Plenair Talsma bij behandeling Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten



Verslag van de vergadering van 21 januari 2025 (2024/2025 nr. 15)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 12.03 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Hartelijk dank, voorzitter. Welkom, zeg ik in de richting van de minister. Welkom in ons midden.

Voorzitter. Toen wij in deze Kamer op 11 juni 2024 het wetsvoorstel Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, de Wgs, bespraken, ben ik de bijdrage namens mijn fractie begonnen met erkenning en onderstreping van het belang van het delen van gegevens en het waar mogelijk samen optrekken door overheidsinstanties en andere partners. Consistent als mijn fractie is denken we daar, ruim een halfjaar later, niet anders over. Om die reden laat ik een wat brede inleidende beschouwing achterwege en volsta ik als vertrekpunt voor mijn inbreng met de constatering dat mijn fractie in beginsel positief staat tegenover het wettelijk verankeren en borgen van de gegevensverwerking in casusoverleggen, ook met betrekking tot radicalisering en terroristische activiteiten. Mijn fractie bedankt de minister voor de beantwoording tijdens de drie schriftelijke rondes die deze Kamer aan de voorbereiding heeft gewijd, maar desondanks blijven er wel een paar punten openstaan die wat mijn fractie betreft echt nog opheldering behoeven.

Allereerst is dat een punt dat gaat over de positie van de politie. Zoals de minister weet, heeft de politie op grond van artikel 3 Politiewet tot taak — ik citeer de wet maar gewoon — "in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." Het gaat mij nu even om dat eerste aspect. De politie werkt altijd onder het gezag van ofwel de burgemeester, ofwel de officier van justitie, maar in het huidige wetsvoorstel lijkt die ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag, waarover artikel 3 Politiewet spreekt, een beetje stilletjes te zijn ingeruild voor een nevengeschiktheid met het bevoegd gezag. Zo bepaalt het voorgestelde artikel 3, lid 3, dat burgemeester, OM en politie kunnen bepalen derden te laten deelnemen aan het casusoverleg en regelt het voorgestelde artikel 5, lid 3, zelfs dat politie, OM en burgemeester tot een eensluidende beoordeling moeten komen over de aanmelding van een casus. In de schriftelijke beantwoording legt de minister dat zo uit dat bespreking van een betrokkene in een casusoverleg pas aan de orde is als de weegploeg, bestaande uit de drie genoemde deelnemers, daartoe unaniem besluit. Als de politie er anders over denkt dan de beide bevoegde gezagen, gebeurt het dus niet. Dat is juridisch een zeer opmerkelijke figuur, temeer omdat het voorgestelde artikel 3, lid 1 onder c, de politie aanwijst als deelnemer aan het casusoverleg primair voor de uitoefening van de taak zoals bedoeld in artikel 3 Politiewet. Graag een toelichting van de minister op dit punt en, ter voorkoming van misverstanden, ook graag een klip-en-klare bevestiging dat met het voorgestelde op geen enkele wijze is bedoeld verandering aan te brengen in de bestaande gezagsrelaties met de politie.

Het tweede punt van aandacht betreft de opmaat naar een casusoverleg, om het zo maar even te noemen. Het voorgestelde artikel 5, lid 2, bepaalt dat eenieder daartoe een melding kan doen. In de schriftelijke voorbereiding stelde de ambtsvoorganger van deze minister dat wanneer iemand een melding doet bij de weegploeg, uit het voorgestelde artikel 5, lid 2 zou volgen dat het lid van de weegploeg dat die melding ontvangt, de taak heeft om te beoordelen of het geraden is dat hij zijn bevoegdheid toepast om op grond van artikel 5, lid 1 een casus voor overleg aan te melden bij de weegploeg. Maar wat er ook staat in artikel 5, lid 2: dat staat er niet. Daarom wil ik graag duidelijkheid hierover van de minister. Is het inderdaad de bedoeling dat een deelnemer van de weegploeg zelfstandig beoordeelt of een melding ook een aanmelding moet worden? Zo ja, waar staat dat dan? Zo nee, geldt dan niet gewoon de hoofdlijn van artikel 5, lid 3, namelijk: gezamenlijke analyse en beoordeling?

De weging van een aanmelding leidt tot een derde vraagpunt van mijn fractie. De toelichting op het wetsvoorstel benadrukt zeer terecht het belang van objectiviteit bij die weging. Maar eerlijk gezegd betwijfelt mijn fractie of de daarbij te hanteren criteria objectief of objectiever worden door ze in het voorgestelde artikel 5, lid 3, zo te noemen. Driemaal gaat het bij de genoemde criteria om een "mate waarin". Eénmaal gaat het om "sociale relaties" en éénmaal gaat het om "zelfredzaamheid". De vraag is dan: is de minister het met mijn fractie eens dat zulke criteria nauwelijks objectief te noemen zijn, of in elk geval een totaal andere mate van objectiviteit hebben dan bijvoorbeeld het zijn van ingezetene, het hebben van een strafblad of het bezitten van een rijbewijs? Op welke manier denkt de minister de deelnemers aan de weegploeg te kunnen ondersteunen bij een verdere, zo u wilt daadwerkelijke, objectivering van deze weegcriteria?

Over de rol van de betrokkene in het gehele traject is in de schriftelijke voorbereiding al het nodige gezegd. Eén aspect leidt tot een aanvullende vraag van mijn fractie. De ambtsvoorganger van de minister stelde dat het wetsvoorstel er niet aan in de weg staat dat een betrokkene wordt uitgenodigd voor deelname aan het casusoverleg. Maar klopt dat eigenlijk wel? De betrokkene is niet een van de aangewezen deelnemers uit het voorgestelde artikel 3, lid 1, en voor het uitnodigen van derden op grond van lid 3 is niet alleen vereist dat zij over noodzakelijke deskundigheid beschikken, maar ook dat er sprake moet zijn van — ik citeer — "wettelijke of publieke taken en bevoegdheden". Graag opheldering op dit punt.

Het belang van informatiebeveiliging en het voorkomen van onterechte vermenging van gegevens hoef ik niet toe te lichten. Het is duidelijk geworden dat de gegevens uit een casusoverleg radicalisering niet mogen worden vermengd met de gegevens uit een regulier casusoverleg in een Zorg- en Veiligheidshuis. Volgens de schriftelijke beantwoording wordt die scheiding geborgd doordat er per casus een autorisatie wordt verleend, en dan uitsluitend aan degenen die mogen deelnemen aan het casusoverleg radicalisering. Het voorgestelde artikel 13 zou hierop voortborduren door deze praktijk als verplichting te codificeren. Maar eerlijk gezegd: ook bij herhaalde lezing van artikel 13 maakt mijn fractie dit niet op uit de voorgestelde tekst. Leeshulp door de minister wordt ook hier dus zeer op prijs gesteld.

Graag rond ik mijn bijdrage in de eerste termijn af met enkele vragen in een wat breder verband. Ik begon ermee: iets meer dan een halfjaar geleden stemde deze Kamer in met de eerdergenoemde WGS. Het voorliggende wetsvoorstel vormt daarop in zekere zin een aanvulling. Is daarmee in de visie van de minister voorzien in een, laat ik het maar even noemen, landelijk dekkende wettelijke verankering voor gegevensverwerking in dit soort samenwerkingsverbanden? Of resteren er nog open eindjes? En is de minister voornemens de evaluaties van beide wetten aan elkaar te koppelen?

Tot slot. In de toelichting op dit wetsvoorstel is bij herhaling verwezen naar de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, een wet waarvan de werkingsduur al eens werd verlengd en die nu loopt tot 1 maart 2027. Kan de minister al aangeven wat zijn ideeën met die wet zijn voor na dat moment?

Voorzitter. Mijn fractie wacht de beantwoording met belangstelling af. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Schalk.