Parlementair jaar 2024/2025, 16e vergadering
Aanvang: 13.30 uur
Sluiting: 19.39 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Voorzitter: Bruijn
Tegenwoordig zijn 66 leden, te weten:
Van Aelst-den Uijl, Aerdts, Van Apeldoorn, Bakker-Klein, Van Ballekom, Baumgarten, Belhirch, Bezaan, Van Bijsterveld, Bruijn, Croll, Crone, Dessing, Dittrich, Doornhof, Fiers, Van Gasteren, Geerdink, Goossen, Van der Goot, Griffioen, Van Gurp, Hartog, Van Hattem, Heijnen, Holterhues, Huizinga-Heringa, Janssen, Janssen-van Helvoort, Jaspers, Karimi, Ton van Kesteren, Klip-Martin, Van Knapen, Koffeman, Kroon, Lagas, Van Langen-Visbeek, Lievense, Van der Linden, Marquart Scholtz, Martens, Van Meenen, Meijer, Moonen, Nanninga, Nicolaï, Van den Oetelaar, Perin-Gopie, Petersen, Prins, Ramsodit, Recourt, Rietkerk, Van Rooijen, Roovers, Rosenmöller, Van de Sanden, Schalk, Van Strien, Talsma, Thijssen, Van Toorenburg, Visseren-Hamakers, Vos en De Vries,
en de heer Van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, viceminister-president, en de heer Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van dinsdag 28 januari 2025. Ik heet de leden, de medewerkers, de aanwezigen op de publieke tribune en iedereen die deze vergadering via de livestream volgt van harte welkom.
De voorzitter:
Ingekomen zijn berichten van verhindering van de leden:
Bovens, Panman, Vogels, Kluit, Van Wijk en Veldhoen, wegens werkzaamheden voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa;
Oplaat, wegens werkzaamheden in het buitenland;
Kaljouw, wegens persoonlijke omstandigheden.
Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is .
De voorzitter:
Ik verzoek de leden te gaan staan.
Collega's. Wij hebben de goede gewoonte om de oud-leden die ons zijn ontvallen hier te herdenken. Vandaag gedenken wij Pieter Hofstra, die op 2 januari jongstleden op 78-jarige leeftijd overleed. Hij was voor de VVD vier jaar lid van de Eerste Kamer, van 12 juni 2007 tot 7 juni 2011. Hij heeft ooit gezegd niet van lange speeches te houden en al helemaal niet over hemzelf. Dat heb ik onthouden.
Pieter Hielke Hofstra werd op 24 september 1946 geboren in Groningen. Hij studeerde civiele techniek aan de Technische Hogeschool in Delft. Hij was na zijn afstuderen onder andere werkzaam als directeur van Hofstra Verkeersadviseurs, directeur van het Noordelijk Akoestisch Adviesburo en directeur van Datatraffic. Ook werkte hij parttime als docent aan de Noordelijke Hogeschool in Leeuwarden.
Pieter Hofstra werd lid van de VVD in 1985. In 1994 werd hij lid van de Tweede Kamer, waar hij in korte tijd uitgroeide tot verdediger van de belangen van automobilisten. "Dat ik het rekeningrijden heb kunnen tegenhouden, was wel mijn relatieve hoogtepunt", zei hij bij zijn vertrek uit de Tweede Kamer in 2006. Hofstra maakte een halfjaar later de overstap naar de overzijde van het Binnenhof en werd op 12 juni 2007 geïnstalleerd als Eerste Kamerlid. Net als in de Tweede Kamer werd hij ook hier woordvoerder Infrastructuur en Volkshuisvesting. De Eerste Kamer was hem niet vreemd: tot twee keer toe verdedigde hij samen met PvdA-Tweede Kamerlid Adri Duivesteijn succesvol een initiatiefwet om het eigenwoningbezit te bevorderen.
Pieter Hofstra was een man van daadkracht, dat bleek ook uit zijn vaak bondige bijdragen aan het debat waarin hij volgens Kamervoorzitter Van der Linden, en ik citeer: "In smaakvolle beeldspraak, nuchter en pragmatisch, verfrissende opvattingen naar voren bracht en soms ook ongezouten kritiek op het regeringsbeleid ventileerde." Einde citaat. De behandeling van de Crisis- en herstelwet was een kolfje naar zijn hand. Hij was een ferm pleitbezorger van deze wet, maar liet zich niet opjagen door premier Balkenende bij de behandeling en koos voor een zorgvuldige voorbereiding. Ook op de Wet kraken en leegstand zette hij met ondubbelzinnige bewoordingen zijn stempel. Ik citeer nogmaals: "Wettelijk is een vacuüm ontstaan waardoor er gewoon gekraakt mag worden als de leegstand langer dan een jaar duurt. Krakers kunnen zelfs (…) een kort geding aanspannen waarbij de rechter zegt: ja, die krakers hebben gelijk. Ik vind dat te gek voor woorden." Einde citaat. Bij zijn afscheid van de Eerste Kamer noemde Kamervoorzitter Van der Linden hem "het type opiniërend volksvertegenwoordiger". Hij bedoelde hiermee Hofstra's ingezonden artikelen en optredens in actualiteitenprogramma's.
Hofstra combineerde het werk in de senaat met bestuurlijke functies. Zo was hij voorzitter van de Adviesraad Rijkswaterstaat, voorzitter van het Koninklijk Nederlands Vervoer en lid van het algemeen bestuur van het waterschap Hunze en Aa's.
Pieter Hofstra was een joviale, goedlachse liberaal. Moge ons respect voor zijn persoon en zijn verdiensten voor de samenleving en de Nederlandse parlementaire democratie tot steun zijn voor zijn familie en vrienden.
Ik verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.
(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)
De voorzitter:
Dank u wel.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen) (36545).
(Zie vergadering van 14 januari 2025.)
De voorzitter:
Dan is nu aan de orde een derde termijn van het debat over de Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen (36545). De Kamer heeft vorige week verlof verleend voor een korte derde termijn. Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt heropend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Vos, die vorige week om een derde termijn heeft gevraagd. Zoals te doen gebruikelijk, pleegt een derde termijn kort en bondig te zijn. Ik verzoek de sprekers daarmee rekening te houden.
Mevrouw Vos i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Twee weken geleden hebben wij gesproken over de implementatie van de richtlijn. Zoals bekend, ging onze vraag vooral over het feit dat er geen kop op deze wet wordt gezet, maar er een kuil in wordt gegraven. Het is namelijk te weinig. Direct na onze behandeling kwam er een brief van de advocaat-generaal. De Tweede Kamer heeft een aantal vragen gesteld aan de minister. Ik vind dat de minister die helder heeft beantwoord, op één vraag na. Mag een rechtspersoon, of dat nou een individu, een stichting, een vakbond of een werkgeversorganisatie is, zich ook direct beroepen op die richtlijn als wij die niet zouden implementeren, als wij die zouden vertragen of als we de wet zouden verwerpen? De minister antwoordde dat richtlijnen een verticale werking kunnen hebben. Dat betekent dat een particulier zich in een procedure tegen de overheid op het EU-recht kan beroepen. Vervolgens zei hij dat de gevolgen van een beroep op de richtlijn beperkt zullen zijn, omdat de richtlijn grotendeels al onderdeel is van onze bestaande nationale wetgeving.
Minister, ons punt was dat deze regering de richtlijn eigenlijk te mager implementeert. De jeugdminimumlonen zijn te laag. Ik zie op de tribune veel slachtoffers zitten. Het is natuurlijk heel raar dat je als 18-jarige maar de helft verdient van wat een 21-jarige verdient. Kan een jongere, of misschien een vereniging van jongeren, als wij die wet niet implementeren of er helemaal niet over stemmen, zoals een aantal van onze collega's willen, direct naar Europa stappen en zich beroepen op die richtlijn? Dat is de vraag. Zou het bijvoorbeeld ook zo kunnen zijn dat een vakbond of een vereniging voor werknemers, zoals een ondernemingsraad, kan zeggen: wij willen 60% van het mediane loon voor onze minimumloonverdieners? Graag een antwoord van de minister daarop. Ik denk namelijk dat dat nogal uitmaakt als we hier allemaal individuele rechtszaken krijgen in het geval dat wij deze wet niet implementeren. Ik denk dat het niet fout zou zijn als jongeren zich zouden verweren tegen de manier waarop de Nederlandse regering de wet implementeert.
Ik heb nog een laatste vraag, die collega Schalk ook zal stellen. Er zijn leden die uitstel van stemmingen willen tot na de uitspraak van het Hof. Ik zou daarop graag een reflectie van de minister willen. Wat zou dat betekenen? Kan dat? Is dat wenselijk? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vos. Wenst een van de andere leden te spreken? De heer Schalk wenst het woord.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de minister dat hij deze Kamer nog tijdig heeft bericht over de situatie rondom de EU-richtlijn toereikende minimumlonen. Dat siert de minister. Het past natuurlijk ook bij de doelstelling van het huidige kabinet om rechtsstatelijk te handelen.
Zoals bekend, was mijn fractie van plan om voor het wetsvoorstel te stemmen, omdat richtlijnen in beginsel geïmplementeerd moeten worden. Maar de situatie is nu in die zin gewijzigd dat de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie van mening is dat de EU niet bevoegd was tot vaststelling van de richtlijn. Wat mijn fractie betreft zijn er dan ook drie opties, die op elkaar volgen. Optie één: de minister trekt het wetsvoorstel in, met als gevolg dat hij in het geval dat de EU wél bevoegd is, het wetstraject opnieuw moet inzetten. Ik begrijp uit de schriftelijke behandeling in de Tweede Kamer dat de minister desondanks tot implementatie wil overgaan. De fractie van de SGP is echter van mening dat deze Eerste Kamer geen wet moet aanvaarden waaraan de grondslag ontbreekt. Als de minister het wetsvoorstel niet intrekt, komen we bij optie twee: de Eerste Kamer kan gewoon gaan stemmen. In dat geval zal mijn fractie geen steun kunnen verlenen aan dit voorstel, omdat er onduidelijkheid is over de grondslag. Ik schat in dat dit voor meer fracties zou kunnen gelden.
Mocht de EU toch bevoegd zijn, dan moet er een nieuw wetstraject worden ingezet. Om dat te voorkomen denk ik aan optie drie: de Eerste Kamer besluit om de stemmingen over dit wetsvoorstel aan te houden totdat er door het EU-Hof volstrekte duidelijkheid is gegeven over de bevoegdheid. Om dit te bewerkstelligen ben ik bereid om straks een ordevoorstel te doen om aan onze Kamer voor te leggen om de stemmingen uit te stellen totdat er volstrekte duidelijkheid is gegeven over de bevoegdheid van de EU in dezen. Ik zie uit naar de reactie.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. De heer Van Apeldoorn namens de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Dank, voorzitter. De vraag die vandaag voorligt, is wat de EU-bevoegdheid is in dezen. Mijn partij vindt in het algemeen dat het goed is als Brussel zich niet met al te veel zaken al te veel bemoeit, als die zaken ook prima op nationaal niveau geregeld kunnen worden. Dat zeggen wij niet vanuit nationalisme, maar vanuit democratisch oogpunt. Je kunt dingen het beste zo dicht mogelijk bij de burger regelen.
Maar in de EU hebben we een interne markt met veel en vergaande economische vrijheden. Wat ons betreft hoort daar ook bij dat je bepaalde sociale rechten op Europees niveau waarborgt en dat je als het ware een vloer inbouwt, want anders wordt het echt een free-for-all. Dat is het wat ons betreft eigenlijk al te veel.
Als je het principe van vrije mededinging huldigt op Europees niveau — als dat prima is op Europees niveau — waarom geldt dat dan niet ook voor het principe van een toereikend minimumloon, voor een juiste balans? De richtlijn bemoeit zich niet met de hoogte van het minimumloon, maar zegt alleen dat het toereikend moet zijn. De basis daarvoor is het Handvest van de grondrechten van de EU, zoals de richtlijn stelt. Dat steunt mijn fractie. Dat geldt ook voor de Europese sociale pijler en het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa. De SP zegt al jarenlang: daartoe zou de EU moeten toetreden. Daar staat ook in dat je als burger van Europa het recht hebt om fatsoenlijk te kunnen leven van het loon dat je krijgt. Die richtlijn is dus prima. Maar ik heb in de eerste termijn duidelijk gemaakt dat wij de implementatie van de richtlijn, waar de regering met dit wetsvoorstel voor heeft gekozen, volstrekt ondermaats vinden. Dus dat kan ook meteen als stemverklaring gelden. Wat ons betreft gaan we vandaag gewoon stemmen over dit wetsvoorstel en dan zullen wij om die reden tegen zijn. Maar wij zijn dus niet tegen de richtlijn. Voor het overige sluit ik mij graag aan bij de goede vragen van collega Vos.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan zag ik dat mevrouw Moonen het woord wenst. Het woord is aan mevrouw Moonen, namens D66.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. De fractie van D66 is vóór de Richtlijn toereikende minimumlonen, vanuit solidariteit met de inwoners van Nederland, maar zeker ook vanuit internationale solidariteit. Denk maar eens aan de vele mensen in Italië en Spanje. Vrouwen van 80 jaar maken daar hun eigen portieken schoon om maar aan voldoende loon te kunnen komen. Dat is de situatie als het gaat over armoede in Europa. Deze regeling gaat daarbij helpen, dus daar zijn we zeer voor.
Voorzitter. Ik heb twee vragen aan de minister. De eerste vraag is: hoelang verwacht de minister dat het gaat duren voordat we als land een uitspraak krijgen wanneer we gaan wachten op het EU-Hof, waar de heer Schalk het ook over had? Mijn tweede vraag houdt daarmee verband. In de brief schrijft de minister dat de Europese Commissie een inbreukprocedure kan starten. We zijn eigenlijk benieuwd hoe hoog de kans is dat zo'n inbreukprocedure wordt gestart en wat daarvan de consequenties voor Nederland zijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan zag ik de heer Petersen, die het woord wenst namens de VVD-fractie.
De heer Petersen i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Na het Kamerdebat over deze implementatiewet is het Europese Hof van Justitie gevraagd een oordeel te vellen over de bevoegdheid van de EU om deze richtlijn over toereikende minimumlonen vast te stellen. Als we in deze Kamer de implementatiewet nu aannemen en de EU niet bevoegd blijkt, dan zitten we met een overbodige vastgestelde wet die de implementatie regelt van de richtlijn die dan niet meer bestaat. Als deze Kamer de implementatiewet nu verwerpt, dan zitten we mogelijk zonder implementatiewet als de EU toch bevoegd blijkt deze richtlijn vast te stellen. Om in geen van deze scenario's terecht te komen, steunt de VVD-fractie het voorstel om stemming over dit wetsvoorstel aan te houden tot na een oordeel van het Hof. Als de EU dan bevoegd blijkt deze richtlijn vast te stellen, zullen wij ná het oordeel van het Hof opnieuw naar dit voorstel kijken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Petersen. Dan de heer Van Gasteren namens de BBB-fractie.
De heer Van Gasteren i (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Minister, welkom. Ik sta hier een beetje met een raar gevoel, want wij hebben niet bijgedragen of meegedaan aan het debat, eigenlijk omdat deze wet wat ons betreft toen een hamerstuk was. Echter, door dit nieuwe feit sluiten wij ons wel aan bij andere partijen: het is beter om de behandeling uit te stellen dan om er vandaag over te stemmen. Als we niet uitstellen, is er ook voor de BBB-fractie maar één alternatief, namelijk tegen deze wet stemmen. De kans dat de advocaat-generaal gevolgd wordt, is namelijk bijna 100%. We hebben in de jurisprudentie geen enkel geval kunnen vinden waar dat niet gebeurde. Ik heb zelfs ChatGPT gebruikt. Ik dacht: nou, laten we eens kijken. Er waren nul gevallen in het sociaal domein waarin de advocaat-generaal niet werd gevolgd. Dus je hebt bijna zekerheid dat het wel gaat gebeuren. In aansluiting op de VVD zijn wij ook van mening dat uitstellen beter is dan wegstemmen. Dus wij zijn voor uitstel van behandeling.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Gasteren. Wenst een van de leden nog het woord? De heer Van Rooijen namens 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Mijn fractie heeft ook niet deelgenomen aan het debat. Dat was niet omdat het een onbelangrijk onderwerp zou zijn; integendeel. Ik sluit me aan bij eerdere sprekers, namelijk dat het beter is om vandaag niet te stemmen. Immers, zoals collega Schalk al zei, er is een grote kans dat de grondslag voor deze richtlijn niet aanwezig is, maar dat moeten we uiteraard afwachten. Wij vinden met de advocaat-generaal dat Europa zich niet moet bemoeien met het minimumloon. Er zijn overigens een heleboel landen die dat nog niet eens hebben; wij hebben dat wel. Wij vinden als 50PLUS overigens ook dat Europa zich niet moet bemoeien met de pensioenen.
(Hilariteit)
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik zeg dat met name, omdat de kabinetten-Rutte in het verleden de pensioenhervorming aangekondigd hebben om Europese subsidies uit Brussel te graaien in het kader van de fondsen van de coronaherstelwet. Dat vinden wij een oneigenlijke koppeling. Om die reden betreuren wij nog steeds dat vorige kabinetten over de verdere implementatie van de pensioenhervorming — het invaren, waar we de komende maanden over gaan praten — hebben gezegd dat die voortgang, dat invaren, moet doorgaan omdat wij anders geen subsidie uit Brussel zouden krijgen. Dat is de omgekeerd wereld.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen.
Wenst een van de andere leden nog het woord in de derde termijn? Dat is niet het geval. Dan kijk ik of de minister in de gelegenheid is om direct te reageren op de vragen van de Kamer. Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Minister Van Hijum i:
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de leden van uw Kamer voor de vragen. Het is toch een beetje een bijzondere gewaarwording om hier zo snel na de tweede termijn van het debat alweer te staan. Ik had dat ook niet verwacht. We hebben u zo snel mogelijk geïnformeerd toen wij zagen dat er een advies lag van de advocaat-generaal over het mogelijk niet rechtmatig zijn van deze richtlijn. Dat plaatst ons inderdaad voor een dilemma. Daar hebben we ons als kabinet natuurlijk ook over gebogen. Het heeft onze voorkeur om deze wet in eerste instantie gewoon te laten doorgaan. Ik heb de vragen gehoord; daar zal ik straks even op ingaan. Maar ik geef toch aan dat de richtlijn … Er is nog geen uitspraak. Er is een advies van de advocaat-generaal. Zo'n advies wordt in de praktijk inderdaad vaak opgevolgd. De kans is dus aanwezig dat de rechter dit advies uiteindelijk zal opvolgen, maar die is niet 100%. Tot die tijd is er gewoon een richtlijn die geldt. Het kabinet heeft zich daartoe te verhouden.
Het is ook niet duidelijk wanneer de uitspraak duidelijk zal zijn. Daar vroeg mevrouw Moonen naar. Aanvankelijk hoorden wij dat het dit najaar zou zijn, maar ik heb inmiddels gehoord dat het wellicht ook eerder zou kunnen zijn, maar concreter dan dat kan ik helaas niet worden. Dat betekent ook dat we tot die tijd een niet-geïmplementeerde richtlijn zouden hebben, met het risico van een inbreukprocedure. Het gevolg van een inbreukprocedure is dat die uiteindelijk kan uitlopen op boetes. Ik durf ook niet te voorspellen of dat zo hoog zal worden opgespeeld in deze onzekere situatie, maar dat is inderdaad theoretisch wel het risico.
Het kabinet vindt het bovendien niet een goed signaal richting Brussel als wij de implementatie nu zouden opschorten. Dat heeft er ook mee te maken dat wij over veel dossiers spreken en onderhandelen met de Europese Commissie. Dat zou van invloed kunnen zijn in het samenspel daarvan.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de impact van deze implementatiewet voor Nederland beperkt is. Mevrouw Vos en de heer Van Apeldoorn hebben daar ook op gewezen in het debat. Wij hebben gekozen voor een vrij zakelijke, technische implementatie van deze richtlijn, ook in lijn met de bevoegdheidsverdeling waarvoor gekozen is, zeg ik er even bij, zonder het inhoudelijke debat opnieuw te willen voeren, namelijk dat Europa uiteindelijk niet gaat over de hoogte van het minimumloon.
Europa heeft een waarborg willen neerleggen, waardoor lidstaten zich moeten buigen over de vraag wat een toereikend bestaansminimum is. Onderdeel daarvan kan het minimumloon zijn. Ik heb bij de wetsbehandeling geconstateerd dat Nederland daar eigenlijk in belangrijke mate aan voldoet. Wij hoefden maar een paar kleine dingen toe te voegen om aan de richtlijn te voldoen. Wij hebben gewoon een minimumloon en een periodieke evaluatie. Het enige wat wij hebben gedaan, is een aantal waarborgen toevoegen; twee referentiewaarden die we bij de evaluatie betrekken en de verplichting om sociale dialoog in de wetgeving op te nemen. Daarvan zou je je kunnen afvragen of we die ook niet zelf hadden kunnen verzinnen. Op het moment dat de richtlijn als basis voor deze wetgeving ontvalt, is het ook niet zo dat er meteen een groot, fors probleem in de wetgeving ontstaat. Als het Hof in de uitspraak het advies van de advocaat-generaal opvolgt, dan is er echt nog meer dan voldoende tijd om te kijken wat de eventuele gevolgen van die Hofuitspraak zijn, omdat formeel op basis van deze wet pas over drie jaar de eerstvolgende evaluatie van de hoogte van het minimumloon is. Uiteraard zal ik procedureel, als ik weet wanneer de uitspraak aanstaande is of als die er is, beide Kamers zo spoedig mogelijk informeren.
Nogmaals, ik begrijp de onzekerheid waarin uw Kamer zich bevindt. Het heeft de voorkeur van de regering om over deze wet te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik ga over tot de besluitvorming. Ik geef het woord aan de heer Schalk voor een ordevoorstel.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik had inderdaad aangekondigd om kort aan te geven wat er aan de hand is. Gezien het feit dat er geen duidelijkheid is over de bevoegdheid van de EU om de Richtlijn toereikende minimumlonen vast te stellen, waardoor het onduidelijk is of de richtlijn nietig wordt verklaard door het EU-Hof, waardoor de grondslag voor dit wetsvoorstel zou ontbreken, wil ik namens de fractie van de SGP het ordevoorstel doen om stemming over dit wetsvoorstel uit te stellen tot het moment dat er volstrekte duidelijkheid is over de bevoegdheid van de EU. Mijn verzoek is om daar zo dadelijk over te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Wenst een van de leden het woord te voeren over het ordevoorstel? Mevrouw Vos.
Mevrouw Vos i (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Het is een beetje een rare figuur, maar onze fractie vindt het geen goed idee om nu uit te stellen. We hebben het debat gehad. Er ligt een richtlijn; er ligt een uitspraak. We weten niet hoelang het kan duren. Het is inderdaad duidelijk dat wij niet voor het wetsvoorstel zijn, maar ik denk dat het ook getuigt van onszelf serieus nemen om nu wel te gaan stemmen en dit niet boven de markt te laten hangen.
De voorzitter:
U stemt dus tegen het ordevoorstel. Wenst een van de leden nog het woord over het ordevoorstel? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het ordevoorstel van de heer Schalk om de stemmingen over het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen uit te stellen.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van SGP, D66, PVV, FVD, CDA, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor dit ordevoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, Volt, de SP en de PvdD ertegen, zodat het is aanvaard.
De stemming wordt aangehouden, in lijn met het ordevoorstel.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Uitvoering van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening) (36531);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van Verordening (EU) 2023/2631 betreffende Europese groene obligaties en optionele openbaarmakingen voor obligaties die als ecologisch duurzame obligaties op de markt worden gebracht en voor aan duurzaamheid gekoppelde obligaties (Uitvoeringswet verordening Europese groene obligaties) (36612);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-IIA);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-IIB);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), het Kabinet van de Koning (IIIB) en de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) (36625-III);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-IV);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-V);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-VII);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-VIII);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-IX);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-X);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XIII);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XV);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XVII);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-B);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-C);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-J);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-K);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-L).
Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en zonder stemming aanvaard.
De voorzitter:
Wenst een van de leden aantekening? De heer Koffeman namens de Partij voor de Dieren.
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter. De Partij voor de Dieren wil graag aantekening bij de Wijziging van de begrotingsstaat Buitenlandse Zaken, 36625-V, en bij de Wijziging van de begrotingsstaten Economische Zaken en Klimaat, 36625-XIII.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koffeman. De heer Janssen namens de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. De SP wil graag aantekening bij een aantal begrotingsstaten, namelijk 36625-X, Defensie, de letter 36625-K, Defensiematerieelbegrotingsfonds, en 36625-XVII, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Mevrouw Nanninga namens JA21.
Mevrouw Nanninga i (JA21):
Dank u wel, voorzitter. De fractie van JA21 wil graag aantekening bij de Wijziging begrotingsstaat Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, 36625-XVII en bij de Wijziging begrotingsstaat Nationaal Groeifonds 2024, 36625-L.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan de heer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank u wel. De fractie van Forum voor Democratie wil graag aantekening bij 36531, de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, en 36612, de Europese groene obligaties.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Wenst een van de andere leden nog aantekening? Dat is niet het geval.
De leden van de fractie van de PvdD wordt conform artikel 88 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-V) en het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XIII) te hebben kunnen verenigen.
De leden van de fractie van de SP wordt conform artikel 88 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-X), het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-K) en het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XVII) te hebben kunnen verenigen.
De leden van de fractie van JA21 wordt conform artikel 88 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-XVII) en het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota) (36625-L) te hebben kunnen verenigen.
De leden van de fractie van FVD wordt conform artikel 88 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Uitvoering van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening) (36531) en het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van Verordening (EU) 2023/2631 betreffende Europese groene obligaties en optionele openbaarmakingen voor obligaties die als ecologisch duurzame obligaties op de markt worden gebracht en voor aan duurzaamheid gekoppelde obligaties (Uitvoeringswet verordening Europese groene obligaties) (36612) te hebben kunnen verenigen.
Dan zijn thans aan de orde de stemmingen. Hebben voldoende leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.
Ik heb begrepen dat de heer Nicolaï het woord wenst.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou willen verzoeken om mijn motie over het bevorderen van de testfaciliteiten in stemming te brengen voordat wij over het wetsontwerp nieuwe psychoactieve stoffen stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Kan de Kamer zich vinden in het verzoek van de heer Nicolaï om voorafgaand aan het wetsvoorstel eerst over de motie 36159, letter F te stemmen? Dat is het geval.
Stemming motie Tegengaan productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen,
te weten:
-
-de motie-Nicolaï c.s. over het bevorderen van testfaciliteiten bij festivals (36159, letter F).
(Zie vergadering van 21 januari 2025.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij nu allereerst over de motie 36159, letter F, motie van het lid Nicolaï c.s. over het bevorderen van testfaciliteiten bij festivals. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Nicolaï c.s. (36159, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, D66, Volt, de SP en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, het CDA, de PVV, FVD, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Tegengaan productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen (36159).
De voorzitter:
Dan stemmen wij over het wetsvoorstel 36159, Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Baumgarten namens JA21.
De heer Baumgarten i (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik kijk met genoegen terug op een inhoudelijk mooi debat over deze wet. De bevlogenheid van de bewindspersonen heeft indruk gemaakt. Zowel de bewindspersoon als het optreden van mijn collega's heeft me doen twijfelen of we tegen deze wet moeten stemmen. Daarnaast is mijn fractie afgelopen weekend op werkbezoek geweest in West-Brabant om de impact van drugsproblematiek "aan den laarze" te ondervinden. Zoals de minister al aangaf, zeggen ook de agenten ter plaatse dat zij met klem op deze wet zitten te wachten. Alles overwegende zal mijn fractie, ondanks onze grote zorgen over het gebrek aan handhavingscapaciteit, uiteindelijk toch vóór deze wet stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Baumgarten. Dan mevrouw Moonen namens D66.
Mevrouw Moonen i (D66):
Vele uitvoerende organisaties hebben aangegeven dat het huidige drugsbeleid in de praktijk niet werkt. Ik denk aan burgemeesters, dijkgraven, politie en het Openbaar Ministerie. Ze kunnen niet optreden als ze een synthetisch drugslab ontdekken. We zien ook een sterke groei van het aantal synthetische drugslaboratoria. Het afval wordt vervolgens illegaal gedumpt in de natuur en in waterlopen. Ook zien we een sterke toename van de gezondheidsschade van gebruikers van synthetische drugs. Om de redenen van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en gezondheid, ook van jongeren, zal de fractie van D66 dus vóór dit wetsvoorstel stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. De heer De Vries namens de SGP.
De heer De Vries i (SGP):
…
De voorzitter:
De microfoon doet het niet. Meneer De Vries, wilt u opnieuw beginnen alstublieft?
De heer De Vries (SGP):
De SGP is ervan overtuigd dat het wetsvoorstel in nationaal en internationaal verband een belangrijke bijdrage kan leveren in het bestrijden van het gebruik van stoffen die giftig dan wel verslavend zijn. Van belang is wel een goede handhaving met beschikbaarstelling van middelen die daarvoor nodig zijn. Stoffen die ten onrechte onder de wet blijken te vallen, kunnen gemakkelijk tot uitzondering verklaard worden. Dit kan wat ons betreft geen reden zijn om tegen het wetsvoorstel te zijn. Daarom zal de SGP voor het wetsvoorstel stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Vries. Wenst een van de andere leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, de SGP, D66, het CDA, de PVV, de SP, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, FVD en de PvdD ertegen, zodat het is aanvaard.
Dan heb ik begrepen dat de heer Recourt het woord wenst.
De heer Recourt i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Mijn fractie wil graag de motie-Nicolaï met letter H eerst in stemming brengen voordat over het wetsvoorstel wordt gestemd.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Kan de Kamer zich vinden in het verzoek van de heer Recourt om voorafgaand aan het wetsvoorstel eerst over de motie 36225, letter H, van het lid Nicolaï c.s. te stemmen? Dat is het geval.
Stemming motie Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten,
te weten:
-
-de motie-Nicolaï c.s. over na gaan of er een beroep openstaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (36225, letter H).
(Zie vergadering van 21 januari 2025.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij over de motie 36225, letter H, van het lid Nicolaï c.s. over nagaan of er een beroep openstaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Nicolaï c.s. (36225, letter H).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, de SGP, D66, het CDA, Volt, FVD, de SP, de PvdD, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aanvaard.
Stemming Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten (36225).
(Zie vergadering van 21 januari 2025.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij over het wetsvoorstel 36225, Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Recourt namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals dank, voorzitter. Maatregelen rondom de veiligheid kunnen diep ingrijpen in het leven van mensen. Daarom moeten deze wat mijn fractie hand in hand gaan met adequate rechtsbescherming. Dat is wel de fundamentele vraag op dit punt. Met de motie die zojuist met grote meerderheid is aangenomen en de toezegging van de minister ten aanzien van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van juli vorig jaar heeft mijn fractie er voldoende vertrouwen in dat de rechtsbescherming van burgers bij deze aanpak goed in ogenschouw wordt genomen en waar nodig zal worden verbeterd. Mijn fractie zal daarom voor deze wet stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Wenst een van de andere leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, de SGP, D66, het CDA, Volt, de PVV, de SP, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD en de PvdD ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming motie Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten,
te weten:
-
-de motie-Van de Sanden c.s. over onderzoek doen naar de wettelijke kaders en richtlijnen om online te monitoren (36225, letter I).
De voorzitter:
Dan stemmen we over de motie 36225, letter I, van het lid Van de Sanden c.s. over onderzoek doen naar de wettelijke kaders en richtlijnen om online te monitoren. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van de Sanden c.s. (36225, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, de SGP, D66, het CDA, Volt, de PVV, de SP, de PvdD, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aanvaard.
Stemming Wijziging begrotingen Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2024 (Najaarsnota)
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024 (Najaarsnota) (36625-XIV).
De voorzitter:
Dan stemmen wij ten slotte over het wetsvoorstel 36625-XIV, Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024 (Najaarsnota). Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van OPNL, GroenLinks-PvdA, de SGP, D66, het CDA, Volt, de PVV, FVD, de VVD, JA21, de ChristenUnie, BBB en 50PLUS voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP en de PvdD ertegen, zodat het is aanvaard.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de stemmingen. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (36412).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling van wetsvoorstel 36412, Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten. Ik heet de minister van Infrastructuur en Waterstaat van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Thijssen namens GroenLinks-PvdA, mede namens de fracties D66 en OPNL.
Mevrouw Thijssen i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Welkom, minister. U zei het al: ik voer het woord ook namens D66 en OPNL.
Water. We hebben er vaak of te veel van of juist te weinig of het is vervuild. Voor Nederland waterland zijn de opgaven groot. Het Rijk, Rijkswaterstaat en de waterschappen, maar ook de provincies, de gemeenten en de drinkwaterbedrijven werken er allemaal dagelijks aan. Droge voeten en voldoende schoon water zijn ons heel veel waard. In 2023 gaven deze organisaties samen 9,2 miljard euro uit aan het hele waterbeheer. De vraag die vandaag centraal staat komt in de kern neer op de vraag wie voor deze kosten opdraaien en of dat ook eerlijk is. Daarbij beperken we ons met het voorliggende wetsvoorstel tot het geld dat de waterschappen ophalen om hun diensten en activiteiten te kunnen financieren. Met dat geld kunnen ze bijvoorbeeld waterstanden van gemalen regelen, afvalwater zuiveren, vaarwegen of dijken beheren en zwemwater controleren.
In ons land hebben we de financiering van het waterbeheer behoorlijk complex geregeld. In totaal zijn er namelijk negen financieringsinstrumenten voor het waterbeheer. Verschillende besturen en organisaties halen die belastingen op. Denk aan het Rijk, aan de gemeenten, aan de waterschappen en aan de drinkwaterbedrijven. Dan zijn er ook nog leges. Ook alle bestemmingen van al deze watergelden lopen uiteen. Sommige zijn bedoeld voor de waterveiligheid, andere voor de beschikbaarheid van het water, andere voor hemelwatertransport, noem maar op.
De wetswijziging die we nu behandelen richt zich op drie heffingen die de waterschappen ophalen. Dat is allereerst de watersysteemheffing. De tweede is de zuiveringsheffing en de derde is de verontreinigingsheffing. Dankzij die eerste heffing houden we droge voeten en is er voldoende schoon oppervlaktewater. Dankzij de tweede wordt afvalwater afgevoerd in het riool of komt het terecht in de waterzuivering. De derde heffing hangt samen met lozingen op het oppervlaktewater. Ook deze heffingen zitten behoorlijk ingewikkeld in elkaar. Ik heb best wel lang onder de motorkap zitten kijken van de huidige wet en ook van de wetswijziging. De kostentoedelingssystematiek is geen sinecure, kan ik u vertellen. Petje af dus voor de waterschappen. Zelf zeggen ze heel goed om te kunnen gaan met deze wetswijziging en de nieuwe kostentoedelingssystematiek, maar in de consultatie las ik ook dat een aantal belanghebbenden de nieuwe kostentoedelingssystematiek complexer vindt dan de huidige, en de huidige is dus al behoorlijk ingewikkeld. Mijn eerste vraag aan de minister is hoe hij de uitvoerbaarheid van deze wet beoordeelt.
Voorzitter. Voordat we inzoomen op deze drie heffingen en de voorgestelde wetswijziging wil ik, als u het mij toestaat, eerst even uitzoomen naar het totaalplaatje. Ik vind namelijk dat dat relevante achtergrondinformatie biedt voor de vraag of we de waterheffingen een beetje eerlijk hebben georganiseerd in ons land. Ik kwam een ouder rapport tegen, uit 2013. Daarin is heel inzichtelijk gemaakt hoe dat totaalplaatje eruitziet. We zien dat het overgrote deel van de totale kosten voor het gehele Nederlandse waterbeheer wordt betaald door huishoudens. Daarna volgen de bedrijven. De landbouw, samen met de beroepsvaart, draagt relatief juist heel weinig bij. Voor wie interesse heeft in de getallen: het gaat om 72%, 23% en 5%. Dat ging dus over huishoudens, bedrijven en landbouw. Maar als we kijken naar het watergebruik, dan zien we dat deze verhouding niet helemaal passend is. Dat is misschien wel zo voor de industrie, maar niet voor de huishoudens en de landbouw. Huishoudens zijn namelijk verantwoordelijkheid voor meer dan de helft van het totale watergebruik, maar ze brengen dus bijna driekwart van de kosten op. De landbouw wordt juist ontzien. Deze sector draagt 5% bij, maar het waterverbruik van deze sector is zo'n 20% van het totaal. Dus als ik naar dit totaalplaatje kijk, komt het profijtbeginsel, waarover we het vandaag hebben, niet echt goed tot uitdrukking.
En hoe zit het andere principe, namelijk "de vervuiler betaalt", dan in elkaar? Ik weet het niet. Er moeten vast recente cijfers beschikbaar zijn over de totale verhouding van de belastingbijdrage en de vervuiling tussen huishoudens, industrie en landbouw. Ik heb die alleen niet kunnen vinden. Mijn tweede vraag aan de minister is om hier inzicht in te geven. Stel dat hij dat inzicht nu niet zou kunnen geven, dan zou ik willen vragen om de Eerste Kamer daarover per brief te informeren. Graag een toezegging.
Voorzitter. Dan de voorliggende wetswijziging. Ruim tien jaar geleden concludeerde de OESO in een verder best wel positief rapport over het Nederlandse watermanagement dat er nog veel verbeteringen mogelijk waren om het stelsel toekomstbestendig te maken. Verbetering was mogelijk voor een eerlijker, duidelijker en duurzamer systeem, dat ook rekening houdt met regionale verschillen. En die regionale verschillen tussen de 21 waterschappen zijn ontzettend groot. Zo zijn de kosten in gebieden met hoge zandgronden relatief laag en de kosten in gebieden waar bodemdaling plaatsvindt, vooral veengrond, of verzilting, relatief hoog. Ook maakt het uit of er sprake is van een groei- of een krimpregio. Dat is iets dat vooral voor OPNL een heel belangrijk onderwerp is. Doordat die verschillen zo groot zijn, is het het veld na jarenlang onderzoek en gepolder helaas niet gelukt om tot een aangepast stelsel te komen. Dat is jammer, want in 2018 lag er een doorwrocht advies op tafel van de commissie Aanpassing Belastingstelsel.
Nu, vijf jaar later, ligt er een wetsvoorstel voor waarin enkele belangrijke knelpunten worden opgelost. Ook zorgt de nieuwe situatie voor betere uitlegbaarheid. Onze fracties zijn vooral heel erg blij met de meekoppelkansen die een plek hebben gekregen in de nieuwe wet. Dat draagt evident bij aan de circulaire economie, aan klimaatadaptatie en ook aan klimaatneutrale waterschappen. Maar omdat kostenneutraliteit en een gematigde belastingontwikkeling zo zwaarwegend meetelden, kan niet echt gezegd worden dat het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt" goed tot uitdrukking komen. Mijn fractie en die van D66 en OPNL oordelen dat de wetswijziging een stap vooruit is, maar dat de belabberde staat van ons water vraagt om meer ambitie ten aanzien van het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt". De derde vraag is of de minister deze constatering deelt.
In de nota naar aanleiding van het tweede verslag kom ik heel veel vaagtaal tegen over wat er daadwerkelijk gebeurt in het vervolgtraject. Ik lees ook dat er geen inzicht gegeven kan worden in de planning van dat vervolgtraject. Van een minister die in de buurt van Rotterdam woont, had ik een houding verwacht van "niet lullen, maar poetsen". Kan hij daarom meer duidelijkheid geven over het vervolgtraject en de planning?
Voorzitter. Welke stappen zouden er nog meer gezet kunnen worden voor een eerlijker heffingensysteem? Van alle mogelijkheden die er zijn, beperk ik me tot drie concrete verbeterpunten. Ik wil de minister vragen om heel duidelijk aan te geven wat hij van deze drie punten vindt en of die volgens hem kunnen worden meegenomen in het vervolgtraject.
Het eerste punt is: betrek in de kostentoedeling van de waterheffing ook het profijt van waterkwaliteit. Ook voor het niet halen van de KRW-doelen is dit wat ons betreft een interessante gedachte.
Het tweede punt hangt ermee samen. De OESO constateert dat nauwelijks wordt betaald voor onttrekkingen van oppervlakte- en grondwater en diffuse verontreiniging vanuit met name de landbouw. Mijn suggestie is om dit eerlijker te gaan beprijzen. Zorg er dan ook voor dat effluentlozingen en riooloverstorten zwaarder meetellen in de verontreinigingsheffing.
Het derde punt is de vraag om ook bij de heffingen die ingezetenen opbrengen, te gaan differentiëren naar de omvang van huishoudens. Dus hoe meer mensen in een huis wonen, hoe meer waterverbruik een prijskaartje krijgt.
Voorzitter. Met deze wet krijgen de waterschappen meer bestuurlijke vrijheid. Een punt dat met name ook voor de D66-fractie heel belangrijk is, is of de waterschapbesturen transparant zijn in de afwegingen die zij maken om tot de verdeling tussen de categorieën te komen. Dat is ook goed voor meer democratische betrokkenheid, is de gedachte. In verkiezingstijd kunnen de waterschappen bijvoorbeeld expliciet hierop bevraagd worden. Mijn vraag is of de minister dit ook ziet als een voordeel voor de democratie.
Voorzitter. Wanneer het gaat om de eerlijkheid van de watersysteemheffing is er een wereld te winnen in de scheefgroei die de laatste jaren heeft plaatsgevonden in de categorie "gebouwd". Doordat de waarde van woningen exorbitant is toegenomen, dragen huishoudens — dat zijn woningeigenaren, maar indirect ook huurders — veel meer bij aan de waterheffing dan bedrijven. Dit wetsvoorstel doet daar wel wat aan, maar door het peiljaar op twee jaar te zetten, is dit slechts een heel kleine verbetering. Bij de behandeling van deze wetswijziging in de Tweede Kamer is hier al heel veel over gedebatteerd. Ik zag dat er onvoldoende steun was om dit aan te passen. Dat debat gaan we niet overdoen in deze Kamer, maar ik wil de minister wel vragen om de belastingontwikkeling tussen deze twee groepen te gaan monitoren en de Eerste Kamer er jaarlijks over te informeren. Mijn vraag is of hij dit zou willen toezeggen.
Dit brengt mij bij mijn laatste concrete punt. In hoofdstuk 13 van de memorie van toelichting wordt ingegaan op evaluatie en monitoring. Juist bij dit wetsvoorstel is dat een belangrijk onderdeel, maar er ontbreekt iets aan. Het gaat niet echt goed met de toestand van ons water. Daarom is het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt" zo belangrijk. We hadden gehoopt dat dit beter in de wet tot uitdrukking zou komen. Het lijkt ons dan ook heel nuttig om dit te gaan evalueren, zodat we een vinger aan de pols kunnen houden en weten hoe de effecten van deze wet gaan zijn. Ook voor het vervolgtraject lijkt het ons goed om te weten wat het verloop is. Ik zag dat er wel een evaluatiebepaling is over de klimaatvoetafdruk van de waterschappen. Wat ons betreft is dat onvoldoende. Mijn verzoek is daarom om de versterkte toepassing van het profijtbeginsel van de watersysteemheffing en de aanpassingen in de verontreinigings- en zuiveringsheffing over vier jaar te evalueren. Ik overweeg hierop een motie, al dan niet gecombineerd met het vorige punt dat ik maakte over de monitoring. De evaluatie kan betrokken worden bij de vijfjaarlijkse update van de kostenverdeling. Het kan ook worden meegenomen in het vervolgtraject naar een eerlijker, duurzamer en toekomstbestendiger systeem. Dat is immers waar het ons allemaal om te doen is.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Thijssen. Dan is het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de VVD.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Het is misschien goed om aan het begin van mijn bijdrage te vermelden dat ik van maart 2013 tot januari 2021 dijkgraaf was van Waterschap Vallei en Veluwe. In die hoedanigheid was ik procedureel betrokken bij de fiscale wijzigingsvoorstellen van de Unie van Waterschappen aan de minister van IenW, in december 2020. Bij het wetgevingstraject dat de minister in 2021 naar aanleiding van de Unievoorstellen is gestart, ben ik niet meer betrokken geweest.
Voorzitter. Van de achttiende-eeuwse filosoof Voltaire is de uitspraak: "God schiep de wereld, behalve Nederland. Dat liet hij over aan de Nederlanders zelf". Dat had Voltaire scherp gezien, want daar zijn we als Nederlanders al vanaf de elfde eeuw mee bezig. Vanaf de tweede helft van de Middeleeuwen groeide de bevolking in onze delta en was er dus behoefte aan meer voedsel. Het huidige Zuid-Holland en West-Utrecht werden als eerste gebieden ingericht om er landbouw te bedrijven. Het ontwateren van het drassige veengebied had daarbij de allereerste en allerhoogste prioriteit.
Al snel was duidelijk dat samenwerking hierbij zeer effectief was. Uit 1122 dateert de eerste geboekstaafde samenwerking in en rond Utrecht om een lokaal dijkensysteem in te richten. In 1255 stelde graaf Willem II van Holland officieel het eerste waterschap in, het huidige Waterschap Rijnland. In de loop van de tijd ontstonden meer waterschapachtige samenwerkingsverbanden. In 1850 waren dit er circa 3500. Dit particuliere systeem van waterbeheer hield eeuwen tot tevredenheid stand. In de negentiende eeuw werd waterbeheer een overheidstaak. De waterschappen belandden in 1848 in de Grondwet.
De essentie van dit geconcentreerde en coöperatieve werken aan water in ons land is in de loop van de tijd niet veranderd, vanuit de gedachte dat waterbeheer in een delta nooit klaar is. Het totale waterbeheer is in ons land inmiddels verdeeld over vier overheden. Mevrouw Thijssen had het daar ook al over. De waterschappen staan daarbij, kort samengevat, aan de lat voor waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit, dus niet te veel en niet te weinig. De waterschappen zijn georganiseerd als een functionele, democratisch ingerichte overheid met een gesloten huishouding en een eigen belastinggebied. Die gesloten huishouding bepaalt de duidelijk omschreven financiële bestedingsmogelijkheden. Bovendien bekostigen de waterschappen via hun eigen belastingsysteem hun taken zelfstandig. Noodzakelijke investeringen in kwantitatieve en kwalitatieve waterveiligheid hoeven daardoor dus nooit te concurreren met andere gewenste overheidsinvesteringen, zoals de aanleg van fietspaden of een buitenzwembad.
Het is bovendien belangrijk op te merken dat de hoogte van de belastingheffing door de waterschappen aan strenge voorwaarden is gebonden. Er mag jaarlijks nooit méér belasting worden geheven dan nodig is op basis van de begroting voor de uitgaven van het komende jaar. Dan heb je het over onderhoudswerkzaamheden, vernieuwing van de infrastructuur, onderzoek en natuurlijk personeelskosten en afschrijvingen op investeringen.
Ook is het belangrijk om te weten dat het belastingsysteem bestaat uit twee afzonderlijke sporen die zowel qua inkomsten als uitgaven volstrekt juridisch gescheiden zijn: de watersysteemheffing en de zuiverings- en verontreinigingsheffing.
De doorlichting van het waterbeheer in Nederland door de OESO leverde in 2014 het rapport Water Governance in The Netherlands: Fit for the Future? op, met als rapportcijfer een 8,5. Mevrouw Thijssen had het daar ook al over, en noemde het "best wel positief". Maar er waren wel twee opmerkingen: pas het systeem "de vervuiler betaalt" en het profijtbeginsel beter toe en vertel beter aan inwoners hoe dat nationale waterbeheer nou uiteindelijk werkt. Het voorliggende wetsvoorstel is een antwoord op de eerste dubbele aanbeveling van de OESO, gecombineerd met onder meer het corrigeren van een aantal onbedoelde effecten van de laatste kostentoedelingsregeling uit 2009. Zo blijkt de WOZ-waarde inmiddels immers niet meer zo geschikt om het profijt bij voorzieningen uit te drukken.
Voorzitter. Ik ga hier kort in op de watersysteemheffing, die in principe uit drie opeenvolgende stappen bestaat. De ingezetenenheffing wordt berekend via een formule die is gebaseerd op de bewonersdichtheid per vierkante kilometer. Hieraan verandert niks. Het betreft gemiddeld ongeveer 40% van onze totale watersysteemopbrengst en het is een heffing die gebaseerd is op het solidariteitsbeginsel. Voor de categorie "ongebouwd" worden de ongebouwde dichtheid en de natuurdichtheid, dus het aantal hectares per 1.000 inwoners, als gebiedskenmerken met een formule vastgelegd in de wet. Daarmee is ook meteen duidelijk hoeveel hectares er dan aan "gebouwd" kunnen worden toegerekend. Tot een percentage van uiteindelijk 25% mogen de waterschappen gemotiveerd naar boven en beneden afwijken van de modelmatige berekeningen voor die drie categorieën. En die motivatie vindt zijn plaats in het meewegen van andere gebiedskenmerken en opgaven. Geen enkel waterschap is immers gelijk aan de andere qua watersysteem. Ook de baten van natuur kunnen hierbij worden meegenomen. Mijn eerste vraag aan de minister is: zien wij dit goed?
Vervolgens komt er voor de categorie "gebouwd" een verplichte tariefdifferentiatie tussen woning- en bedrijfspanden. Met een ingangsdatum van 1 januari 2026 gaat hierbij 1 januari 2024 als nulsituatie gelden, teneinde een zo stabiel mogelijke overgang te bewerkstelligen. De effecten van die vernieuwde belasting en regelgeving zullen uitgebreid worden gemonitord op basis van de kostentoedelingsverordeningen. Zodra de praktijk voldoende duidelijk is, zullen de gehanteerde gebiedskenmerken worden opgenomen in een AMvB. Hiermee sluit ik aan bij de vragen van mevrouw Thijssen: kan de minister ook aangeven hoe die monitoring er dan precies, gedetailleerd uit gaat zien, zodat we er ook werkelijk wat aan hebben als we 'm willen toepassen?
Ook mogen zogeheten plusvoorzieningen voor ongebouwde onroerende zaken apart in rekening worden gebracht, mits hiervoor aantoonbaar voldoende draagvlak bestaat. Al deze voorstellen bewerkstelligen een betere toepassing van het profijtbeginsel. Waterschappen kunnen immers meer kosten neerleggen bij diegenen die meer voordeel hebben bij de werkzaamheden van het waterschap. Daardoor wordt de belastingaanslag beter uitlegbaar.
Voorzitter. Ik zei het al: werken aan water houdt nooit op, zeker niet in een dichtbevolkte delta als de onze en zeker niet in een tijdsgewricht waarin de klimaatverandering zich nog sneller voltrekt dan gehoopt en verwacht. Dit voorstel is in de ogen van mijn fractie dan ook een logische volgende stap in ons waterbeheersysteem, passend bij ons werken aan water dat al eeuwenlang wordt aangepast aan de tijdgeest en aan de veranderende fysieke leefomgeving.
Maar wij hebben nog wel een vraag aan de minister. De voorliggende wijzigingsvoorstellen betreffen immers maar een gedeelte van de voorstellen die in december 2020 aan de toenmalige minister zijn voorgelegd. Implementatie van die verdere voorstellen — dat sluit aan bij de woorden van mevrouw Thijssen — zou een nog fijnmazigere belastingsystematiek tot gevolg kunnen hebben, zoals het voorstel om via subsidie goed gedrag, bijvoorbeeld het opvangen van regenwater op eigen terrein, te bevorderen. Een ander voorstel dat nog bij de minister op de plank ligt, betreft een nog betere toepassing van het "de vervuiler betaalt"-principe. Dan heb je het bijvoorbeeld over het belasten van de verontreiniging van het oppervlaktewater vanuit de landbouw, het wegverkeer, de riooloverstorten en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Die worden nu niet in de verontreinigingsheffing betrokken. Een derde voorstel — mevrouw Thijssen noemde dat letterlijk — is een verdere differentiatie van het woonruimteforfait, dat nu alleen één of drie vervuilingseenheden kent. Dat zou tot een grotere acceptatie kunnen leiden. Deze en andere voorstellen liggen al geruime tijd bij het ministerie op tafel.
In zijn brief van 12 november 2024 aan de Tweede Kamer gaf de minister aan dat de Tweede Kamer voor het volgende commissiedebat Water geïnformeerd zou worden over het vervolgtraject. Dat commissiedebat is gepland voor 19 februari. In de nota naar aanleiding van het tweede verslag van 11 december 2024 antwoordt de minister dat het vervolgtraject in de loop van 2025 van start zal gaan. Wij vragen de minister: hoe zit het nu precies met het vervolgtraject op dit dossier? Zou hij wat explicieter kunnen zijn wat betreft het beoogde tijdpad?
Voorzitter. Wij kijken vol interesse uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip-Martin. Dan is het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over waterschappen. In navolging van mevrouw Klip-Martin kunnen wij zeggen dat wij trots zijn op onze waterschappen. Al eeuwenlang spelen zij een vitale rol in het waterbeheer in ons land. Onze waterschappen zijn uniek. Al eeuwen hebben wij ervaring om met elkaar te polderen, om verschillende, soms tegengestelde belangen met elkaar af te wegen en zo te komen tot een gedragen besluit. Dit is diep in het DNA van onze Nederlandse samenleving gaan zitten. Dit moeten wij koesteren. Misschien is deze houding van polderen wel actueler dan ooit.
De waterschappen hebben steeds ingespeeld op veranderende tijden en omstandigheden en doen dit ook nu. De toekomst brengt een hoop uitdagingen met zich mee. Door klimaatverandering zien we steeds meer extremen: voorjaarsstormen en hoogwaterstanden, maar ook lange perioden van droogte, waarmee onze drinkwatervoorziening in het gedrang komt. En natuurlijk is er de stijging van de zeespiegel. Als laagland in een rivierendelta en als buur van de Noordzee zijn wij hier kwetsbaar voor. Daarom vindt mijn fractie het van belang dat we meewerken aan de toekomstbestendigheid van de waterschappen.
Het wetsvoorstel dat voorligt, richt zich in de eerste plaats op het profijtbeginsel binnen de watersysteemheffing. In het verleden werd het profijtdeel bepaald door de economische waarde van de grond binnen vier categorieën, maar dit heeft geleid tot een oneerlijke scheefgroei binnen de watersysteemheffing, die het daadwerkelijke profijt niet reflecteert. Een grote waardestijging van woningen betekent immers niet dat woningen daadwerkelijk meer zijn gaan profiteren van bestaande dijken. Herziening van het profijtbeginsel is dus nodig. Dit concludeert ook de OESO in 2014; mevrouw Thijssen refereerde daar al aan. Met dit wetsvoorstel krijgen waterschappen meer handvatten om differentiatie in tarieven te kunnen vaststellen, gericht op specifieke gebiedskenmerken en opgaven, zoals de ongebouwde dichtheid en de natuurdichtheid. Wanneer een categorie relatief veel hectares inneemt, verricht het waterschap immers relatief veel inspanning voor deze categorie. De nieuwe systematiek leidt dus tot een betere toepassing van het profijtbeginsel. Daarmee wordt de aanbeveling van de OESO ingepast in het stelsel. Ook wordt met het nieuwe onderscheid tussen woningen en niet-woningen de ongelijkmatige lastenontwikkeling in de categorie "gebouwd", die is ontstaan door de waardestijgingen van woningen, afgeremd. Mijn fractie is hier groot voorstander van. Ook de uitstekende technische briefing maakte duidelijk dat dit wetsvoorstel breed gedragen wordt door de waterschappen.
Wel heeft mijn fractie een aantal vragen. Mijn fractie kan zich voorstellen dat het profijtbeginsel nieuwe stijl ook kan leiden tot allerlei bezwaarprocedures. Net zoals bij beschikkingen voor gemeentelijke belastingen worden beschikkingen die voor de waterschapsbelastingen worden afgegeven, vaak sterk geconcentreerd verzonden. In veel gevallen gaat er geen aangifte aan vooraf, wat het nog lastiger maakt om binnen een beslistermijn van zes weken een besluit te nemen, zo leest mijn fractie in de memorie van toelichting. Het wetsvoorstel trekt de lengte van de bezwaartermijnen daarom gelijk met die van bezwaarschriften inzake gemeentelijke belastingen. Mijn vraag aan de minister: is deze wijziging voldoende om een piek aan bezwaarschriften aan te kunnen? Is er bij de vormgeving van de overgang tussen stelsels rekening gehouden met een nog hogere piek dan normaal?
Een andere zorg, die boven water kwam in mijn contact met waterschappen in voorbereiding op dit debat, betreft de afdracht aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma, HWBP. Sommige waterschappen hebben geen primaire keringen en betalen de bijdrage aan het HWBP met de inkomsten uit de watersysteemheffing op basis van solidariteit. In het nieuwe kostentoedelingsmodel moeten waterschapsbesturen voortaan aan de hand van gebiedskenmerken de tarieven vaststellen binnen de bepaalde bandbreedtes. Waterschappen kunnen in hun motivering beschrijven welke gebiedskenmerken aanleiding geven voor vergroting van het solidariteitsdeel dat ingezetenen betalen. Mijn fractie vraagt zich af wat dit nieuwe kostentoedelingsmodel betekent voor de afdracht aan het HWBP van de waterschappen die niet over primaire keringen beschikken. Zij kunnen dit immers niet motiveren aan de hand van hun gebiedskenmerken, waardoor het tarief dat zij kunnen heffen lager uitvalt en wellicht niet meer de vereffeningsbijdrage kan dekken. Dat voelt scheef, want iedereen in Nederland heeft baat bij de primaire waterkeringen. Individuele gebiedskenmerken van het waterschap zouden die landelijke solidariteit niet moeten ontmoedigen. Hoe houdt dit wetsvoorstel rekening met deze waterschappen zonder primaire keringen en hun afdracht aan het HWBP?
Ten slotte, voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel vormt een eerste stap in de herziening van het belastingstelsel van de waterschappen. Maar er lijkt meer aan te komen. Zo wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is om de zuiverings- en verontreinigingsheffing meer op basis van de omvang van huishoudens te heffen. Hoe ziet, zo vraag ik in navolging van mevrouw Thijssen en mevrouw Klip-Martin, het vervolgtraject eruit? Kan de minister een overzicht geven van welke veranderingen met betrekking tot de waterschapsheffing er momenteel in de maak zijn en welk tijdpad hij hierbij voor zich ziet?
Voorzitter. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Holterhues. Het woord is aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst geeft het mij een geweldig gevoel om hier een PVV-minister achter de tafel te zien. Als PVV'er van het eerste uur ben ik er toch wel trots op dat er een PVV-minister in deze Kamer aanwezig is. Dat vooraf.
Voorzitter. De kerntaken van de waterschappen houden in dat zij moeten zorgen voor droge voeten en voor voldoende en schoon oppervlaktewater in Nederland. De PVV hecht eraan dat waterschappen zich daarbij beperken tot hun kerntaken en zich minder zullen gaan richten op kostenverhogende ambities op het gebied van duurzaamheid, energietransitie en internationale betrokkenheid. Als waterschappen zich voornamelijk richten op hun kerntaken zal dat zeker leiden tot meer draagvlak in de samenleving en tot goed uitlegbare tarieven.
Voorzitter. Het wetsvoorstel houdt in dat de heffing zal geschieden op basis van gebiedskenmerken en de toepassing van het zogenaamde profijtbeginsel. Hoe meer profijt men van het waterschap heeft, hoe meer men betaalt. Een rechtvaardige verschuiving van de kosten zal plaatsvinden. Een eerlijkere verdeling van de kosten die waterschappen maken voor de uit te voeren taken, die ze doorberekenen aan de belastingplichtigen, is een belangrijk uitgangspunt van dit wetsvoorstel. De intentie dat wie meer profiteert van het werk van het waterschap of wie meer vervuilt dan ook meer betaalt, vindt de PVV een reëel en redelijk uitgangspunt.
Graag zou de PVV de minister een dilemma willen voorleggen. Dit is ook al door de PvdA cum suis onder de aandacht gebracht. Grote gezinnen die uit meerdere personen bestaan, betalen namelijk voor maximaal drie vervuilingseenheden. Er wordt gepleit om over te gaan op een zogenaamde forfaitaire aanslag op basis van het werkelijke aantal personen per huishouden, wat meer gebaseerd is op de reële kosten. Het zal nog een hele klus worden om te bepalen welke categorie wat moet gaan betalen. Wat is een reëel tarief voor de industrie, de agrarische sector, de huishoudens en het mkb? Het precies monitoren, meten en vaststellen hoeveel voordeel of direct profijt er van de waterzuivering is, zal ongetwijfeld extra administratieve kosten met zich meebrengen, wat uiteindelijk weer zou kunnen leiden tot een verhoging van de heffing. Het baart de PVV zorgen dat het betalen van de waterschapsbelasting zomaar eens kan leiden tot een ingewikkeld, kostenverhogend systeem. Graag zou ik een reactie van de minister willen op deze twee aandachtspunten.
Voorzitter. Voor de PVV is de betaalbaarheid van de waterschapsbelasting voor de Nederlanders een belangrijk criterium. Met andere woorden: hoe kunnen we voorkomen dat de nota van de waterschapsbelasting voor de burger veel hoger zal uitvallen? Er zou als gevolg van dit wetsvoorstel zelfs sprake kunnen zijn van tariefsverlaging, zo wordt gezegd. Maar de PVV vreest toch echt het tegenovergestelde. De vraag aan de minister is dan ook of hij kan aangeven wie er straks meer of minder gaan betalen.
Als oorzaken van de kostenverhogingen waar waterschappen mee te maken hebben, worden de inflatie en de klimaatverandering genoemd. Voor de PVV-fractie is het essentieel dat de voorliggende wetswijziging niet zal leiden tot een disproportionele lastenverzwaring voor met name huishoudens en het mkb. Het inkopen van goederen en diensten wordt vanwege de inflatie voor de waterschappen duurder. Vanwege de klimaatverandering moeten waterschappen bij veel regen het overtollige water afvoeren. Bij weinig regen moeten waterschappen ervoor zorgen dat niet alles verdroogt. Dat alles past keurig binnen de kerntaken van de waterschappen zoals die al decennialang worden uitgevoerd. De PVV hoopt dus dat de argumenten inflatie en klimaatverandering niet zullen leiden tot een disproportionele lastenverhoging voor de belastingbetaler. De overheid heeft het afgelopen decennium namelijk zelf hard meegewerkt aan de toenemende inflatie door de aanzienlijke lasten- en accijnsverhogingen. De PVV-fractie ontkent niet dat periodes van wateroverlast en droogte een kostenverhogend effect kunnen hebben op de uitvoering van de kerntaken van de waterschappen, maar periodes van droogte en periodes van overvloedige regenval komen al decennialang voor.
Het voorliggende wetsvoorstel beoogt een rechtvaardige kostenverdeling met betrekking tot de kerntaken van de waterschappen, waarbij gebiedskenmerken en het profijtbeginsel fundamenteel zijn. Waterschappen kunnen meer taken uitvoeren dan hun wettelijke taak. Dat kan uiteindelijk consequenties hebben voor de uitvoeringskosten en de hoogte van de waterschapsbelasting. De PVV vindt dan ook dat de prioriteit van de waterschappen gericht moet zijn op de fundamentele kerntaken, zonder afbreuk te doen aan andere ambitieuze doelen op bijvoorbeeld het gebied van duurzaamheid en internationale samenwerking. De PVV pleit er dus voor dat waterschappen zich vooral richten op het primaire waterbeheer, om aanzienlijke verhogingen van de waterschapsbelasting te voorkomen. Er zal dus naar een redelijke balans moeten worden gestreefd tussen de focus op de kerntaken met betrekking tot het waterbeheer en de focus op overige taken en activiteiten. De vraag aan de minister is dan ook of hij kan aangegeven hoe hij staat tegenover het dilemma van kerntaken versus overige taken, die mogelijk een kostenverhogend effect kunnen hebben op de waterschapsbelasting.
Voorzitter. Graag zou ik nog een belangrijk aandachtspunt willen delen met de minister. De watersysteemheffing is in dit wetsvoorstel minder prominent gebaseerd op de economische waarde, gebouwd en/of ongebouwd, per hectare. Wat de consequenties zijn voor de individuele burger is straks, mits dit voorstel zou worden aangenomen, afhankelijk van de gebiedskenmerken en het zogenaamde profijtbeginsel: minder profijt van de waterschappen betekent minder betalen aan watersysteemheffing.
Voorzitter. Na eventuele aanvaarding in de Eerste Kamer van dit wetsvoorstel zullen woningeigenaren straks toch meer blijven betalen dan eigenaren van bedrijfspanden. De scheefgroei die in het verleden is ontstaan vanwege de gigantische waardeontwikkeling van woningen in vergelijking met die van bedrijfspanden, wordt met deze wetswijziging allesbehalve rechtgetrokken. Onze vraag aan deze minister is dan ook de volgende. Kan de minister aangeven of daar vanuit het kabinet nog aandacht voor is of dat er wellicht nog aandacht voor komt?
Voorzitter. Wat is een gebiedskenmerk? Hoe zal dat worden gedefinieerd? De zogenaamde gebiedskenmerken zijn nog niet bij wet vastgelegd, wat zou kunnen leiden tot willekeur in het bepalen van de hoogte van de watersysteemheffing. De aangenomen motie-Heutink in de Tweede Kamer gaat over de gebiedskenmerken die nog moeten worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. De vraag is dan ook: kan de minister aangeven hoe het staat met de definiëring en het vastleggen van de gebiedskenmerken? Wordt er gewerkt aan een oplossing voor het knelpunt van de gebiedskenmerken zoals dat is verwoord in de motie-Heutink? Binnen welk tijdsbestek kunnen we deze oplossing verwachten?
Voorzitter. Tot zover in eerste termijn. Ik dank u voor het woord.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De CDA-fractie blijft de waterschappen van belang vinden, met name bij de uitvoering van het waterbeleid. Een aantal andere fracties — VVD, ChristenUnie en andere — hebben daar ook al op gewezen. De waterschappen zorgen naar ons idee voor veilig, voldoende en schoon oppervlaktewater in Nederland. Zeker in een tijd van klimaatverandering — de heer Van Kesteren noemde het ook al — brengt dat veel investeringen en hoge kosten met zich mee. De waterschappen hebben hun eigen belastingstelsel, waarmee zij hun taken zelfstandig bekostigen. Noodzakelijke investeringen in waterstaatkundige voorzieningen hoeven daardoor niet te concurreren met andere overheidsuitgaven, en de waterschapsbelastingen worden door alle huishoudens en bedrijven betaald.
Het huidige belastingstelsel kent een aantal knelpunten. Deze knelpunten worden wat ons betreft met dit wetsvoorstel voor een groot deel opgelost. Daarnaast geeft het voorstel de waterschappen de ruimte om meer te kunnen bijdragen aan de opgaven op het gebied van bijvoorbeeld klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie, mede ook door de genoemde koppelkansen. De fractie van GroenLinks-PvdA noemde die volgens mij. De CDA-fractie ziet dat het wetsvoorstel drie belastingen van de waterschappen wijzigt. Anderen hebben daar ook over gesproken: de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing. Met de watersysteemheffing wordt het geld bijeengebracht voor de door mij genoemde waterveiligheid en voor voldoende en schoon oppervlaktewater.
Tot tevredenheid van de CDA-fractie zorgt de tariefdifferentiatie "gebouwd" uit het wetsvoorstel voor een evenredige verdeling van de lasten binnen de categorie gebouwd. Deze tariefdifferentiatie wordt alleen gebruikt om de verschillen in lastenontwikkeling te voorkomen, die het gevolg zijn van verschillen in de waardeontwikkeling tussen woningen en bedrijfspanden. Ook is de CDA-fractie tevreden met de voorstellen om de zuiverings- en verontreinigingsheffing aan te passen, zodat waterschappen en bedrijven in hun werk minder mens- en milieubelastende stoffen hoeven te gebruiken.
Ten slotte heeft de CDA-fractie nog een vraag en vraagt zij ook een toezegging. Wij houden onze wensen — vandaar dat ik zei: een groot deel van de problemen wordt opgelost — met betrekking tot de flexibilisering van het belastingstelsel. Denkt de minister in de toekomst aan een interne verrekening als concrete mogelijkheid voor een verdere flexibilisering, waarmee ook een betere invulling zou worden gegeven aan het principe dat de veroorzaker betaalt? Graag een antwoord op de vraag of de minister hier prioriteit aan gaat geven bij het volgende traject.
Tot slot, voorzitter. De CDA-fractie staat vooralsnog positief tegenover de inhoud van dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer De Vries namens de SGP.
De heer De Vries i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: onze fractie staat in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel. Het is geheel in lijn met het pleidooi in ons eigen verkiezingsprogramma om aan decentrale overheden meer bevoegdheden toe te kennen om belastingen te bepalen. Het wetsvoorstel geeft waterschappen zodoende meer armslag om hun taak goed te kunnen vervullen. Waterschappen spelen een zeer waardevolle rol in onze waterhuishouding. Wanneer deze wet wordt aangenomen, kunnen de inkomsten die zij voor hun diensten krijgen meer in overeenstemming gebracht worden met de inspanning die zij daarvoor plegen. Dat is vanuit het principe van billijkheid een goede zaak. Bovendien geeft de wet hun meer mogelijkheden om bij te dragen aan de energietransitie en het bereiken van andere milieudoelen, en natuurlijk beoogt de wet in een eerlijke grondslag voor de heffingen te voorzien, namelijk op basis van profijt en niet langer op basis van de irrelevante economische waarde van onroerend goed.
Voorzitter. Er is één punt waar onze fractie wel aandacht voor wil vragen. Het wetsvoorstel gaat vooral over het economisch functioneren van de waterschappen. Economisch functioneren is voor bedrijven de belangrijkste reden van hun bestaan. Waterschappen horen echter tot de overheid. Voor zulke instellingen is niet het economisch functioneren bepalend, maar hun bijdrage aan de publieke taak, in dit geval de overheidsplicht om te voorzien in voldoende en schoon water voor consumptie, reiniging en recreatie en in de bescherming tegen bedreigingen door water. Onze fractie leest in het wetsvoorstel dat waterschappen meer inkomsten gaan genereren uit bijvoorbeeld de verkoop van teruggewonnen grondstoffen en dat kosten gedrukt zullen worden door bijvoorbeeld separate afvalstromen te realiseren. Dat zijn op zich zaken waar we het mee eens kunnen zijn, maar het klinkt wel als winstoptimalisatie. Hoewel we voor een efficiënte overheid zijn, blijft voor ons wel van belang dat de waterschappen naar hun aard geen commerciële instellingen zijn. Onze waterschappen hebben veel toegevoegde waarde op het gebied van veiligheid en waterbeheer, ook als ze niet kostenefficiënt zijn. Daarom willen we oproepen ervoor te waken dat de waarde van waterschappen economisch wordt uitgedrukt. Met het oog daarop heeft onze fractie enkele vragen aan de minister.
Om klimaatneutraal te worden, mogen de waterschappen de belastinginkomsten aanwenden om maatregelen te treffen om de CO2-uitstoot te reduceren. Er zijn drie zogenaamde "scopes" gedefinieerd om de invloed van het waterschap op zijn voetafdruk te verduidelijken, waarvan er twee in de berekeningen mogen worden meegenomen. Betekent dit echter ook dat waterschappen bij de berekening van de hoogte van de belastingen de gewenste investeringen voor het verminderen van CO2-uitstoot mogen meewegen? Kan dit in de praktijk tot hogere belastingen leiden? Wordt hier ook nog een limiet aan gesteld?
De volgende vraag. Voor het heffen van bestemmingsbelastingen geldt het principe van kostendekkendheid. Omdat de waterschapsbelastingen ook bestemmingsbelastingen zijn, mag daarom niet meer belasting worden geheven dan nodig is om de kosten te dekken. Met de toegevoegde regels voor bijvoorbeeld separate afvalstromen of de circulaire economie zullen waterschappen naast belastingen ook andere inkomsten krijgen vanwege de levering van bijvoorbeeld teruggewonnen stoffen zoals fosfaat. De waterschappen zullen hiermee moeten leren werken op een manier die recht doet aan hun aard als overheidsorgaan en niet als bedrijf. Welke ruimte is er voor waterschappen om van het principe van kostendekkendheid af te wijken, bijvoorbeeld als er bij voorbaat onvoldoende inzicht is in de te maken kosten voor bepaalde werkzaamheden?
Ten slotte nog een vraag met betrekking tot de milieudoelen. In de memorie van toelichting is te lezen: "De waterschappen zullen zich inzetten om alle bronnen van uitstoot zo veel mogelijk terug te dringen." Betekent dit dat waterschappen binnen de ruimte die zij krijgen om de belastingen vast te stellen zelf de maximale hoogte zullen vaststellen zolang de klimaatdoelen nog niet zijn bereikt en maatregelen om CO2-reductie te verwezenlijken mogelijk zijn?
Onze fractie ziet uit naar de beantwoording van deze vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Vries. Dan is het woord aan mevrouw Van Langen-Visbeek namens de BBB.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Geachte voorzitter, geachte minister en leden van de Eerste Kamer. We bespreken vandaag met elkaar de versterking van het profijtbeginsel bij de heffing van de waterschapslasten. Zoals u wellicht weet, kom ik uit West-Friesland, om meer precies te zijn uit de polder Het Grootslag, waar al in 1400 een van de eerste gemeenschappelijke regelingen ontstond: een samenwerkingsverband van vrije boeren en de toenmalige bannen om droge voeten te houden. Samen zijn we dus al eeuwen bezig met waterveiligheid. Solidariteit staat aan de basis van dit stelsel waarmee Nederland uniek is in de wereld. Vanuit het verleden hadden de boeren grote invloed op de waterschappen. Dat was in een tijd waarin bijna iedereen in Nederland boer was of bij een boer werkte. De tijden zijn veranderd, hoewel boeren en tuinders en hun toeleveringsbedrijven nog steeds van grote waarde zijn voor de Nederlandse economie en de voedselzekerheid in de wereld.
Na de discussie over de geborgde zetels, staat vandaag de heffing van de waterschapslasten ter discussie, oftewel de verdeling van de kosten. Namens de BBB-fractie wil ik mijn bezorgdheid uiten over dreigende kostenstijgingen voor boeren en bedrijven en administratievelastendruk. Ook licht ik onze kritiek op de verplichte tariefdifferentiatie toe, met een pleidooi voor meer lokale autonomie. Daarnaast benadruk ik de noodzaak van monitoring en evaluatie, net als een aantal voorgaande sprekers.
Allereerst wil ik het met u hebben over de keuze voor het profijtbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de kosten voor waterschapsbeheer worden verdeeld op basis van het voordeel dat verschillende groepen hebben van de maatregelen. Wie het meest profiteert, betaalt het meest. Ik heb hierover drie vragen aan de minister. Hoe bepalen we nu precies wie er het meest profijt heeft van het werk van het waterschap? Wie profiteert het meest en hoe zet je dat om in een tarief? Zijn de gebiedskenmerken hiervoor wel het juiste instrument?
Voorzitter. Welk probleem lossen we hiermee op? De waarde van woningen is de afgelopen jaren inderdaad meer gestegen dan die van bedrijven en dus zijn de woningbezitters relatief meer gaan betalen. Blijft over de vraag of boeren en bedrijven ook meer zijn gaan profiteren. Daar komt ook een probleem bij. De tariefdifferentiatie maakt het heffingssysteem ingewikkelder en minder transparant. We maken van de leefwereld een systeemwereld. De gebiedskenmerken bepalen het profijt. Om de schommelingen in het systeem te beperken, wordt gewerkt met een bandbreedte. Een voorbeeld. In de memorie van toelichting staat dat ook de taakuitoefening van het waterschap wordt meegewogen bij de kostentoedeling. Daar horen ook de diensten bij die agrariërs en natuurterreinbeheerders leveren aan de waterschappen. Vraag aan de minister: hoe wordt dat meegewogen? Mag een waterschapsbestuur bijvoorbeeld bepalen dat agrarisch natuurbeheer en open grasland worden aangemerkt als natuur? De agrariër neemt immers maatregelen die ten goede komen aan de natuur en de doelen van het waterschap. Graag een bevestiging hiervan.
De fractie van de BBB is ervan overtuigd dat belangrijke zaken als schoon water en droge voeten beter op basis van solidariteit betaald kunnen worden dan op basis van profijt. We zien echter wel dat de waterschappen in meerderheid achter deze keuze staan, en waarschijnlijk ook een meerderheid in deze Kamer.
Hierna wil ik graag met u een gesprek over de uitwerking van de versterking van het profijtbeginsel. Door de stijgende WOZ-waarden gingen burgers vooral in dichtbevolkte gebieden meer betalen, terwijl ze niet meer profiteerden. Daar biedt deze wet een oplossing voor. Nadeel zou echter kunnen zijn dat als een kleinere groep meer moet betalen, bepaalde investeringen worden uitgesteld omdat ze pas op lange termijn profijt opleveren. Willen we dat risico gaan lopen?
Voor boeren en bedrijven biedt het profijtbeginsel voordelen. Ten eerste: het profijtbeginsel zorgt ervoor dat boeren niet onnodig bijdragen aan kosten voor maatregelen die hun niet direct ten goede komen. Vraag aan de minister: welke maatregelen zijn dat, kunt u een voorbeeld geven? Ten tweede: door een duidelijke koppeling tussen kosten en baten kunnen investeringen in waterbeheer worden gericht op de gebieden die hiervan het meest profijt hebben. Dit kan leiden tot betere drainage, irrigatie en bescherming tegen overstromingen, wat direct ten goede komt aan boeren. Vraag aan de minister: komt bescherming tegen overstromingen niet ten goede aan ons allemaal? Ten derde: door gerichte investeringen in waterbeheer kunnen gebieden met veel bedrijven profiteren van verbeterde infrastructuur en waterbeheer, wat de bedrijfsvoering en logistiek ten goede komt. Dat zal u natuurlijk aanspreken. Nu heb ik begrepen dat de kosten van openbare wegen worden doorberekend in de grondprijs voor agrariërs. Het zijn openbare wegen, dus dat lijkt me niet terecht. Graag een reactie van de minister. Bent u bereid dit aan te passen?
Ten slotte wordt gezegd dat boeren en bedrijven door het profijtbeginsel worden aangemoedigd om duurzamer om te gaan met water en land, aangezien zij direct de voordelen van goed waterbeheer ervaren en tegelijkertijd bijdragen aan de kosten. Dit kan leiden tot innovatie, duurzamer landgebruik en een beter imago voor de sector. Deelt de minister onze mening dat onze agrarische sector al uitblinkt in efficiënt en duurzaam landgebruik en in innovatie?
Er zijn ook nadelen voor de boeren en bedrijven. Ten eerste: boeren met intensieve landbouwbedrijven kunnen geconfronteerd worden met hogere kosten, omdat zij in verhouding meer profiteren van waterbeheermaatregelen. Dit treft vooral kleinschalige boerenbedrijven met minder financiële middelen in gebieden met weinig boeren en bedrijven.
Ten tweede: voor sommige boeren en bedrijven kunnen de kosten stijgen als zij intensief gebruikmaken van waterbeheermaatregelen. Dit kan vooral problematisch zijn voor bedrijven met kleine winstmarges, waaronder de boeren, zeker in combinatie met bijvoorbeeld de stijgende energielasten. Wat gaat de minister doen om de genoemde kostenstijgingen voor boeren en bedrijven te beperken? Komt er een plafond voor de jaarlijkse stijgingen?
Ten derde: de invoering van het profijtbeginsel is ingewikkeld. Het maakt de kosten minder transparant en zorgt voor extra administratieve lasten, zoals het bijhouden van het precieze gebruik en profijt van waterbeheermaatregelen. Dit brengt niet alleen voor de waterschappen extra werk en hogere kosten met zich mee, maar ook voor boeren en bedrijven. Hierover heb ik een aantal vragen aan de minister. Wie betaalt de kosten van de invoering en de extra administratieve lasten van de waterschappen? Als dit de boeren en bedrijven zijn, wat is hun profijt hiervan dan? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de administratieve lasten voor agrariërs en kleinere bedrijven beheersbaar blijven?
Ten slotte. Er wordt van uitgegaan dat het profijtbeginsel op de lange termijn zal leiden tot meer investeringen in duurzaamheid en waterbesparende maatregelen. Het profijtbeginsel verdeelt de kosten van waterbeheer straks over minder partijen. Als burgers minder betalen en de natuur wordt ontzien, dan betalen boeren en bedrijven meer. Onze zorg is dat dit kan leiden tot uitstel van bepaalde investeringen die pas op lange termijn profijt opleveren, zeker in dunbevolkte regio's. Deelt de minister onze zorgen over hoe deze wet uitpakt in gebieden met weinig boeren en bedrijven? Hoe gaat hij voorkomen dat op korte termijn investeringen worden uitgesteld? De waterschappen spannen zich namelijk in voor de nieuwe tariefstructuur, en boeren en bedrijven krijgen te maken met onbekende kostenstijgingen. Is de minister bereid om de gevolgen van de invoering jaarlijks te monitoren en na vier jaar, of eerder, als dat nodig is, te evalueren en de resultaten hiervan te delen met deze Kamer? Mevrouw Thijssen vroeg dit eerder ook al. Zij vroeg dit misschien om een andere reden, maar uiteindelijk hebben we er allebei baat bij als deze vraag wordt beantwoord.
Voorzitter. Hoe gaan we om met investeringen in de natuur? In het kader van het profijtbeginsel geldt dat kosten worden toegerekend aan de partijen die het meest profiteren van deze maatregelen. Maar wie zijn dat dan? Natuurorganisaties en beheerders van natuurgebieden profiteren direct van natuurherstel en nieuwe natuur, en zouden dus een belangrijk deel van die kosten moeten dragen. Verder zouden dit de provinciale en gemeentelijke overheden, toerisme- en recreatiebedrijven, de agrarische sector en landgebruikers kunnen zijn. Maar ik heb het ook over de burgers en bedrijven, vooral als het gaat om zaken waar iedereen baat bij heeft, zoals recreatie, droge voeten en schoon water. In feite is dit een pleidooi voor een kostenverdeling op basis van solidariteit, zoals dit eeuwenlang het geval is geweest. Kan de minister toelichten hoe de kosten voor natuurherstel en de kosten voor de aanleg van nieuwe natuur straks eerlijk worden verdeeld tussen de verschillende belanghebbenden?
Voorzitter. Er wordt weleens beweerd dat boeren altijd klagen, maar in dit geval komen de meeste bedenkingen over dit voorstel vanuit VNO-NCW en MKB-Nederland. Zij stellen drie dingen. Ten eerste: het profijtbeginsel wordt niet juist toegepast. De koppeling tussen waarde en tarief wordt losgelaten. Dit leidt juist tot een ongelijke lastenverdeling en is een inbreuk op het profijtbeginsel. Ten tweede: bedrijven betalen de rekening van woningeigenaren. De last van een groep woningeigenaren wordt verschoven naar een kleinere groep ondernemers. Dit leidt tot een relatief hoge lastenstijging voor die groep. Ten derde: de tariefdifferentiatie maakt het heffingssysteem ingewikkelder en minder transparant dan het huidige systeem, dat is gebaseerd op de WOZ-waarde. Dit kan leiden tot extra administratieve lasten en meer bezwaren en rechtszaken, zoals meneer Holterhues ook al noemde. Dit heeft in het verleden geleid tot de keuze voor het huidige systeem.
Ik heb hierover een aantal vragen aan de minister. Deelt hij de zorg over meer bezwaren en rechtszaken? Hoe wordt gewaarborgd dat de invoering van het profijtbeginsel niet leidt tot een te grote lastenverzwaring voor ondernemers? Wat wordt er gedaan om willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen bij de invoering van de verplichte tariefdifferentiatie? De stijging van de administratieve lasten wordt nu al ingeschat op 1 fte per waterschap. Hoe wordt gemonitord of dat niet meer wordt? Een deel daarvan wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat alle bedrijven binnen tien jaar een nieuwe afvalwatercoëfficiënt krijgen. Waarom wordt niet uitgegaan van de bestaande afvalwatercoëfficiënt? Is de minister bereid om samen met de waterschappen te kijken of de regeldruk als gevolg van de invoering van deze heffing zo veel mogelijk beperkt kan worden? Graag een toezegging hierover.
Voorzitter, tot slot. De belangrijkste reden waarom wij dit voorstel hebben willen agenderen voor het debat is de zogenaamde kan-bepaling. Eerder bevatte het wetsvoorstel een bepaling op grond waarvan de waterschappen voor woningen een ander tarief konden hanteren dan voor bedrijfspanden, de zogenaamde "tariefdifferentiatie gebouwd". In het huidige wetsvoorstel is de tariefdifferentiatie vormgegeven als een verplichting. Het wordt dus one-size-fits-all. Wat de fractie van BBB betreft kunnen de waterschappen als democratische organen prima zelf beslissen over het toepassen van de tariefdifferentiatie gebouwd, zodat elk waterschap de bestuurlijke keuzes kan maken die bij het eigen gebied passen. De gemeenten hebben die mogelijkheid ook bij de WOZ. De waterschappen zien graag dat het wetsvoorstel op dit punt wordt aangepast, met een kan-bepaling.
De fractie van BBB vraagt zich vervolgens af: wat kan er wel? We hebben hierover een drietal vragen aan de minister. Waarom is er op dit punt niet geluisterd naar de wens van de waterschappen? Waarom is gekozen voor een verplichting van bovenaf in plaats van een gebiedsgerichte aanpak? Bent u bereid om de kan-bepaling te heroverwegen? De tarieven voor onroerend goed zijn niet in elk gebied evenveel gestegen. In Amsterdam zijn de tarieven voor onroerend goed in het laatste jaar zelfs gedaald. Bent u bereid om de verplichte tariefdifferentiatie te heroverwegen? Wij overwegen op dit punt een motie in de tweede termijn.
Geachte voorzitter. Het profijtbeginsel kan op lange termijn leiden tot een eerlijker en duurzamer systeem voor het verdelen van de waterschapslasten, maar het is belangrijk dat we het kind niet met het badwater weggooien en dat we de lastenstijging in de regio voor boeren en bedrijven zo veel mogelijk beperken. We roepen de minister op om ervoor te zorgen dat de invoering van dit beginsel zorgvuldig gebeurt en gepaard gaat met zo min mogelijk regeldruk en met voldoende ondersteunende maatregelen om de lasten te verzachten en daarmee het profijt te maximaliseren, niet alleen in de Randstad, maar ook in de regio.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Langen-Visbeek. Dan is het woord aan de heer Hartog namens Volt.
De heer Hartog i (Volt):
Voorzitter. Ik geloof dat het de eerste keer is dat deze minister in deze Kamer is, dus dan is het gebruikelijk om hem welkom te heten. De heer Van Kesteren heeft daarbij zijn gevoelens gedeeld. Dat zal ik niet doen. Iedere dienaar van de Kroon is bij ons welkom. Maar het geeft wel aan dat we een hele krachtige democratie hebben en ook een echt parlement zijn. Dat wil ik als opening zeggen.
Vandaag behandelen we een relatief technische aanpassing van de Waterschapswet. De Volt-fractie wil de regering allereerst bedanken voor de beantwoording van de vragen en ook de ondersteunende staf voor de zeer verhelderende technische briefing. Mijn vervolgvragen betreffen de koopkrachteffecten, de waterschapsoverstijgende effecten en het vervolgtraject na deze wetgeving. Dat laatste is al eerder aan de orde gekomen.
Allereerst wil ik de minister vragen naar de koopkrachteffecten. Vanuit de antwoorden op de vragen wordt duidelijk dat de regering, om de scheefgroei tussen woningen en bedrijven aan te pakken, kiest voor een peildatum van twee jaar terug om de verhoudingen in de bijdragen tussen woningen en niet-woningen vast te klinken. Het probleem van scheefgroei dat ervoor heeft gezorgd dat het vooral de huishoudens zijn die veruit het overgrote deel van de waterkosten voor bebouwing moeten dragen, dateert echter van veel verder terug. Het argument om niet te kiezen voor een eerdere peildatum is dat de regering wil voorkomen dat de lasten voor bedrijven nu met 40% stijgen in plaats van 25%. Dat staat in de beantwoording. Dat is begrijpelijk, maar heeft natuurlijk wel gevolgen voor met name huishoudens met lage inkomens en middeninkomens.
Dat past in het recente, bredere plaatje van verborgen koopkrachtverslechtering die wij de laatste tijd hebben gezien voor deze inkomensgroepen. Toen ik de regering in de Algemene Financiële Beschouwingen vroeg hoe de toen voorgestelde langstudeerboete op de koopkracht zou uitwerken, antwoordde de regering dat ze eigenlijk niet wist wat het effect op de koopkracht zou zijn. Deze negatieve koopkrachteffecten spelen ook bij de recentelijk besloten vertraging van de verlaging van het eigen risico in de ziektekostenverzekering. Om een verhoging van de btw op cultuur, media en sport te voorkomen, kiezen de regeringspartijen er met CDA en D66 voor om de belastingschijven voor mensen met lage inkomens of middeninkomens in eerste instantie met 0,03% te verhogen. Wij weten niet wat verder nog volgt. Al deze effecten tikken aan bij de mensen die het betreft. Mijn vraag is dan ook of de minister zicht heeft op de spiegel van de cijfers die hij presenteerde met betrekking tot bedrijven. Hoeveel zou de stijging van de bijdrage van woningen lager zijn als de minister een vroegere peildatum zou kiezen, bijvoorbeeld tien jaar? Welke concrete effecten zou dit hebben op de verschillende koopkrachtcategorieën?
Ten tweede wil ik van de regering wat meer informatie over de waterschapsoverstijgende samenwerking en afrekening. Een waterschap is geen eiland. Vervuiling en het werken aan verbetering van de waterkwaliteit overstijgen daarom de grenzen van onze administratieve indeling. Vindt de regering dat er tussen waterschappen afspraken gemaakt moeten of kunnen worden over de verdeling van lasten, bijvoorbeeld vanwege een vervuiling in één waterschap die aantoonbare kosten in een ander waterschap veroorzaakt? Hoe moeten waterschappen omgaan met gezamenlijke plusvoorzieningen?
Voorzitter. Daarbij mag u van de Volt-fractie ook vragen verwachten over de grensoverstijgende effecten van waterheffingen. De waterschappen zijn een tamelijk unieke administratieve laag, die de buren in Duitsland en België niet kennen. Toch betalen ze ook in die landen voor water en watervervuiling. Hoe regelen deze landen hun inkomsten? Hoe verhoudt hun systematiek zich tot de Nederlandse systematiek? Welke financiële afspraken worden er gemaakt voor grensoverstijgende vervuiling? Heeft dit verschil in systematiek ook effect op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven?
Tot slot zou de Volt-fractie de regering een aantal vragen willen stellen over het vervolgtraject. Dat is ook al eerder gedaan. De regering heeft een aantal adviezen van de Commissie aanpassing belastingstelsel die gebaseerd zijn op het OESO-rapport niet overgenomen. Deze voorstellen hadden volgens de regering geen draagvlak. Sommige daarvan, zoals een aansluiting van de zuiveringsheffing bij de omvang van het huishouden of een duidelijkere toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, raken echter aan de fundamentele uitgangsprincipes van het Nederlandse beleid. Is de regering bereid en voornemens deze aanbevelingen alsnog verder met belanghebbenden te bespreken en hiervoor draagvlak te creëren? Ik sluit me ook aan bij de eerder gestelde vragen daarover. Komt er sowieso een verdere fundamentele herziening van de heffing?
Voorzitter. Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hartog. Dan is het woord aan de heer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank u wel. Wij zijn in dit land heel erg goed in het plakken van pleisters om complexe wetgeving nog complexer te maken dan zij al is. Als er daardoor een probleem ontstaat, plakken we daar gewoon weer een pleister overheen. Ik vrees dat dit helaas een voorbeeld is van een pleisterbloemkoolwet; ik zal dat graag toelichten.
Voorzitter. Het debat van vandaag gaat onder andere over de vraag of watersystemen voor boeren relatief meer belast moeten worden bij hen omdat zij er meer profijt van zouden hebben. Even voor de gewone burger: we willen dus kosten voor infrastructurele voorzieningen, waar iedere burger zowel direct als indirect een voordeel bij heeft, op basis van een verdeling die per definitie arbitrair is gaan belasten. Er wordt gesteld dat er dan een eerlijkere kostenverschuiving komt waarmee bepaalde groepen burgers dus beter af zouden zijn. Oftewel: de vervuiler betaalt. Maar is dat wel zo? Maken zogeheten trickledowneffecten dit op de middellange en lange termijn niet ongedaan? Want in het voorbeeld van de boer betaalt de consument, als de boer winstgevend wil blijven, heel waarschijnlijk een hogere prijs voor diens product. Daarom hebben we de volgende vragen aan de minister. Hoe wordt het profijt per kostenpost voor de betaler gedefinieerd, meetbaar gemaakt en achteraf exact vastgesteld? Hoe wordt geborgd dat er bijvoorbeeld met een vorm van doorbelasting niet alsnog sprake zal zijn van een uitgesteld solidariteitsbeginsel? En hoe wordt er dus voor gezorgd dat er echt sprake is van kostenverschuiving die niet structureel een algehele kostenverhoging over de gehele linie wordt doordat eventuele lastenverzwaring hierdoor in eerste instantie bij een gedifferentieerde kleine groep terechtkomt?
Voorzitter. We horen andere partijen zeggen dat ze niet weten welke kosten dit alles betreft en dat niemand eigenlijk een idee heeft wat de economische waarde voor iedereen precies is. Profijt is erg afhankelijk van wat mensen en bedrijven individueel van economische waarde achten. Nogmaals, het staat instanties die meer betalen vrij om economisch afschuifgedrag te vertonen, wat uiteindelijk zal uitnodigen tot een algehele kostenverhoging. Onze fractie maakt zich daarover grote zorgen, zeker omdat dit bedoeld of onbedoeld een negatieve bijwerking is die wij niet zouden moeten willen introduceren met deze pleisterplakkende bloemkoolwet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Dan is het woord aan mevrouw Van Aelst namens de SP.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Voorzitter, dank. De SP bepleit al jaren het principe "de vervuiler betaalt". Het is best logisch dat als iemand ergens veel baat bij heeft, en iemand anders niet of veel minder, er wordt gekeken of de verdeling van de kosten wel eerlijk is. Dit kan betekenen dat de kosten solidair gedragen moeten worden door iedereen, maar het kan ook betekenen dat de kosten zo verdeeld moeten worden dat degene die er het meeste profijt bij heeft, ook meer moet bijdragen aan die kosten.
Gezien de enorme kosten van klimaatadaptatie de komende jaren is het ook heel goed om te kijken naar hoe we die lasten met elkaar verdelen. Wat de SP betreft zijn er de afgelopen jaren echt heel veel oneerlijkheden in de huidige waterschapsbelasting en lastenverdeling geslopen. Zo zijn woningeigenaren in de loop der jaren relatief heel veel meer gaan betalen. Deze scheefgegroeide lastenverdeling gaat nu het startpunt zijn van deze wet en wordt daarmee in stand gehouden. Het rechttrekken van deze scheve verdeling zou voor bedrijven een lastenstijging van 25% tot 40% betekenen, zo stelt de minister. Deze extra lasten blijven voor nu dus onevenredig bij woningeigenaren.
Een groot percentage van de te betalen totale belasting komt op dit moment bij huishoudens terecht. Bedrijven zijn de afgelopen jaren stapje voor stapje juist minder gaan betalen. Ook natuurgronden betalen op dit moment een groter deel van de belasting. Eigenlijk zou eerder de vraag moeten zijn of zij überhaupt belasting moeten betalen, omdat ze als natuurgronden juist heel veel ten bate komen van het totale watersysteem.
Voor de SP betekent deze wet daarnaast nog een andere zorg. In 2015 voerde de SP in Vlaardingen en Rotterdam actie omdat het Hoogheemraadschap van Delfland de kwijtschelding voor minima afschafte. Dit betekende dat gemeenten en minima in de problemen kwamen en dat er uiteindelijk veel meer kosten waren voor al die verschillende overheidslagen. Een aantal jaren geleden kwamen leden van het algemeen bestuur van een ander Zuid-Hollands waterschap inspreken bij de provincie, omdat bewoners van arme buurten een hogere waterschapsbelasting betaalden omwille van voorzieningen voor enkele boeren in het buitengebied. Die insprekers, de toenmalige leden van het algemeen bestuur, spraken in ten behoeve van het verlagen van het aantal geborgde zetels, omdat de macht oneerlijk verdeeld was en de lasten daarmee ook. Die geborgde zetels zijn inmiddels in ieder geval voor een klein stukje afgebouwd.
Voorzitter. Waarom benoem ik dit? Vanzelfsprekend is dit niet waar wij vandaag over spreken. Maar waterschappen mogen strakjes wel afwijken bij de kostentoedeling. Dit zijn de voorbeelden die ik vanuit de SP ken, waarbij er werd afgeweken en er werd gesproken over de toedeling van lasten. Dat was in beide gevallen een herverdeling van arm naar rijk, een herverdeling van hen die baat hebben naar degenen die heel weinig baat hebben. Welke waarborgen zitten er nu in deze wet dat een herverdeling ook daadwerkelijk een herverdeling zal zijn in de zin van meer profijt, meer kosten en bijvoorbeeld meer vervuiling, meer kosten? Dit in tegenstelling tot de twee genoemde voorbeelden.
Voorzitter. In de schriftelijke vragenronde waren er al diverse vragen over het gekozen peiljaar. Dat ligt op een moment nadat door de waardestijging van huizen in de afgelopen jaren de kosten voor inwoners flink zijn gestegen. Daarmee zijn voor bedrijven de kosten omlaaggegaan. Die scheve kostenverdeling wordt met deze wet feitelijk de norm. Wij zijn benieuwd wat de minister vindt. Betalen huishoudens wat de minister betreft hiermee ten opzichte van bedrijven hun eerlijke deel? We vragen ons af hoe er gewerkt gaat worden aan het inlopen van het gat in kosten tussen inwoners en bedrijven. Het vastzetten van het peiljaar op 2014 gaat daar namelijk niet aan bijdragen.
Mijn fractie heeft daarnaast een aantal vragen over dit wetsvoorstel om het goed te kunnen duiden. We vragen ons af of de minister van mening is dat de kostenverdeling zoals die nu wordt voorgesteld een rechtvaardige verdeling is op basis van de door alle verschillende ingezetenen van waterschappen ontvangen prestaties van waterschappen. Als dat niet zo is, vragen we ons af of de minister kan aangeven welke onevenredigheden er wat de minister betreft op dit moment blijven bestaan. Ook vraagt mijn fractie zich af of wat de minister betreft de opvolging van dat advies van de OESO — er werd volgens mij door GroenLinks-Partij van de Arbeid ook al aan gerefereerd — om de vervuiler beter bij te laten dragen aan de waterschapslasten, met deze wet goed geregeld is. Als dat niet zo is, hoe gaat de minister dan in een herziening werken aan het van toepassing laten zijn van het principe dat de vervuiler zou moeten betalen?
Voorzitter. Wij delen de mening van de minister dat deze wijzigingswet niet perfect is en eigenlijk maar een eerste stap is in het toekomstbestendiger maken van de lasten van waterschappen. We zijn echter wel benieuwd welke vervolgstappen deze minister als noodzakelijk ziet om deze wet beter te maken. Het is nu zo dat het meewegen van de WOZ-waarde van een koop- of huurwoning bij de bepaling van de hoogte van de waterschapsbelasting logisch zou klinken. Er is immers sprake van een toenemend economisch belang voor het drooghouden van deze zaken. De vraag is echter hoeveel het waterschap concreet méér doet voor het beschermen van deze stijgende belangen. Welke meerkosten maakt het waterschap voor de uitvoering van zijn taken, namelijk de bescherming van de als gevolg van de hogere WOZ-waarde gestegen economische belangen? Hoe verhoudt zich dat tot de meerkosten die het waterschap moet maken voor het uitvoeren van taken voor grote en kleine bedrijven, die helemaal niet méér hoefden te betalen?
De beantwoording van de eerdere schriftelijke vragenronde, waar wij overigens niet aan meededen, laat zien dat de stijging van lasten voor bewoners van koop- en huurwoningen eigenlijk niet in verhouding staat tot de stijging van de kosten die het waterschap voor deze woningen maakt. Zoals gezegd: eigenlijk is de verdeling steeds minder eerlijk aan het worden. Nu is er al toegezegd dat er over vijf jaar een herziening of een evaluatie gaat komen. Maar we vragen de minister om, als er dingen aantoonbaar misgaan, niet vijf jaar te wachten om die op lossen. Er zijn daarnaast een aantal punten waarvan we dan in ieder geval hopen dat de minister er de komende vijf jaar aan gaat werken, om die alvast mee te nemen als er strakjes een herziening komt. Wij noemen alvast een aantal van deze punten.
Bij kleine bedrijven kun je bij het bepalen van de tarieven kijken naar de aard van het kleine bedrijf en de toepassing van mogelijk gevaarlijke stoffen zoals dat zichtbaar is in de milieuvergunning. Daar zou namelijk weleens een heel groot deel van de vervuiling kunnen zitten. Het valt ons op dat op dit moment bestaande data van vervuiling en het al dan niet naleven van vergunningen voor bijvoorbeeld landbouwgif en mest niet aan elkaar wordt gekoppeld, terwijl er heel veel verschillende metingen worden gedaan waarbij je kunt zien welke kosten er uiteindelijk moeten worden gemaakt om het water schoon te houden. De NVWA doet allerlei metingen. Dat geldt ook voor waterschappen en omgevingsdiensten. Zo kunnen we heel goed zien waar kosten worden veroorzaakt en hoe ze toebedeeld zouden moeten worden. Bij grote bedrijven die veel lozen, kunnen we heel goed meten hoeveel zij exact vervuilen, namelijk samen met omgevingsdiensten die reeds veel van die uitstoot meten.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Een interruptie. U had het over de kosten van mest en landbouwgif, maar 90% van de watervervuiling komt door medicijnen. Dan zouden burgers dus toch eigenlijk meer moeten betalen voor waterzuivering? Bent u dat met mij eens?
Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):
Op dit moment betalen burgers ook meer voor de vervuiling dan landbouwbedrijven. Je zou dan wellicht ook de vraag moeten stellen of de medicijnproducerende industrie daar dan niet voor zou moeten betalen, want daar is de vervuiling uiteindelijk vandaan gekomen. Ook dat kunt u goed meegeven aan de minister om mee te nemen in een mogelijke herziening over vijf jaar, maar het zijn uw woorden.
De voorzitter:
Mevrouw Van Langen?
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Voldoende. Dank u.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):
We zijn ook benieuwd of de minister nadenkt over het meenemen van overschrijdingen van de milieuvergunning in de waterschapsheffingen. Ik zie dat mijn tijd bijna op is. Wij hopen dat de minister het mogelijk gaat maken om goed gedrag te belonen, zowel bij boeren als bij natuur en woningen. De ChristenUnie zei dat zojuist ook al. Daarmee wordt dat gestimuleerd en kunnen de veroorzaakte hoge lasten door bijvoorbeeld de versteningsgraad in de omgeving meegenomen worden in de toebedeling van kosten. Ook dat is namelijk een toenemend probleem in de waterschapskosten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Aelst. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren of wenst u een korte schorsing? Ik begrijp dat u een schorsing wenst. Ik schors in ieder geval voor enkele ogenblikken om te overleggen hoe we verdergaan.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef het woord aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Minister Madlener i:
Dank u wel, voorzitter, geachte leden, medewerkers en iedereen die hier aanwezig is. Het is voor mij een eer om hier voor het eerst zo te mogen staan. Ik moet er duidelijk nog aan wennen, zoals u ziet. Ik kreeg ook een mooi spreekgestoelte aangereikt. Dat is wel anders dan in de Tweede Kamer.
Dank voor de vele vragen. Deze wet is niet van mij, maar van de vorige minister. Toen ik eraan begon, dacht ik: Waterschapswet, dat kan nooit zo ingewikkeld zijn. Nou, dat viel toch een beetje tegen. De wet gaat over belastingheffing. Hoe verdeel je die lasten? Je kunt het heel complex maken en dat hebben we ook wel gedaan met elkaar. Dat blijkt. Ik heb heel veel vragen gekregen. De uitdagingen voor de waterschappen zijn natuurlijk groot. Ik merk dat er toch ook wel veel liefde is voor de waterschappen. Het is natuurlijk een heel oude bestuurslaag, de oudste in Nederland, volgens mij. Er is ook weleens gesproken over het afschaffen van waterschappen en de overheveling van taken, maar dat heb ik hier niet teruggehoord.
In die zin denk ik dat we in de huidige tijden allemaal zien wat een uitdagingen die waterschappen hebben. Dan hebben we het bijvoorbeeld over wateroverlast in Limburg, over de stijgende zeespiegel, over al die zorgen, maar ook over de Kaderrichtlijn Water. Als minister ben ik er enorm druk mee om die doelen te halen. Ik ben coördinerend minister voor de waterkwaliteit. Aan die doelen werk ik samen met provincies en waterschappen. Waterschappen hebben een enorm belangrijke rol hierin. De gemeenten hebben die natuurlijk ook. Je ziet dat de uitdagingen op het gebied van water groot zijn. Die gaan over kwaliteit en hoeveelheid. Soms is er ook te weinig. Dat wordt hier ook door iedereen goed onderkend. Dat betekent dat de kosten eerder zullen stijgen dan dalen. Dat kan ik ook wel eerlijk zeggen. Dat zien we op allerlei terreinen. De bouwkosten stijgen. Als je iets nieuws wilt bouwen, zie je dat de kosten vaak hoger zijn dan je dacht. Maar er zijn ook uitdagingen. We willen schoon water, dus de zuivering moet beter en de overstorten, dat wat we met elkaar lozen, moeten minder. Dat betekent allemaal investeringen. We zien een stijgend aantal investeringen. Dat vragen wij ook van waterschappen. En dan ga je natuurlijk ook bekijken wie dat betaalt en hoe, en hoe je dat verdeelt. Daar gaat dit debat over. Ik ben zelf oud WOZ-taxateur. Dat is een kleine bijkomstigheid. Taxaties van gebouwen en terreinen bepalen uiteindelijk een maatstaf voor hoeveel je betaalt. De vraag is: is dat wel eerlijk en verdeelt dat de lasten op een goede manier?
We worden geconfronteerd met een groot aantal ontwikkelingen. Extremere weersomstandigheden zorgen voor nieuwe uitdagingen. Droogte is ook al een paar keer genoemd. Hebben we genoeg drinkwater in Nederland? Je hebt daar gebieden voor nodig waar de infiltratie kan plaatsvinden. Waterschappen hebben daar een heel belangrijke rol in. Is het oppervlaktewater, ook bij lage waterstanden, nog wel schoon genoeg om drinkwater van te kunnen maken? Er zijn echt heel veel zorgen en opgaven.
Dit is trouwens mijn algemene stukje. Hierna ga ik in op de specifieke onderwerpen: kostenverdeling, het monitorings- en vervolgproces, de uitvoerbaarheid en de invoering, de zuiverings- en verontreinigingsheffing, en daarna nog een kopje overig. Ik heb overigens nog niet alle antwoorden klaar, dus die komen straks. En anders hebben we nog een tweede termijn.
De manier waarop de waterschappen belasting heffen, is vastgelegd in de Waterschapswet. In 2009 werd het huidige belastingstelsel ingevoerd. Daarin zijn de kosten verdeeld op basis van de economische waarde. In de jaren daarna bleek dat dit stelsel verschillende onbedoelde effecten had. Het bleek dat de relatie tussen economische waarde en het voordeel dat de belastingbetaler heeft bij het werk van het waterschap, niet altijd goed uit te leggen was. Zo was er bijvoorbeeld sprake van een ongelijkmatige tariefontwikkeling in de verschillende categorieën. Dat is door iedereen genoemd. De huizen zijn sneller in waarde gestegen dan de bedrijfspanden en dus krijg je een andere verdeling van belastingen. Het kostentoedelingsmodel dat nu in de wet staat en dat geen onderscheid maakt tussen beide, is dus toe aan een update. Dat is de belangrijkste verandering in deze wet.
In 2014 is door de OESO onderzocht of het Nederlandse waterbeheer toekomstbestendig is. De OESO was positief. We hebben al gehoord dat het een 8½ was. Als mijn zoontje thuiskomt met een 8,5 ben ik een hele blije papa. Maar het is nog geen 10 en dat willen we natuurlijk liever wel. Er waren nog wat verbeterpunten en die zijn gegroeid naarmate de verhouding schever werd. Die gingen over het profijtbeginsel en het principe "de vervuiler betaalt". Het profijtbeginsel klinkt goed: je hebt meer profijt en dus moet je meer betalen. Dat klinkt eerlijk, maar bij het invullen daarvan kun je heel veel keuzes maken. Wat is nou precies profijt?
We gaan een poging doen om het eerlijker te maken, maar ik zeg u alvast dat er geen perfecte eerlijkheid is. We moeten ook een stuk solidariteit betrachten. We blijven er ergens tussenin zitten: een stukje solidariteit en een stukje profijt. Beide heb je nodig om een draaglijk systeem te hebben. Je kunt tot in de eeuwigheid blijven discussiëren over wat dat profijt is. Is dat eerlijk op deze manier? Dat blijft uiteindelijk een politieke vraag: hoe zien wij dat? Maar goed, we gaan nu een poging doen om het in ieder geval eerlijker te maken. Dus van die 8,5 gaan we misschien naar een 9. Ik zal straks zeggen dat we daarna ook nog gaan proberen om die 10 te halen. Geert zegt altijd: een 10 is voor God, een 9,5 is het hoogst haalbare.
Samen met de onbedoelde effecten rond de economische waarde gaan we het belastingstelsel aanpassen. Daarbij is dus gebleken dat het lastig is om draagvlak te krijgen voor een omvangrijk pakket aan wijzigingen. Daarom is in het huidige wetgevingstraject bewust gekozen voor een beperkt pakket met oplossingen voor de meest urgente problemen. Hiermee is dus een eerste stap gezet naar een eerlijker systeem.
De waterschappen kunnen met de nieuwe kostentoedelingsmethodiek het profijtbeginsel beter toepassen. Door deze wijziging worden de kosten verdeeld op een manier die beter uit te leggen is. Dat is belangrijk om het draagvlak te behouden. Ook kunnen waterschappen hiermee bijdragen aan de grote transitie waar we voor staan, de energietransitie en de circulaire economie. Ik geloof dat het de SP was die inging op de vraag of een waterschap nu een bedrijf is of een overheidslaag. Het is natuurlijk overheid, maar het heeft wel te maken met bedrijfsvoering. We verwachten van de overheid dat die als een gezond bedrijf functioneert. Dat betekent dat men op de kosten let en efficiënt werkt. Het is dus beide.
Nu mogen waterschappen meer duurzame energie gaan opwekken om klimaatneutraal te worden. Dat maakt hen minder afhankelijk van marktprijzen. We hebben daar al een kritiekpuntje op gehoord: is dat nu een taak van het waterschap? Je zou kunnen zeggen dat dat zo is, want in de bedrijfsvoering van een waterschap is je eigen energie opwekken natuurlijk best verstandig. Dat is net als een huishouden dat zonnepanelen op het dak legt en denkt: in mijn huishouden is dit verstandig. Is het een kerntaak? Nee. Aan de andere kant: je kerntaak is ook om de bedrijfsvoering optimaal te houden. Daarmee denk ik dat het toch past binnen dit verhaal. Dat zeg ik ook richting de PVV. Het maakt het waterschap minder afhankelijk van marktprijzen en het gaat natuurlijk om het opwekken van je eigen energie.
Ook krijgen de waterschappen meer mogelijkheden om waardevol afvalwater te belonen en zo waardevolle stoffen terug te winnen uit het afvalwater. Dat is ook een stukje common sense om te kijken hoe je in de bedrijfsvoering stoffen kunt terugwinnen. Is het een kerntaak? Daarover kun je van mening verschillen. Het is natuurlijk wel verstandig om zo om te gaan met afvalstoffen die je wellicht kunt hergebruiken. In die zin zie ik het niet als een strijdigheid met het beginsel.
Tot slot zorgt het wetsvoorstel ervoor dat bij het laboratoriumonderzoek voor de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing geen vervuilende stoffen meer hoeven te worden gebruikt. Dat is een aanpassing waar de sector al lange tijd op wacht. Ik realiseer me dat wij na dit wetsvoorstel niet klaar zijn met de verdere ontwikkeling van de waterschapsbelastingen. We hebben iedereen daarover gehoord. Er volgt een evaluatie, maar ook een nieuwe poging om het eerlijker te maken. Voor het doorvoeren van veranderingen in het stelsel van de waterschapsbelastingen is voldoende draagvlak natuurlijk een heel belangrijke voorwaarde. Dat vergt een zorgvuldige analyse en dito proces met de betrokken partners. Dit past ook bij de lijn die in het regeerprogramma is gekozen, waarin is opgenomen dat medeoverheden, zoals waterschappen, eerlijker en beter worden betrokken bij de voorbereiding van beleid. Voor de zomer wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over dit traject.
Tot zover mijn inleiding.
De voorzitter:
Mevrouw Thijssen namens GroenLinks-PvdA, D66 en OPNL.
Mevrouw Thijssen i (GroenLinks-PvdA):
Misschien komt het nog hoor, maar u zei heel snel dat u het heeft gehad over de evaluatie en dat die eraan komt. Hoe ziet die evaluatie eruit? Wat gaat u precies evalueren? Wanneer kunnen wij het resultaat verwachten?
Minister Madlener:
Dit is natuurlijk een vraag die velen stellen en waar iedereen benieuwd naar is. Ik kom daar zo op terug bij de antwoorden. Dit was mijn algemene inleiding. Uiteraard hoort een evaluatie bij zo'n belangrijke wijziging van het belastingstelsel. Dat gaan we dus doen en ik snap dat iedereen erover wil meedenken en misschien iets wil toevoegen. Daar kom ik dus zo op terug.
Dan begin ik nu met het kopje "kostenverdeling". Ik ga gewoon de vragen beantwoorden. Ik vergeet er een aantal, want we hebben nog niet de beantwoording van alle fracties klaar. Dat komt dus nog. Als u uw eigen vraag niet hebt gehoord, dan is dat niet gek.
Ik begin met het lid Thijssen, dat vraagt om een totaaloverzicht van de verhoudingen van belastingbedragen en -gebruiken per sector, en wellicht een brief als dat nodig is. Ik ga het even oplezen, en dan kijk ik of de brief noodzakelijk is. De ingezetenen betalen nu 40% van de kosten, de eigenaren gebouwd 50% en de eigenaren ongebouwd 10%. In de zuiveringsheffing vormen huishoudens 75% en bedrijven 25%. Een nadere verdeling per sector moet nagevraagd worden bij de waterschappen. Daarover zou ik u een brief kunnen sturen als dat nodig is.
Mevrouw Thijssen (GroenLinks-PvdA):
Onderdeel van mijn vraag was ook om dit af te zetten tegen het aandeel gebruik en vervuiling. Het is dus een iets complexer plaatje waar ik inzicht in zou willen krijgen, als dat kan.
Minister Madlener:
Dat zijn inderdaad geen vragen die makkelijk zijn om te beantwoorden, maar wel om te stellen. En ik snap dat de vraag gesteld wordt, want in het profijtbeginsel probeer je natuurlijk ook te kijken naar de vraag: wat is dan die vervuiling? Maar hoe je dat uit gaat drukken, is bijna een politieke vraag. Ik kan u daar schriftelijk een voorzetje voor doen; ik kan kijken hoever we komen. Maar dat leidt vast tot heel veel discussie. Ik sluit niet uit dat het lukt om daar in de belastingheffing iets meer rekening mee te houden, maar ik zie ook beperkingen. Maar goed, ik denk dat we hier in een vervolgtraject zeker over te spreken komen. Iedereen voelt immers wel de behoefte om dat profijtbeginsel zo goed mogelijk in te vullen, maar makkelijk zal dat niet zijn. Ik zal u dus per brief informeren over die vervuiling.
De voorzitter:
Dank voor de toezegging.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Even ter interruptie. U gaat nu dus per brief in op de politieke vraag waar die vervuiling nou precies vandaan komt. Is dat niet iets wat eigenlijk aan de waterschappen is? Krijg je dan niet een soort vermenging, die we al een beetje hebben met het afschaffen van die kan-bepaling? Het lijkt mij een discussie die binnen een waterschap gevoerd moet worden, waar we nu brieven aan verschillende Kamers over gaan sturen.
Minister Madlener:
Nou, deels is dat zo. Kijk, wij bepalen hier in deze wet hoe de waterschappen die kosten gaan toedelen per groep. Het is dus wel ook aan ons om die waterschappen de tools te geven om dat te kunnen doen. Ik begrijp dus de vraag: hoe gaan we zorgen dat dat stelsel, dat we gezamenlijk maken, zo eerlijk mogelijk wordt, en hoever gaan we daarin? Uiteindelijk is dat een politieke vraag. Het is natuurlijk zo dat de waterschappen zelf zicht hebben op wie wat vervuilt, tot op bepaalde hoogte. Maar ik denk dat wij er niet aan ontkomen om die vraag hier te beantwoorden, want wij bepalen uiteindelijk hoe de waterschappen omgaan met die kosten en hoe ze die verdelen. Dat is dus echt een taak van ons, denk ik.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Dat is juist ook mijn punt. De overheid trekt een hele grote broek aan, terwijl die waterschappen juist het orgaan zijn dat dat per gebied het best kan bepalen. Bent u dat met mij eens?
Minister Madlener:
Dat ben ik zeker met u eens, want het zijn natuurlijk de waterschappen die die gegevens hebben. En zij moeten ook weer die vervuiling eruit halen. Dat zal per soort vervuiling weer verschillen, want de ene stof is makkelijker eruit te halen dan de andere stof, en dat zal ook met andere kosten gepaard gaan. Daarom is het altijd een samenspel tussen waterschappen en rijksoverheid, want samen bepalen wij hoe het er uiteindelijk uit komt te zien. Maar u heeft gelijk, het is deels de taak aan ons om te kijken naar de vraag: welke ruimte geven we de waterschappen daarin? En het is aan de waterschappen om ons daar ook over te adviseren en om die kosten uiteindelijk te verdelen over de ingezetenen. Maar er zijn allerlei borgen in de wet dat een waterschap niet te veel kan vragen. Wij bepalen hier: vinden wij het redelijk wat die waterschappen kunnen? Dat is een vraag die ook in de Eerste Kamer beantwoord zal moeten worden.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Langen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Dat klinkt hoopvol. Dank u wel. Tot zover.
Minister Madlener:
Hoopvol ben ik zeker; ik denk dat we allemaal hoopvol zijn. Het is een poging om het zo eerlijk mogelijk te maken, met de waarborgen die wij voor de waterschappen inbouwen, opdat ze niet verleid worden om te veel te gaan doen. We moeten immers wel op de kosten letten en we willen ook dat alle waterschappen in Nederland een beetje uniform hun werk doen, zodat de Nederlanders ervan op aan kunnen dat hun waterschap binnen bepaalde grenzen blijft. Enerzijds willen wij de waterschappen dus een stukje vrijheid geven, anderzijds willen wij een eerlijke belastingheffing en een transparant systeem dat niet per waterschap verschilt. Het is een poging om het eerlijker te maken; in het vervolgtraject gaan wij bekijken of dat leidt tot een meer gewogen verdeling, dan wel dat dat toch niet handig blijkt.
Natuurlijk zul je nooit het perfecte profijtbeginsel kunnen bereiken. Het mag ook niet allesoverstijgend zijn, want dan moet je uiteindelijk op stofniveau gaan kijken hoeveel vervuiling er geproduceerd wordt. Het is dus een poging om het eerlijker te maken.
Dan is gevraagd of de minister een overzicht kan geven van de belastingverhoudingen. Die vraag heb ik net al beantwoord; ik ga een poging doen om daar schriftelijk meer inzicht in te geven.
Willen we de belastingontwikkeling tussen de twee categorieën "gebouwd" en "ongebouwd" gaan monitoren en daar jaarlijks over rapporteren? Ja, dat wil ik zeker toezeggen. Het hoort bij zo'n wijziging dat we heel scherp kijken welke gevolgen die wijziging in de praktijk heeft. In de Tweede Kamer is een motie van het lid Grinwis aangenomen op basis waarvan het profijtbeginsel zal worden gemonitord. Dat nemen we daarin mee. We gaan dus zeker kijken hoe de wijziging precies gaat uitpakken. Er zijn ook waarborgen om te zien of dat de goede kant op gaat.
Kan ik aangeven of er aandacht is, of nog aandacht komt, voor de lastenverschuiving uit het verleden tussen woningen en bedrijfspanden? Dat is natuurlijk een goede vraag. Het antwoord is dat we nu in feite vastleggen op welk moment in de tijd die verdeling maatgevend moet zijn. Daar is 2024 voor gekozen en dat leggen wij nu vast. Wat er in de toekomst gebeurt, weten we nog niet. Stel dat de woningen ineens enorm in waarde gaan dalen terwijl de bedrijfspanden enorm in waarde gaan stijgen, dan kunnen we hier weer spijt van krijgen, omdat dit ook weer niet eerlijk is. Het is natuurlijk een poging om een ontwikkeling uit het verleden tot staan te brengen. Dat lijkt me een goede zaak, want we hebben inderdaad een grote stijging gezien van de waarde van woningen, veel hoger dan de stijging van de waarde van bedrijfspanden. Dat zorgt voor het uit het lood raken van de lastenverdeling.
We doen het nu op de voorgestelde manier. Dat is gewoon een keuze. Er is draagvlak voor die keuze in de Tweede Kamer; dat is dan het goede nieuws. Maar je kunt er altijd over steggelen of niet een jaar eerder gekozen had moeten worden. Tien jaar geleden was er nog weer een andere verdeling. Maar goed, dit is de keuze die gemaakt is. In de toekomst zouden we natuurlijk weer nieuwe keuzes kunnen maken. In ieder geval zorgt dit nu voor een bepaalde verdeling.
Kan ik aangeven hoe ik sta tegenover het dilemma van kerntaken versus overige taken? Waterschappen voeren geen taken uit die niet passen bij hun wettelijk vastgelegde kerntaken. Waterschapsbelastingen zijn direct gekoppeld aan hun wettelijke taken. De opbrengsten mogen niet hoger zijn dan de kosten voor de uitvoering van die taken. Deze wet bevat dus allerlei waarborgen die ervoor zorgen dat de waterschappen niet zomaar allemaal hobby's kunnen gaan uitvoeren. Nee, zij hebben duidelijke taken en daar horen bepaalde kosten bij. Een verhoging van de belasting kan dus alleen als dat voor de uitvoering van de wettelijke taken noodzakelijk is. Er zit wel enige vrijheid bij de waterschappen om keuzes te maken, maar wettelijk is geborgd dat dit niet zomaar van alles kan zijn. Dat is dus beperkt door deze wet en dat lijkt me ook een goede zaak.
Er zou zelfs sprake kunnen zijn van tariefverlaging als gevolg van het wetsvoorstel, zegt de heer Van Kesteren van de PVV, maar hij vreest het tegenovergestelde. Hij vraagt of de minister kan aangeven wie er straks meer en wie er straks minder gaan betalen. Categorieën kunnen meer of minder betalen. Het basisprincipe is dat wie meer profijt heeft, meer gaat betalen. Dat is afhankelijk van de specifieke gebiedskenmerken van het waterschap. Via de bandbreedtes die de waterschappen hebben, kunnen zij daarop inspelen en hebben zij de mogelijkheid om zonder grote schokken over te gaan naar de nieuwe kostentoedelingssystematiek. Er is dus enige vrijheid, maar ook beperking. Dat zorgt voor evenwicht en het zorgt ervoor dat er geen gekke dingen zullen optreden. Dat gaan we ook monitoren zodat, als dat toch in een bepaalde mate zou gebeuren — wat we onwenselijk vinden — we alsnog kunnen ingrijpen.
Dan de vraag van het lid Holterhues: hoe houdt dit wetsvoorstel rekening met waterschappen zonder primaire keringen en hun afdracht aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma? Dit wetsvoorstel verandert niets aan de verdeling tussen de waterschappen. Het solidariteitsbeginsel voor het versterken van primaire waterkeringen is verankerd in het Hoogwaterbeschermingsprogramma en dat blijft ongewijzigd. Wel verandert de verdeling binnen het waterschap. Bij de verdeling van de kosten daar kan er rekening mee worden gehouden of een groot deel van het gebied direct wordt beschermd door primaire waterkeringen of juist niet.
Dan de vraag van mevrouw Klip-Martin van de VVD: kunnen de baten van de natuur ook meegenomen worden bij de motivering van de bandbreedtes? Het antwoord daarop is ja. Waterschappen kunnen in de motivatie ook de waterdiensten van de natuur meewegen. Dit geldt ook voor de diensten die andere categorieën leveren, zoals natuurbeheer door agrariërs.
Dan de vraag: leidt het precies monitoren, meten en vaststellen van voordeel of direct profijt tot extra administratieve kosten, wat uiteindelijk weer leidt tot een verhoging van de heffing? Dat is een goede vraag van de heer Van Kesteren. De waterschappen meten niet precies hoeveel profijt een individu of een bedrijf heeft. Het blijft altijd een benadering, zoals ik net ook al heb gezegd. Daarom is het ook goed uitvoerbaar en zal het niet van invloed zijn op de hoogte van de waterschapsbelastingen. Dat is geruststellend; dit is geen enorme kostenverhoging.
Dan sprak mevrouw Van Langen-Visbeek van de BBB over de bezorgdheid van boeren en bedrijven over de kostenstijgingen. Hoe bepalen we nu precies wie het meest profiteert? Dat valt dus niet precies te bepalen. Met de kostentoedelingsmodellen proberen we dit zo goed mogelijk te benaderen. De logica achter het nieuwe model is dat een categorie die relatief veel oppervlak inneemt, ook veel inzet van het waterschap vraagt. De kosten van het waterschap nemen toe als de oppervlakte toeneemt. Dat is een bepaalde logica, waarvan je je kunt afvragen of het wel of niet eerlijk is. Maar uiteindelijk moet je daarin wel een keuze maken. Dit is de keuze die de Tweede Kamer daarin maakt.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Dank u wel. U zegt dat de kosten toenemen naarmate het gebied groter is.
Minister Madlener:
Over het algemeen, ja.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Ja, over het algemeen. Dat is juist ook onze zorg. Voor de Randstad gaat het allemaal goed uitpakken, want het gebied is kleiner en er zijn meer mensen en bedrijven. Maar hoe gaat het uitpakken voor de regio's die hele grote gebieden en een grote waterproblematiek hebben, maar weinig inwoners en bedrijvigheid? De eerste twee jaar hebben we een heleboel dingen afgesproken, met die bandbreedtes en zo, maar wat gaat er daarna gebeuren? Ik hoor nu dat u die zorg wel herkent.
Minister Madlener:
Zeker. Alles wat je verandert in de heffingsgrondslag, zal gevolgen hebben. Daarom gaan we het ook monitoren en daarom zitten er ook waarborgen in deze wet, zodat er geen te gekke uitschieters kunnen komen. Ik kan in ieder geval zeggen dat de Tweede Kamer gerust is op dit punt. Dat hebben we tijdens de behandeling daar gezien. Maar de zorgen blijven, vandaar die intensieve monitoring om te kijken of er geen gekke pieken gaan plaatsvinden. Ieder waterschap is anders en ieder waterschap heeft hele specifieke gebruikers en inwoners en zal de lasten over die mensen en bedrijven moeten verdelen. U heeft gelijk, het is een zorg, maar ik denk dat er in deze wet goed rekening is gehouden met die zorg door die intensieve monitoring en waarborgen. Ik verwacht geen hele gekke verschuivingen, maar er gaan verschuivingen optreden. Maar dat is ook de bedoeling hiervan.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Langen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Ik snap wel dat dit de bedoeling is, maar aan de andere kant is het zo dat die waterschappen al eeuwenlang goed functioneren. De meeste inwoners en bedrijven zijn prima tevreden over de rol van de waterschappen. Ook in deze Kamer wordt dat breed gedeeld. Ik geef toe dat de verdeling wat uit het lood geslagen is, maar het kan ook de andere kant op uit het lood slaan. Daarom is het juist heel goed om die waterschappen, die dat goed kunnen bepalen omdat ze zelf aan de knoppen zitten, wat meer vrijheid te geven. De oplossing die de overheid heeft gekozen, pakt misschien in 80% van de gebieden goed uit — ik zie die 80-20-regel hier ook terugkomen — maar die 20% gaat dan heel veel administratieve inspanning leveren om een systeem in te voeren dat heel slecht uitpakt voor hun ingezetenen. De vraag is dus: waarom wordt dat opgelegd?
Minister Madlener:
De totale kosten zullen niet stijgen voor de waterschappen. Dat was net ook aan de orde bij de vraag van de PVV. Dit systeem zal geen hele grote kostenverhogingen met zich meebrengen. Het gaat om de verdeling van wie wat betaalt. Daarin wordt geprobeerd iets te verschuiven, omdat we het uit het lood vonden raken door de verschillen in waardeontwikkeling. Dat wordt hier gecorrigeerd. Het is niet zo dat we nu verwachten dat deze wet op dit moment tot enorm grote verschillen gaat leiden. Het zal een beetje matigen voor de enige groep en de andere groep zal iets meer moeten betalen. Er komen dus veranderingen, maar we verwachten geen hele grote veranderingen. We gaan het wel scherp monitoren, zodat we kunnen ingrijpen als er toch iets gebeurt wat door een waterschap niet-uitlegbaar is of wat wij niet meer eerlijk vinden. Daarom doen we die monitoring. We gaan ook nog praten over nieuwe maatregelen om te kijken hoe de waterschappen nog beter hun belasting kunnen verdelen, zoals op basis van het aantal bewoners in een huishouden.
De voorzitter:
U had al drie vragen, mevrouw Van Langen, maar ik geef u er nog eentje.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
U gaat dus inderdaad jaarlijks monitoren, zoals velen van ons verzoeken. Als er dan wat gebeurt, zou het kunnen zijn dat u zegt: achteraf gezien was het helemaal geen gek idee om die waterschappen meer vrijheid te geven om die verschillen wel of niet in te bouwen. Zou dat zomaar eens kunnen?
De voorzitter:
De minister. En vervolgt u dan uw betoog.
Minister Madlener:
Nou, we monitoren om alles onder ogen te zien wat dit per waterschap doet. Dat is natuurlijk om in te grijpen als inderdaad zou blijken dat er verdelingen op z'n kop worden gezet of als er verdelingen zijn die wij niet de bedoeling vinden. Maar ik verwacht dat absoluut niet. De Tweede Kamer verwacht dat ook niet. Het gaat hier om toch relatief kleine verschillen in de kostentoedeling. Maar goed, in de loop der jaren is het uit het lood geraakt en het is de bedoeling dat dat in ieder geval niet verder uit het lood raakt. Daarin zal deze wet wel slagen. Ik verwacht helemaal geen grote verschuivingen in lasten. Maar goed, mochten die toch optreden, dan gaan we die bespreken.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, minister.
Minister Madlener:
Ik kom daarmee voorlopig op het tweede kopje kostenverdeling. Er was de vraag: wie profiteert het meest en hoe zet je dit om in een tarief? En: zijn de gebiedskenmerken daarvoor wel het juiste instrument? De gebiedskenmerken geven het waterschap de mogelijkheid om op basis van de specifieke kenmerken van een gebied per categorie te bepalen welk profijt die categorie heeft van het werk van het waterschap. Met die kostentoerekeningsmodellen proberen we dit zo goed mogelijk te benaderen voor de verschillende categorieën. De logica achter het nieuwe model is dat een categorie die relatief veel oppervlak inneemt, ook veel inzet van het waterschap vraagt. Dat is eigenlijk in lijn met het vorige antwoord.
Dan de volgende vraag. Voor boeren en bedrijven biedt het profijtbeginsel voordelen; voor welke maatregelen hoeven boeren niet meer direct bij te dragen? Dat was ook een vraag van de BBB-fractie. De maatregelen worden niet specifiek toegerekend aan een categorie. Daarom is niet te zeggen waarvoor boeren wel of niet betalen. Als waterschappen veel maatregelen treffen voor verstedelijkt gebied, dan kan het waterschap ervoor kiezen om de categorie ongebouwd een kleiner aandeel te laten betalen. Daardoor zullen de boeren uiteindelijk voordeliger uit zijn. Maar het is dus aan het waterschap zelf om dat te bepalen.
Dan de vraag: hoe worden de kosten voor openbare wegen doorberekend aan agrariërs? Dat is ook een hele goeie vraag. In het nieuwe kostentoedelingsmodel wordt dat juist voorkomen. In het huidige stelsel zorgt de hoge waarde van infrastructuur voor stijgende prijzen voor agrariërs. Het nieuwe stelsel gaat niet uit van de waarde maar van het aantal hectares in een categorie, waardoor dit effect niet meer optreedt. Ik hoor vragen of dat zo is. Volgens mij ambtenaren is dat zo, en er zitten er heel veel in de kamer hiernaast.
De voorzitter:
We voeren het debat alleen via de microfoon, anders kunnen de mensen thuis het niet horen.
Minister Madlener:
Dan kom ik op het monitorings- en vervolgproces. Met advies van de commissie voor de aanpassing van het belastingstelsel zijn enkele knelpunten opgelost. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Thijssen. Deel ik de mening dat het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt" niet goed tot hun recht komen en dat daar meer ambitie voor nodig is? Ja, eigenlijk deel ik die wel. We zetten met dit wetsvoorstel nu een eerste stap om de waterschapsbelastingen toekomstbestendiger te maken, maar ik realiseer me heel goed dat we hiermee niet klaar zijn met het verder ontwikkelen van de waterschapsbelastingen. Het vervolgtraject vergt een zorgvuldige analyse en een zorgvuldig proces met de betrokken partners. Voor de zomer wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over dit traject. Dit is dus een eerste stap, maar geen laatste stap.
Hoe ziet het vervolgtraject eruit? Met alle partners in het waterbeheer wordt een vervolgtraject gestart waarin vraagstukken worden opgepakt waar nu nog geen antwoord op is. Voorbeelden daarvan zijn prijsprikkels bij het onttrekken van water. Hoe kan de zuiveringsheffing meer aansluiten bij de omvang van huishoudens? Dat is ook een veel gehoorde. Niemand begrijpt 1 of 3, maar ja, als je met z'n tweeën woont, denk je: dan ben ik mooi uit. Woon je met z'n tienen, dan kom je er eigenlijk ook best goed vanaf, denk je dan. Uiteindelijk willen we natuurlijk gewoon een systeem dat iedereen begrijpt en daar gaan we aan werken. We zullen er een methodiek voor bedenken die aansluit bij het rechtvaardigheidsgevoel van de burgers.
Dan de eventuele aanscherping van het profijtbeginsel. Een verdere aanscherping is natuurlijk ook nog mogelijk. De ervaring heeft geleerd dat voldoende draagvlak de belangrijkste voorwaarde is en dat vergt natuurlijk een heel zorgvuldige analyse en een zorgvuldig proces. Hierover wordt de Tweede Kamer voor de zomer geïnformeerd.
In de evaluatiebepaling staat dat we kunnen evalueren of waterschappen klimaatneutraal zijn. Kunnen we over vier jaar ook evalueren hoe het profijtbeginsel en aanpassingen in de zuiverings- en verontreinigingsheffing hebben uitgewerkt? De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over onder andere de verdeling tussen de categorieën en de relatieve en absolute stijging en daling van de lasten per categorie. Hiermee wordt dus in kaart gebracht hoe het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt" in de praktijk uitpakken.
In het vervolgtraject op dit wetsvoorstel wordt gekeken of een eventuele aanscherping van het profijtbeginsel nodig of wenselijk is. De ervaringen na invoering van dit wetsvoorstel zullen we daarbij meenemen. Dat is dus een eerste stap. Er zijn allerlei wensen om het profijtbeginsel nog scherper af te bakenen en terug te laten komen. Daar zitten wel grenzen aan, want het moet niet te ingewikkeld worden, anders gaan de kosten voor iedereen weer omhoog. Maar er is misschien nog meer mogelijk.
Mevrouw Thijssen (GroenLinks-PvdA):
Ik ben wel blij met dit antwoord, want in de motie-Grinwis, die ik er even bij had gepakt, zie ik dat er geëvalueerd wordt en dat er gevraagd was om dat vooral volgens "de vervuiler betaalt" te doen. Maar als ik nu goed luister naar het antwoord dat u hier geeft, zegt u: nee, wij gaan dat nadrukkelijk ook doen op het profijtbeginsel. Dat klopt toch?
Minister Madlener:
Dat is juist. We gaan ook kijken naar het profijtbeginsel, als het mogelijk is. Maar of iets mogelijk of wenselijk is, is natuurlijk wel een politieke vraag. We kunnen het profijtbeginsel niet oneindig toepassen, anders kweek je heel nieuwe gevoelens van onvrede. De algemene solidariteit voelt ook best goed. We snappen allemaal dat we mee moeten betalen aan droge voeten en schoon water.
Mevrouw Thijssen (GroenLinks-PvdA):
Dan constateer ik dat u de motie-Grinwis eigenlijk veel breder interpreteert dan opgenomen. Nou, fijn.
Minister Madlener:
Ja, dat klopt. Die wordt iets breder opgenomen. Het profijtbeginsel vinden wij ook belangrijk als dat leidt tot meer rechtvaardigheidsgevoel, want daar doen we het voor. Maar ik moet nogmaals de beperking benoemen, want ik weet dat het een mooi beginsel is, maar het heet "een beginsel" omdat het geen absolute waarheid betreft. Maar met dit in het achterhoofd gaan wij hier zeker naar kijken.
Dan over de effecten van de tariefdifferentiatie gebouwd en de opmerking dat een stabiele overgang van belang is. Kan ik aangeven hoe de monitoring eruit gaat zien? De komende jaren zal ik de kostentoedelingsverordeningen scherp monitoren. Daarbij zal ik kijken hoe de bestuurlijke ruimte wordt toegepast en ook hoe de tarieven zich zullen ontwikkelen in de tariefdifferentiatie gebouwd. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Ik zie overal staan dat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd, maar ik ben hier in de Eerste Kamer! Worden jullie dan niet geïnformeerd? Maar goed, dat is een vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Nou, dat hangt van de afzender af en dat bent u. Maar het kan zijn dat deze Kamer vraagt om een afschrift van bijvoorbeeld een bepaalde brief aan de Tweede Kamer. Dat kan overigens omgekeerd ook. Maar mevrouw Van Langen gaat daar nu denk ik dieper op in. Mevrouw Van Langen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Het was natuurlijk een schot voor open doel, dus ik denk: ik vraag of u de Eerste Kamer ook wilt gaan informeren, maar de voorzitter was me al voor. Dan gaat u dat natuurlijk toezeggen.
Minister Madlener:
Ja, ik voelde 'm al aankomen. Gezien de grote betrokkenheid die ik hier voel bij dit onderwerp, kan ik natuurlijk niet nalaten om te zeggen: natuurlijk ga ik de Eerste Kamer ook informeren. De vragen die hier gesteld zijn, zijn immers allemaal heel terecht en logisch, dus dat lijkt me prima.
De voorzitter:
Strooit u maar met artikel 68 van de Grondwet.
Minister Madlener:
Daar willen we graag aan voldoen, voorzitter.
Het voorliggende wetsvoorstel betreft alleen een gedeelte van de voorgelegde wijzigingen. In een brief van november 2024 is toegezegd om voor het volgende commissiedebat Water, op 19 februari aanstaande, hierop terug te komen. Graag een antwoord op hoe het zit met het vervolgtraject. Ik weet niet of ik de vraag helemaal goed begrijp; ik hoop dat het antwoord begrijpelijker is. Met alle partners in het waterbeheer wordt een vervolgtraject gestart waarin vraagstukken worden opgepakt waar dit wetsvoorstel nog geen antwoord op biedt. Voorbeelden daarvan zijn prijsprikkels bij het gebruik en onttrekken van water, hoe de zuiveringsheffing meer kan aansluiten bij de omvang van de huishoudens en een eventuele aanscherping van het profijtbeginsel. Ja, dat is eigenlijk hetzelfde als hiervoor.
Kan ik een overzicht geven van welke veranderingen met betrekking tot de waterschapsbelasting er momenteel in de maak zijn en welk tijdpad zie ik hierbij voor mij? Zoals ik ook op de eerdere vraag aangaf, wordt met alle partners in het waterbeheer een vervolgtraject gestart waarin vraagstukken worden opgepakt waar dit wetsvoorstel nog geen antwoord op biedt. De voorbeelden heb ik net genoemd.
Voldoende draagvlak is natuurlijk een belangrijke voorwaarde. Dat lijkt me logisch. Dat zal ook de Tweede Kamer zo voelen. Dat vergt een zorgvuldige analyse en een zorgvuldig proces, en dat gaan we dan ook doen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
U heeft heel veel voorbeelden genoemd, maar een zorg die wij hier ook meermalen hebben genoemd, gaat over de regeldruk en de administratieve lasten. Gaat u dat ook meenemen in dit overleg en die monitoring?
Minister Madlener:
Zeker. Een regel moet uitvoerbaar zijn. Je kunt natuurlijk heel precies dat profijtbeginsel gaan uitpluizen, maar als dat leidt tot meer lasten, dan heeft niemand daar iets aan. Het heeft wel een beperking. We gaan hier zeker op letten; dat is ook wel het motto van dit kabinet. Regeldruk, daar zit niemand op te wachten, dus we zijn ons daar heel goed van bewust.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Oké, dank u.
Minister Madlener:
Als hier sprake is van te veel regeldruk, word ik ongetwijfeld de volgende keer hierover aan de tand gevoeld. Regeldruk is geen doel, maar het kan wel het gevolg zijn. Daar zijn we natuurlijk heel scherp op.
Kan de minister aangeven hoe het staat met de definiëring van de gebiedskenmerken en het knelpunt van de gebiedskenmerken, zoals het wordt verwoord in de motie-Heutink? En binnen welk tijdsbestek kunnen we dit verwachten? Waterschappen kunnen zelf objectieve gebiedskenmerken toevoegen aan de motivering in hun kostentoedeling. De Unie van Waterschappen zal hiervoor een handreiking opstellen. De komende jaren zal ik de kostentoedelingsverordening scherp monitoren om te zien hoe deze bevoegdheid wordt toegepast en gemotiveerd. Indien blijkt dat deze niet relevant of objectief genoeg zijn, zal ik in overleg treden met de waterschappen. Zodra duidelijk is wat in de praktijk de relevante objectieve gebiedskenmerken zijn, wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid. De voorbereidingen hiervan zullen starten op zijn vroegst in de loop van 2026.
Dan kom ik gelijk bij mijn volgende mapje, over uitvoerbaarheid en invoering. Wat vindt de minister van de uitvoerbaarheid van dit nieuwe stelsel? Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Unie van Waterschappen. Het is trouwens een hele actieve Unie van Waterschappen. Ik heb daar niet dagelijks maar wel wekelijks mee te maken. Overigens werken we ontzettend goed samen, ook op de Kaderrichtlijn Water en al die nieuwe uitdagingen die op ons afkomen. Ik heb eerlijk gezegd als nieuwe minister — ik zeg het gewoon even uit mijn hart — alle lof voor de samenwerking die ik ervaar met al die bestuurslagen die we hebben in ons land. Er is natuurlijk wel altijd wat strijd en ze willen altijd meer geld of meer bevoegdheden, maar toch vind ik die samenwerking over het algemeen heel erg fijn. De Unie van Waterschappen is hier dus nauw bij betrokken. Zij hebben aangegeven dat het wetsvoorstel zeer goed uitvoerbaar is voor waterschappen. Daarnaast stelt de Unie van Waterschappen diverse handreikingen op om de waterschappen te ondersteunen. Met dit wetsvoorstel zullen de uitvoeringslasten — dit is belangrijk — niet of nauwelijks toenemen.
Is de wijziging voldoende om een piek aan bezwaarschriften aan te kunnen? Is er bij de vormgeving van de overgang …
De voorzitter:
Mevrouw Van Langen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Ik hoor u net heel lovend over de Unie van Waterschappen spreken, maar er is een verschil van mening over die kan-bepaling. De Unie van Waterschappen zegt: wij hadden die er graag in gehad. Die is eruit gegaan. Zijn jullie al tot een soort overeenstemming gekomen? Ik hoorde u iets zeggen over 2026. Misschien kan er dan nog eens naar die kan-bepaling gekeken worden.
Minister Madlener:
Ik heb de wens vanuit de BBB begrepen. Er is alleen nu niet voor gekozen om die kan-bepaling erin te doen. Daar heeft de Tweede Kamer ook niet voor gekozen, dus dat ligt nu niet voor. U zou dat inderdaad bij een volgende bespreking weer kunnen opperen, maar er is nu niet voor gekozen. Er is nu gekozen voor uniformiteit op dit punt en eerlijk gezegd, als u mijn persoonlijke mening vraagt, vind ik dat geen gekke keuze. Ik denk dat uniformiteit tot een bepaalde hoogte ook wel een soort zekerheid biedt en duidelijkheid biedt. Ik begrijp natuurlijk uw wens. Maar ik zeg er eerlijk bij: als ik als minister hier een wet zou mogen bedenken, dan zou ik zelf niet voor die kan-bepaling kiezen. Niet dat het relevant is, want we hebben hier een wet voorliggen. Maar goed, voor de volgende keer: u kunt het natuurlijk wel blijven proberen.
De voorzitter:
We kunnen hier niet amenderen, dus het is ook niet aan de orde. Heeft u toch nog een vraag, mevrouw Van Langen?
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Het is ook niet mijn wens en ik begrijp dat het niet uw wens is. Maar die waterschappen, die toch wel deskundig zijn op dit gebied en die zeggen "wij worden gekozen, wij weten wat er in ons gebied nodig is", hebben wel gepleit voor die kan-bepaling. Die hebben graag zelf het stuur in handen. Daarom zeg ik het juist. U bent lovend over die club en ze benaderen u elke week, dus misschien is het toch wel een idee om als zich grote verschillen gaan voordoen, die u niet verwacht en die we nog moeten gaan zien in die monitoring, de optie open te houden om in 2026 in gesprek met die waterschappen toch te zeggen: nou, we gaan de keuze bij hen laten, want zij zijn de experts.
Minister Madlener:
Ik denk zeker dat bij evaluatie alles openligt. Dan moeten we natuurlijk kijken welke problemen er zijn opgetreden en wat dan een goede maatregel zou zijn om te nemen. Ik verwacht echter niet dat de kan-bepaling heel snel als oplossing voor een probleem zal worden gevonden. Maar goed, dat is een verwachting. Ik kan het mis hebben. Ik denk zelf dat een bepaalde uniformiteit wel goed is, zodat het ook weer niet te ingewikkeld wordt in bestuurlijk Nederland, dat het niet al te ver uit elkaar gaat lopen, want dan krijg je tussen twee waterschappen ook discussie: zij hebben dat anders en beter. Je krijgt dus ontzettend veel discussie en of dat nou bijdraagt aan een gevoel van een eerlijker systeem, daar heb ik zelf niet zo'n gevoel bij. Maar het ligt zeker open. Dus als blijkt dat de kan-bepaling een heel goede oplossing voor een bepaald probleem is dat zich in de toekomst voordoet, dan is dat natuurlijk bespreekbaar. Maar ik verwacht het niet.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, over het wetsvoorstel.
Minister Madlener:
Ja. De verwachting over dit wetsvoorstel is niet dat het aantal bezwaarschriften fors zal toenemen. Deels volgen de waterschappen overigens het oordeel van de gemeenten, bijvoorbeeld bij de vraag of iets een woning of een niet-woning is. Waterschappen hebben hier beperkt extra werk van en zorgen voor voldoende capaciteit voor het behandelen van de bezwaarschriften. Verder zullen we dat in de uiteindelijke evaluatie gaan zien, maar het wordt niet verwacht.
Even kijken. Wie betaalt de kosten van de invoering van het nieuwe stelsel? Belangrijk is te weten dat dit nieuwe stelsel voor waterschappen niet ingewikkelder is dan de huidige verdeling op basis van economische waarde. De invoering zorgt daarom niet voor meer kosten voor waterschappen en agrariërs. De gebiedskenmerken zijn namelijk al bekend bij de waterschappen. Dit ter geruststelling, maar het is wel een goede vraag natuurlijk.
Dan kom ik op de zuiverings- en verontreinigingsheffing. Er wordt voor gepleit om over te gaan tot een zogenaamde "forfaitaire aanslag" op basis van het aantal personen per huishouden. Een hele klus, vindt de PVV-fractie. Wat is een reëel tarief voor de industrie, voor de agrarische sector, voor de huishoudens en voor het mkb? Dat zijn heel veel vragen die natuurlijk allemaal gaan opspelen. In een vervolgtraject zullen we de zuiveringsheffing opnieuw gaan bezien. Het gaat alleen om het deel dat huishoudens betalen, omdat hier een forfait wordt gebruikt, en bij het mkb en de industrie niet. Voor het aanpassen van de zuiveringsheffing voor huishoudens ligt al een rapport van de Commissie Aanpassing Belastingstelsel, de CAB. Daarin wordt geconcludeerd dat een verdere differentiatie naar omvang van het huishouden goed uitvoerbaar is. Dat is een mooie voorzet voor de volgende discussie.
Ik zit al bij mijn laatste mapje, overig, en dan krijg ik mijn volgende stapel vragen. Ik ga dus maar gewoon door, voorzitter, als dat van u mag.
De voorzitter:
Heel graag.
Minister Madlener:
Het lid Thijssen van PvdA-GroenLinks vroeg het volgende. Waterschappen krijgen meer bestuurlijke vrijheid. Het wordt dan zichtbaar of waterschapsbesturen transparant zijn over de verdeling. In verkiezingstijd zijn ze hierop te bevragen. Ziet de minister dit als voordeel voor de democratie? Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om de waterschapsbelastingen nog specifieker toe te spitsen op lokale vraagstukken, waardoor de waterschapsbelastingen beter uitlegbaar worden. Ik verwacht daarom inderdaad dat dit wetsvoorstel mogelijkheden biedt om burgers nog beter uit te leggen waarvoor ze kunnen stemmen.
Dat was het antwoord van mijn ambtenaren; ik denk zelf dat er wel beperkingen zijn. De aandacht voor waterschappen is vanuit burgers best laag. Heel veel mensen klagen er ook niet over, want iedereen begrijpt dat veilig en schoon water belangrijk is. Naarmate je meer voorlegt aan burgers, krijg je vast ook meer discussie. Of dat altijd beter is voor de democratische verhoudingen, waag ik te betwijfelen. Je kunt natuurlijk tot in het oneindige discussiëren over wat het profijtbeginsel precies is. Betaal ik niet meer dan mijn buurman die een bedrijf heeft? Dat maakt de ingewikkeldheid van dit vraagstuk groot. Ik denk dat wij nu wel een goede poging doen om dit te verbeteren. We proberen het uit het lood halen van die ontwikkeling hier te stoppen. Ik denk dat dat een goede zaak is.
Als het gaat om de vervuilingseenheden per huishouden, vragen mensen zich vaak af waarom daarin de keuze is tussen één of drie. Ik vind dat heel moeilijk uit te leggen. Het is gewoon een systematiek. Ik denk wel dat dat in de toekomst beter kan, dus daar zal ik ook een voorstel voor doen. Maar om heel ver te gaan in de vraag of je te veel of te weinig betaalt … Ik denk dat je uiteindelijk heel veel polariteit en discussie krijgt in de samenleving, door een hele kleine groep. Heel veel mensen zijn hier namelijk helemaal niet mee bezig. Ik denk dus dat dit een goede stap is, maar ik denk wel dat hierin de beperking is dat we de beginselen niet tot in het oneindige moeten doortrekken. Het stuk solidariteit is volgens mij heel goed uitlegbaar. Dat is mijn persoonlijke pleidooi hierbij.
Rietkerk van het CDA vraagt: denkt de minister in de toekomst aan een flexibilisering van het belastingstelsel en gaat hij hier prioriteit aan geven? Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid moeten bij belastingen de belangrijkste punten in de wet staan. Dit wetsvoorstel biedt al een mogelijkheid om bij AMvB de bestuurlijke ruimte te vergroten naar 50%. Ik vind meer flexibiliteit niet wenselijk.
Dan een vraag van het lid De Vries van de SGP. Kunnen waterschappen binnen de ruimte die zij krijgen om de belastingen vast te stellen zelf de maximale hoogte vaststellen zolang de klimaatdoelen niet bereikt zijn, en maatregelen nemen om CO2-reductie te verwezenlijken? Waterschappen mogen alleen extra hernieuwbare energie opwekken ter compensatie van de uitstoot van broeikasgassen. Hiervoor is een begrenzing vastgesteld van drie keer het primaire gebruik van de zuiveringstaak en twee keer de primaire energie van de watersysteemtaak. Dat is een begrenzing, een stukje vrijheid, en, denk ik, een normale taak. Ik denk dat het een kerntaak is om in je eigen bedrijfsvoering te kijken wat je kunt doen om je uitstoot te compenseren, maar dat gaat niet tot in het oneindige. Ik denk dus dat die begrenzing heel goed is.
Dat was mijn laatste mapje. Ik heb hier weer nieuwe vragen gekregen. Ik ga maar gewoon verder, hoor.
De voorzitter:
Dat lijkt mij een goed idee, minister. Ik zou niet weten waarom niet.
Minister Madlener:
Het lid Hartog van Volt … Overigens, dank aan Volt dat zij mij zo welkom heten, zij het een beetje knarsetandend. Dat is goed voor de democratie. Daar zijn we het in ieder geval over eens; we zijn democraten onder elkaar. Ik ben toch blij dat we dit naar elkaar kunnen uitspreken, ook al zullen we het politiek gezien niet vaak met elkaar eens zijn.
Dan de vraag van de heer Hartog. Hij zei dat een aantal voorstellen van de OESO niet is meegenomen en vroeg of we bereid zijn om deze aanbevelingen alsnog te bespreken. Dit wetsvoorstel is het eerste stapje om zaken te verbeteren in lijn met de OESO-aanbevelingen, maar we realiseren ons dat het daarmee nog niet klaar is. In het vervolgtraject zal hier verder naar gekeken worden, samen met de partners in het waterbeheer. Ik heb hiervoor al een aantal aanzetten gegeven. De Tweede Kamer wordt hierover voor de zomer nader geïnformeerd, dus dat is al best snel.
De heer Hartog vroeg: kunnen we leren van de waterheffingen in Duitsland en België, ook al hebben zij geen waterschappen? Dat is heel creatief. Het is altijd goed om te bekijken wat er van andere landen geleerd kan worden. Daar ben ik het mee eens. Dat is echt een hartenkreet. Het is natuurlijk altijd goed om van elkaar te leren. In 2023 heeft de OESO samen met de Europese Commissie een rapport opgesteld over het waterprijsbeleid, met daarin best practices. De bevindingen daarvan zullen worden meegenomen in het vervolgtraject. We zullen daarmee aan de slag gaan na deze wetswijziging.
De BBB vroeg of ik kan toezeggen dat ik jaarlijks zal monitoren en na vier jaar zal evalueren. De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over onder andere de verdeling tussen de categorieën en de relatieve en absolute stijging en daling van de lasten per categorie. Dat is conform de motie-Grinwis. Hiermee wordt in kaart gebracht hoe het profijtbeginsel in de praktijk uitpakt. Dit heb ik eigenlijk net ook al gezegd. We gaan in het vervolgtraject kijken of we een eventuele aanscherping van het profijtbeginsel wensen. De ervaringen van dit wetsvoorstel worden daarin meegenomen. Dit betreft dus het vervolgtraject.
De SP vroeg hoe het principe dat de vervuiler betaalt, is uitgewerkt in de wet en of we hier nog verder mee gaan. In het wetsvoorstel wordt het profijtbeginsel beter toegepast en wordt de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt op onderdelen aangescherpt. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet laat ik een onderzoek uitvoeren naar de toepassing van het principe dat de vervuiler betaalt. Wanneer dit onderzoek is afgerond, zal ik de uitkomsten ervan met de Tweede Kamer delen, en misschien ook wel met de Eerste Kamer. Ik heb ook weer geleerd dat de Eerste Kamer dus niet standaard wordt geïnformeerd. Dat wist ik niet. Daar kom je dan op deze manier achter.
De voorzitter:
Maar u kunt dat veranderen op uw ministerie.
Minister Madlener:
Ik kan dat inderdaad in ieder geval op mijn ministerie veranderen.
De voorzitter:
Ik denk dat de meeluisterende ambtenaren heel blij zijn.
Minister Madlener:
Ja, of niet. Ik weet het niet. Ik ga het zo horen. Ik zie hier in ieder geval blije leden.
De voorzitter:
Ik weet het ook niet. Het zijn uw ambtenaren. Mevrouw Van Langen komt al blij naar de microfoon.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Deze minister gaat dus standaard de Eerste Kamer informeren. Wat fijn!
Minister Madlener:
Ja, maar ik wil u niet overladen met informatie. Ik heb als minister ook gevraagd om veel informatie, maar daar kom je dan ook wel weer van terug. Het gaat dan wel om informatie waar je iets aan hebt.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Ja, inderdaad. Het gaat dan bijvoorbeeld om dingen die hier echt spelen. Daar heeft u vanmiddag genoeg over gehoord. Denk aan de regeldruk en "de vervuiler betaalt". Ik zeg dan: wie is de vervuiler? Daar hadden we ook een mooie discussie over. Ik zie dat graag tegemoet. Dank.
De voorzitter:
Dat kunnen we hier wel aan. Gaat uw gang.
Minister Madlener:
Ja. Ter geruststelling: we kunnen helemaal niet om de Eerste Kamer heen, ook al zouden we het willen. Uiteindelijk komt het toch allemaal hier terecht.
Mevrouw Van Aelst van de SP zei dat de wijzigingen niet perfect waren. Welke vervolgstappen kunnen wij zetten om het nog beter te maken? Met alle partners in het waterbeheer wordt een vervolgtraject gestart waarin die vraagstukken over wat we nog te doen hebben, worden opgepakt. Denk aan prijsprikkels bij het gebruik en onttrekken van water, hoe de zuiveringsheffing meer kan aansluiten bij de omvang van de huishoudens en of we het profijtbeginsel nog verder kunnen aanscherpen. Het gaat allemaal om draagvlak behouden voor de kosten van waterbeheer.
Ik zie verder geen mapjes meer. Het zou kunnen zijn dat er nog een heleboel volgen of dat ik heel veel ben vergeten.
De heer De Vries i (SGP):
Er is dan toch iets gebeurd met twee van mijn drie vragen. Van mijn drie vragen is er slechts één beantwoord. En ik heb echt op zitten letten. Dus ik hoop dat de minister daar alsnog antwoord op wil geven.
Minister Madlener:
In overleg met de voorzitter heb ik er natuurlijk voor gekozen om gelijk te beginnen met wat we hadden. Dus misschien is het goed om even te schorsen om te kijken wat er nu nog ligt. Dan kan ik verder met de rest.
De voorzitter:
Laten we dan even kijken om hoeveel vragen het gaat. Als de leden ermee akkoord zijn, is een alternatief namelijk om het in de tweede termijn te doen. Dan kijk ik naar de volgende vragensteller.
De heer Hartog i (Volt):
Er is zelfs een mogelijkheid om de eerste termijn na de dinerpauze even voort te zetten. Er zijn namelijk toch een aantal vragen die niet beantwoord zijn. Ik heb gevraagd naar koopkrachteffecten. Ik weet dat dat moeilijke vragen zijn. Het kan ook later. Ik heb gevraagd naar samenwerking tussen waterschappen. Ik heb daar ook nog geen antwoord op gehad. Misschien dat u daar nog wat verder naar zou willen kijken op een zeker moment.
De voorzitter:
Dat is prima. Dank u wel, meneer Hartog namens Volt. Dan kijk ik naar de heer Dessing van Forum voor Democratie
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter. Ik sluit een beetje aan bij de heer Hartog, want ook mijn drie essentiële vragen zijn nog niet beantwoord. Die zijn wel van belang voor de tweede termijn. Dus ook deze graag niet doorschuiven naar de tweede termijn, maar in de eerste termijn beantwoorden. Dat mag voor of na de dinerpauze. Dat laat ik aan de voorzitter.
De voorzitter:
We gaan straks na de dinerpauze door, maar voor de schrijvende ambtenaren is het ook handig om deze inventarisatie te doen. Meneer Holterhues, welke vragen miste u nog namens de ChristenUnie?
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog de vraag gesteld aan de minister of hij een piek verwacht in de bezwaarschriften.
Minister Madlener:
Ik dacht dat ik die heb beantwoord. Die piek wordt niet echt verwacht. De verwachting is dat dat erg mee gaat vallen.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Oké, excuus. Dan heb ik dat gemist.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de woordvoerders. Zijn er nog andere essentiële vragen waarop u de antwoorden heeft gemist in de eerste termijn? Mevrouw Van Aelst nog en dan ga ik zo meteen de eerste termijn van de minister schorsen tot na de dinerpauze. Dan kan de minister continueren met de eerste termijn. Dan komen daarna de tweede termijn van de Kamer en de tweede termijn van de kant van de minister.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Voorzitter. Ik twijfelde in alle eerlijkheid, omdat nagenoeg geen van mijn vragen beantwoord zijn. Ik dacht: verplaats het dan maar naar de tweede termijn, want het lijkt niet heel veel nut te hebben om er nu nog naar te vragen. Maar nagenoeg niets van wat ik vanuit de SP heb gevraagd, is beantwoord.
De voorzitter:
Dan neemt de minister dat straks na de dinerpauze ook mee in het vervolg van de eerste termijn.
Minister Madlener:
Dat is niet persoonlijk, maar dat komt puur doordat u als laatste aan het woord was en mijn ambtenaren nog niet ...
De voorzitter:
Dat is helemaal helder. De heer Dessing nog.
De heer Dessing (FVD):
De beantwoording van de vragen zal misschien toch wat vragen of overleg oproepen. Het kan zijn dat ik misschien om een kleine schorsing vraag tussen het einde van de eerste termijn en het begin van de tweede termijn.
De voorzitter:
U kan daarom vragen.
Ik stel nu aan de Kamer voor om te gaan schorsen voor de dinerpauze tot 18.45 uur. In verband met een commissieactiviteit is dat een wat langere pauze. Ik stel voor om daarna de eerste termijn van de kant van de regering te hervatten. Is dat akkoord voor de woordvoerders? Is dat ook akkoord voor de minister? Dat is het geval. Dan gaan we nu schorsen tot 18.45 uur voor de dinerpauze. Daarna hervatten we de eerste termijn van de kant van de regering.
De vergadering wordt van 16.43 uur tot 18.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We vervolgen thans de eerste termijn van de kant van de regering. Ik geef het woord aan de minister.
Minister Madlener i:
Dank u, voorzitter. Ik moet zeggen dat ik prima heb gegeten. Dus dank voor de gastvrijheid. Ik wilde ook nog iets zeggen wat ik in de eerste termijn vergat. Ik zag een herdenking van Pieter Hofstra. Dat is een aansprekende politicus uit mijn jeugd. Ik wil hier dus even gezegd hebben dat ik ook aan hem denk.
Dan begin ik met de SP, want die heb ik natuurlijk wat tekortgedaan. Ik heb dus gezegd dat ik wil beginnen met alle vragen van de SP, want de SP was ook de laatste. Ik zal nu dus eerst de vragen van de SP behandelen.
De eerste vraag was of ik bereid ben de kan-bepaling te overwegen. De woningeigenaren zijn de afgelopen jaren steeds meer gaan betalen door de stijgende huizenprijzen. Daarom heeft het mijn voorkeur dat dit effect in alle waterschappen wordt gestopt door een verplichte toepassing. Dat doet deze wet dus ook.
Welke waarborgen zijn er in deze wet dat de herverdeling beter geregeld is, dus dat er bij meer baat meer kosten zijn en dat er bij meer vervuiling meer kosten zijn? De wet zorgt met name voor een eerlijkere verdeling binnen de watersysteemheffing. De indeling op basis van waarde zegt niet altijd iets over het werk dat een waterschap voor die categorie doet. Gebiedskenmerken doen dat wél: hoe meer hectares een categorie inneemt, hoe meer belang deze categorie heeft bij het werk van het waterschap. Ik besef natuurlijk dat dit discutabel is, maar hier is voor gekozen en ik begrijp dat wel.
Hoe gaat er gewerkt worden aan het gelijktrekken van de kosten tussen huishoudens en grondeigenaren? De kosten waar u op doelt, hebben betrekking op woningen en bedrijfspanden en niet op grondeigenaren. Grondeigenaren vallen onder de categorie ongebouwd. Met het nieuwe kostentoedelingsmodel kan een eventuele scheefgroei tussen gebouwd en ongebouwd hersteld worden doordat het niet meer gebaseerd is op de economische waarde.
De SP vraagt zich af of de minister van mening is dat de vastgestelde kostenverdeling een rechtvaardige verdeling is. Zo niet, kan ik dan aangeven welke onevenredigheden op dit moment blijven bestaan? Ja, ik zie het als een rechtvaardige verdeling. Het uitgangspunt van de verdeling staat in de wet, namelijk het aantal hectares van een categorie. De waterschappen krijgen daarnaast een bestuurlijke ruimte om in te spelen op de specifieke gebiedskenmerken van dat betreffende waterschap. Dat maakt het stelsel niet alleen beter uitlegbaar, maar ook rechtvaardiger.
Hoeveel doet een waterschap concreet meer voor duurdere woningen? Hoe verhoudt dat zich tot de kosten waar bedrijven niet meer voor hoeven te betalen? Het belang van eigenaren van gebouwd eigendom is gelegen in de instandhouding van het eigendom. Daarmee is de economische waarde voor deze categorie zeker een factor van belang. Dat geldt zowel voor woningen als voor bedrijfspanden. De WOZ-waarde wordt daarom nog wel gebruikt als grondslag voor die heffing. Er is geen sprake van kosten waar bedrijven niet meer voor hoeven te betalen.
De SP merkte op dat de wijzigingen niet perfect zijn en zij vroeg welke vervolgstappen ik voor me zie om het beter te maken. Dit is natuurlijk een vraag van meerdere fracties. Met alle partners in het waterbeheer wordt een vervolgtraject gestart waarin vraagstukken worden opgepakt waar dit wetsvoorstel nog geen antwoord op heeft. Voorbeelden daarvan heb ik net ook genoemd: prijsprikkels bij het gebruik en het onttrekken van water, de zuiveringsheffing meer laten aansluiten bij de omvang van de huishoudens en een eventuele aanscherping van het profijtbeginsel. De ervaring heeft geleerd dat voldoende draagvlak een belangrijke voorwaarde is. De Tweede Kamer zal ik voor de zomer informeren over ideeën hierover.
De SGP vroeg welke ruimte waterschappen hebben om af te wijken van het principe van kostendekkendheid. De waterschappen zijn direct gekoppeld aan de taken van de waterschappen. De opbrengsten van de waterschapsbelastingen mogen niet hoger zijn dan de kosten van de uitvoering van die taken. Waterschappen kunnen hier dus niet van afwijken.
BBB vroeg of de minister bereid is samen met de waterschappen te kijken of de regeldruk bij invoering van deze heffing zo veel mogelijk beperkt kan worden. De invoeringstermijn van de nieuwe afvalwatercoëfficiënt is tien jaar. Dat is afgestemd met de waterschappen. Dit zorgt dat de regeldruk tot een minimum wordt beperkt. Een nog langere invoertermijn acht ik niet wenselijk en bovendien is deze inzet van extra capaciteit eenmalig.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Mijn vraag was eigenlijk anders. Ze mogen er tien jaar voor nemen om die nieuwe afvalwatercoëfficiënt voor al die bedrijven te bepalen. Maar die bedrijven hebben al een afvalwatercoëfficiënt. Meestal is er helemaal geen twijfel over of die goed of verkeerd is. Je zou ook de huidige afvalwatercoëfficiënt kunnen handhaven; dat is bij de internetconsultatie ook een aantal keren genoemd. Dan hoef je in die tien jaar — maar het gaat mij niet om die termijn — alleen een nieuwe afvalwatercoëfficiënt vast te stellen voor de bedrijven die zeggen dat zij niet tevreden zijn met die afvalwatercoëfficiënt en eigenlijk wel een nieuwe willen. Stel dat 30% ontevreden is, maar nu moet je het voor 100% opnieuw bepalen. Dat zou dus veel minder werk zijn.
Minister Madlener:
Ja, dat lijkt mogelijk. Ik weet niet het antwoord hierop. Ik zal deze vraag in tweede termijn beantwoorden, als dat mag. Dan kunnen we daar nog even goed samen naar kijken.
Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):
Dank u wel.
Minister Madlener:
De volgende vraag van BBB is of ik bereid ben om samen met de waterschappen te kijken of we de regeldruk van deze heffing zo veel mogelijk kunnen beperken. Het antwoord daarop is dat we deze al tot een minimum beperken. Ik zal in tweede termijn dus nog verder ingaan op de voorgaande vraag.
Door een duidelijke koppeling tussen kosten en baten kunnen investeringen gericht worden op de gebieden die deze het meest nodig hebben, zegt BBB. Zij vraagt of bescherming tegen overstromingen niet ons allen ten goede komt. Ja, bescherming tegen overstromingen komt iedere Nederlander ten goede. Het economisch schadepotentieel is meegenomen bij de totstandkoming van de normering van onze waterkeringen. Daarmee zijn ook de kosten en de baten van de investering in de bescherming tegen overstromingen afgewogen. We betalen dus ook een deel met z'n allen.
Het profijtbeginsel verdeelt de kosten over minder partijen, en boeren en bedrijven gaan meer betalen. BBB vraagt of ik zorg heb over hoe dit gaat uitpakken in gebieden met weinig boerenbedrijven. Hoe ga ik zorgen dat investeringen niet worden uitgesteld? De zorgen over uitgestelde investeringen herkennen wij niet. Het nieuwe kostentoedelingsmodel verdeelt de kosten over net zo veel partijen als het huidige stelsel. Als agrarische bedrijven verdwijnen en de grond omgezet wordt in woningbouw of natuur, dan zullen deze categorieën een groter aandeel van de kosten betalen. Als er agrarische bedrijven verdwijnen, maar het aantal hectares voor die categorie gelijk blijft, dan zullen bestaande agrarische bedrijven groter worden en grotere bedrijven betalen ook weer meer, dus zo wordt dat eigenlijk uitverdeeld.
Hoe gaan we om met investeringen in natuur, vraagt BBB. Wie profiteert er eigenlijk van? Natuurorganisaties moeten de kosten dragen. Kan de minister toelichten hoe de investeringen in natuur eerlijker verdeeld worden over de vier categorieën? Met de bestuurlijke bandbreedtes kunnen waterschappen investeringen eerlijk verdelen. Als het waterschap relatief veel investeert in natuurterreinen, dan kan het waterschap ervoor kiezen om meer kosten toe te delen aan die natuurterreinen. Daarmee drukken ze niet op andere categorieën. Dat kán dus. Inderdaad, mevrouw Van Langen, toch een kan-bepaling!
Volgens MKB-Nederland kan het nieuwe stelsel leiden tot meer rechtszaken en tot rechtsongelijkheid. Deelt u de zorg dat er meer rechtsongelijkheid zal zijn en dat er meer rechtszaken zullen komen? Nee, die delen we niet. De belangrijkste elementen van de belastingheffing staan in de wet. De bestuurlijke ruimte zullen waterschappen invullen door kwantitatieve en kwalitatieve gebiedskenmerken op te nemen in de kostentoedelingsverordening. De Unie van Waterschappen maakt bovendien diverse handreikingen om de waterschappen hierbij te ondersteunen.
Komt er een maximering van de jaarlijkse stijging van het tarief, vraagt BBB. De waterschapsbelastingen zijn direct gekoppeld aan de wettelijke taken van de waterschappen. Omdat de uitdagingen bij de uitvoering van deze taken toenemen, zullen de kosten ook toenemen. De mate waarin de waterschapsbelasting jaarlijks wordt verhoogd is een beleidsmatige keuze van het waterschap en is vooraf niet gemaximeerd. De opbrengsten van de waterschapsbelastingen mogen echter niet hoger zijn dan de kosten voor de uitvoering van de taken. Daar zien wij dus op toe. Zo is er toch enige ruimte, maar ook weer niet te veel. Dat is het evenwicht dat we hier nastreven.
Dan kom ik bij een vraag van Volt. We hebben gekozen voor twee jaar. Hoe had de situatie eruitgezien bij een ander referentiejaar? Ja, het is natuurlijk een keuze. Met een referentieperiode van twee jaar voor de inwerkingtreding wordt de huidige situatie dus bevroren. Hiervoor is gekozen omdat een eerder referentiejaar voor bedrijven kan leiden tot een te grote verhoging van belastingaanslagen, terwijl hier slechts een kleine lastendaling voor woningeigenaren tegenover staat. Hoeveel dit verschilt, verschilt per waterschap omdat de waardeontwikkeling in ieder waterschap een beetje anders is geweest. Ja, het is uiteindelijk gewoon een keuze en het is in ieder geval een onderbouwde keuze.
"De vervuiler betaalt". Is dat wel zo, vraagt Forum voor Democratie. Maken langetermijneffecten dit niet ongedaan? Hoe wordt het profijt per kostenpost voor de gebruiker gedefinieerd? Dat valt dus niet heel precies te bepalen. Met de kostentoedelingsmodellen proberen we het voor de verschillende categorieën zo goed mogelijk te benaderen. De logica achter het nieuwe model is dat een categorie die relatief veel oppervlak inneemt, ook veel inzet van het waterschap vraagt. De kosten van het waterschap nemen immers toe als het oppervlak toeneemt. Maar goed, we gaan in een nieuw stelsel opnieuw kijken hoe dat profijtbeginsel misschien nog beter kan landen. Of dat eerlijk is, blijft echter altijd iets waarover je van mening kunt verschillen.
Hoe wordt er geborgd dat er niet een vorm van doorbelasting plaatsvindt, vraagt Forum voor Democratie. De waterschapsbelastingen maken slechts een klein deel uit van de totale kosten van bedrijven. Bij de gemiddelde agrariër gaat het bij benadering om 1% van de kosten. Een dergelijk klein aandeel valt eigenlijk weg bij andere kostenontwikkelingen voor bedrijven. De regering acht het daarom niet uitvoerbaar om dit te monitoren en te borgen. Daarbij zie je natuurlijk bij de prijsstelling van agrarische producten, groenten en fruit, dat daarvoor in ieder geval in de winkels heel sterk een aanbodmodel geldt, een marketingmodel. De kosten zijn daar eigenlijk nauwelijks gerelateerd aan het product. Directe kostendoorrekening is dan toch heel moeilijk te doen.
De heer Dessing i (FVD):
Dank voor dit antwoord van de minister. Ik wil even iets zeker hebben. Mijn betoog ging erover dat wij er twijfel over hebben of het inderdaad gaat over een soort interne verschuiving binnen dit belastingstelsel die kostenneutraal is. Of is er uiteindelijk toch sprake van meer kosten die berekend gaan worden en dus betaald moeten worden? Ik wil even zeker weten wat de minister daarvan vindt.
Minister Madlener:
De invoeringslasten en de administratieve lasten van dit wetsvoorstel achten wij heel klein. Daarom zien we niet echt kostenverhogingen als gevolg van deze wijziging. De waterschappen zien die ook niet. Op basis daarvan leidt de invoering niet tot hogere kosten.
De heer Dessing (FVD):
De gemiddelde boer, de intensieve boer, gaat per saldo meer betalen, dus het kan zijn dat hij die kosten gaat doorberekenen aan de consument. De minister zegt dat het maar 1% van de kosten uitmaakt, maar dat geld zal toch ergens vandaan moeten komen. Die boer zou dat dus kunnen doorberekenen of moeten doorberekenen.
Minister Madlener:
Het is zeker zo dat sommige boeren iets meer zullen moeten gaan betalen, dus dat leidt tot hogere kosten voor dat boerenbedrijf. Maar in de prijsstelling van die producten zie ik niet een soort kostenmodel. Het is meer een aanbodmodel. De veiling bepaalt wat je uiteindelijk voor je producten krijgt. Als je pech hebt, maak je dus zelfs verlies op een bepaald product. Als je geluk hebt en de oogst in het buitenland tegenvalt, dan heb je weer heel veel verdiend. Dat is het vak van een boer. Zo werkt het prijsmodel. Het is niet zo dat de kosten direct worden doorgerekend. Ten eerste kan ik die koppeling dus niet maken in de prijsstelling van een product. Ten tweede is het zo'n klein onderdeel van de kosten van een agrarisch bedrijf dat we het ook niet zinvol vinden om die kosten een-op-een te vertalen naar de gevolgen voor alle Nederlanders.
Dan heb ik nog een vraag van Forum. Hoe gaan we ervoor zorgen dat er echt sprake is van een kostenverschuiving en niet van een algehele kostenverhoging over de hele linie? Dat heb ik dus eigenlijk net ook al gezegd. Het leidt niet tot een algemene kostenverhoging.
Dat was mijn laatste vraag, voorzitter, als ik niemand vergeten ben.
De voorzitter:
Ik zie in ieder geval de heer Hartog namens Volt nu naar voren schrijden.
De heer Hartog i (Volt):
Ik begrijp dat de minister deze vraag misschien vergeten is, maar ik had gevraagd naar de samenwerking tussen waterschappen en ik heb het antwoord daarop nog niet gehoord. Kunnen ze samen dingen doen? Kun je dan kosten delen? Hoe zit het met de plusvoorziening? Daar had ik een aantal vragen over gesteld. Ik heb het antwoord op dit moment nog niet gehoord, maar misschien komt u er in tweede termijn op terug.
Minister Madlener:
Inderdaad. Ik herinner me de vraag. Het antwoord heb ik hier niet bij zitten. Ik kan het antwoord zelf bedenken, maar dat ga ik niet doen. Ik neem dit graag in de tweede termijn zorgvuldig mee.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Thans komen we bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Thijssen van GroenLinks-PvdA, mede namens de fracties van D66 en OPNL.
Mevrouw Thijssen i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De kwaliteit en de beschikbaarheid van het water kunnen eigenlijk niet wachten. Daarom vroeg ik met een kwinkslag naar de Rotterdamse mentaliteit van deze minister, namelijk "niet lullen, maar poetsen". Ik hoop namelijk dat deze minister wil gaan doorpakken in dat vervolgtraject. Dat is eigenlijk de hoofdboodschap van deze tweede termijn. Hij heeft veel woorden gewijd aan het vervolgtraject, de evaluatie en de monitoring die gaan komen. Daar ben ik heel erg blij mee. Ik ben blij met die toezeggingen. Ik ga ook geen motie meer indienen. Dat lijkt me niet nodig. Maar waar ik nu een beetje bang voor ben, is dat we nu gaan wachten op die evaluatie en dus niet nu alvast gaan werken aan dat vervolgtraject, terwijl u volgens mij wel al een paar inhoudelijke richtingen heeft gegeven voor dat vervolg. Mijn eerste vraag is een aansporing. Wat kunnen we nog van u verwachten in deze termijn? Waarop kunnen we u afrekenen in dat vervolgtraject, nog los van die evaluatie die eraan komt? Wat gaan we nu doen? Dat is een.
Mijn tweede vraag. Ik ben blij met de andere toezegging die wij kregen, die brief die er komt, waarin het aandeel aan belastingheffingen van de drie categorieën, huishoudens, bedrijven en de landbouwsector inzichtelijk wordt gemaakt. Dan gaat het over het totaalplaatje, dus niet alleen over de drie waar we vandaag over spraken. Wat is het totaalgebruik van deze drie groepen? Kunnen we dan toch ook inzage krijgen in het profijt en in de vervuiling? Dit zijn natuurlijk wel hele basale gegevens, die ook nodig zijn om een goede evaluatie te kunnen uitvoeren over vier jaar. Mijn concrete verzoek hierbij is om deze brief voor de zomer naar de Eerste Kamer te sturen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Thijssen. Dan is het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de VVD.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor zijn antwoorden op onze vragen. Wij zijn, maar dat had u misschien al gemerkt, positief over dit wetsvoorstel. Het profijtbeginsel en "de vervuiler betaalt" worden beter toegepast, terwijl de verhouding binnen de watersysteemheffing tussen het solidariteitsaspect, de ingezetenenheffing van 40%, en het profijtbeginsel van 60% niet verandert. Ik zal mijn fractie voorstellen om volgende week voor het wetsvoorstel te stemmen.
Ik kan het niet nalaten om één inhoudelijk opmerking te maken. Eens een dijkgraaf, altijd een dijkgraaf. Er werd op enig moment een opmerking gemaakt over leren van het buitenland. Maar het aardige is dat het buitenland vooral van ons leert. Onze technologische kennis maar ook onze governance, hoe we het waterbeheer georganiseerd hebben, zijn een voorbeeld voor heel veel andere landen. Op dit moment is er zelfs in Vlaanderen een werkgroep die samen met vertegenwoordigers van waterschap Brabantse Delta uit Breda aan het uitzoeken is hoe ze het waterschapsysteem in Vlaanderen kunnen introduceren. Laten wij dus vooral doorgaan op deze goede weg.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip-Martin. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Alle partijen hebben vandaag aangegeven dat nog onduidelijk is hoe dit wetsvoorstel in de praktijk zal uitpakken. Welke categorie heeft welk profijt en wat moet daarvoor worden betaald? Om dit alles zo eerlijk mogelijk te monitoren en in tarieven vast te leggen, is een behoorlijke klus, die niet eenvoudig te klaren is en die wellicht tot een aanzienlijke lastenverzwaring zou kunnen leiden voor alle categorieën. Dat geldt met name voor huishoudens, het mkb en wellicht de agrarische sector. De PVV wil de minister dan ook meegeven dat daar aandacht voor moet zijn.
Vandaag is in de Eerste Kamer gepleit voor een eerlijke kostentoedeling voor elke categorie, om een aanzienlijke en disproportionele lastenverhoging te voorkomen dan wel te komen tot een rechtvaardiger lastenverdeling, die draagvlak heeft in de samenleving. Graag zou ik hierop een reactie willen van de minister. Kan de minister aangeven op welke wijze hij concreet kan bijdragen aan een rechtvaardige lastenverdeling over de verschillende categorieën?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan is het woord aan de heer Rietkerk van het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank, voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de antwoorden die hij heeft gegeven aan de Eerste Kamer. Ik kom overigens aan het eind terug op de vraag van de CDA-fractie, omdat ik daar niet tevreden over ben. Deze minister zegt dat de Unie van Waterschappen aangeeft dat dit wetsvoorstel goed uitvoerbaar is, met een knipoog naar de PVV-fractie. Ik geloof deze minister dat het goed uitvoerbaar is. De minister zei dat de uitvoeringslasten niet of nauwelijks toenemen. Kan hij bevestigen dat de uitvoeringslasten niet toenemen? Graag een klip-en-klaar antwoord, in lijn met de vraag van de woordvoerder van de VVD-fractie.
Dan de gebiedskenmerken. Hoe verhouden de gebiedskenmerken die ook genoemd zijn in artikel 3.1.5, zich tot het omgevingsplan van de provincie? Want in artikel 3.1.5 van de toelichting wordt gesproken over de relatie inzet peilbeheer, afval stromend water, veel of weinig agrarisch natuurbeheer, beschikbaarheid van de bergingscapaciteit en de aanvoer van zoet water. Dat zijn ruimtelijke vragen. Ik vraag hoe dan de afstemming met de provincie is.
Tot slot de vraag die ik in de eerste termijn stelde. Ik zal hem wat toelichten. Het gaat om de interne verevening bij de waterschappen. Het gaat dus niet om de 50% vrije ruimte bij gebiedskenmerken, via AMvB te regelen. Op dit moment is het zo dat het heffen van belasting, of het belastbaar zijn van bijvoorbeeld een eigen rioolzuiveringsinstallatie, inkomsten genereert en dat een waterschap dat geld graag zou investeren in watergerelateerde zaken. Dat zijn dus zaken die met het watersysteem te maken hebben. Mijn vraag aan de minister is de volgende. Is die verevening nu juridisch toegestaan? Als dat niet zo is, kan de minister daar dan zo spoedig mogelijk een actie op zetten, zodat dit in het vervolg wel zo is? Daar zou ik graag een toezegging op willen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer De Vries namens de SGP.
De heer De Vries i (SGP):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister dat hij inmiddels twee van mijn drie vragen beantwoord heeft. Ik wacht graag nog het antwoord op mijn derde vraag af in de tweede termijn. Ik heb nog één vraag naar aanleiding van het antwoord van de minister op een van de vragen van collega Holterhues. Hij vroeg naar de mogelijkheid dat het aantal bezwaarprocedures sterk omhoog zou gaan. De minister antwoordde nogal snel dat hij niet verwacht dat het omhoog zal gaan. Wat is de grond voor dat optimisme? Ik denk dat de heer Holterhues in zijn vraag wel degelijk een redelijke onderbouwing heeft gegeven voor het feit dat het aantal procedures wel degelijk zou kunnen toenemen. Dus wat is de reden voor het optimisme?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Vries. Dan is het woord aan mevrouw Van Langen-Visbeek namens de BBB.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Bedankt voor het plezierige debat en de beantwoording van onze vragen. We zijn blij met de toezegging van de monitoring en evaluatie en we zijn ook blij dat de resultaten gedeeld gaan worden met beide Kamers en dat de minister dat vaker gaat doen. Ook zijn wij verheugd om aan onze achterban te kunnen melden dat de waterschappen de mogelijkheid krijgen om voor percelen met agrarisch natuurbeheer en blijvend grasland ook een natuurtarief vast te stellen. Deze percelen dragen immers bij aan verschillende overheidsdoelen, onder andere op het gebied van klimaat en biodiversiteit. Agrariërs zijn ook de hoeders van ons landschap.
Een spreekwoord zegt: ze dempen de put als het kalf verdronken is. Zo is het nu in feite ook met de verplichte tariefdifferentiatie. De minister zegt dat deze discussie niet speelt in de Tweede Kamer en dat hij het wel prima vindt zo. Tegelijkertijd gaan we volgens de minister van een 8,5 naar een 9. Daar wordt het systeem veel ingewikkelder van en duurder voor een kleine groep boeren en bedrijven. Onze fractie heeft nagedacht over wat er wel kan. We willen een motie indienen om de invoering van de verplichte tariefdifferentiatie uit te stellen tot na de evaluatie. 80% van de waterschappen is enthousiast, de rest wordt niet op kosten gejaagd en kan later invoeren. Dit voorkomt ook een onbetrouwbare overheid als de wet gaat leiden tot een hausse aan rechtszaken en de overheid toch moet besluiten om de wet, al dan niet gedeeltelijk, terug te draaien. Dat de infrastructuur nu wordt berekend over de hectares ongebouwd leidt tot een veel groter agrarisch tarief. Ook daar hebben wij twijfels over de beantwoording. Wij verwachten dat dit bij de monitoring wel naar voren zal komen.
De minister is een optimistisch man. Ik hoop dat hij gelijk krijgt en dat we met de nieuwe heffing van een 8,5 naar een 9 gaan, dat de tarieven niet zullen stijgen en ook de lasten voor de waterschappen hooguit 1% omhooggaan. Mijn politieke mentor zei echter altijd: laat het betere niet de vijand zijn van het goede.
Dank u wel. En dan dien ik nu de motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat waterschappen democratisch gekozen organen zijn;
constaterende dat het schrappen van de kan-bepaling betekent dat de vrijheid van de waterschappen om al dan niet een verschil in tarief in te voeren tussen woningen en niet-woningen verdwijnt;
overwegende dat de overheid door het schrappen van de kan-bepaling de gebiedsgerichte aanpak verlaat, waarmee de bestaande grote verschillen tussen gebieden geen recht wordt gedaan;
overwegende dat dit grote gevolgen kan hebben in gebieden met weinig boeren en bedrijven;
verzoekt de regering de invoering van de verplichte tariefdifferentiatie uit te stellen tot na de evaluatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Langen-Visbeek en Jaspers.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter G (36412).
Dank u wel, mevrouw Van Langen. Dan is het woord aan de heer Hartog namens Volt.
De heer Hartog i (Volt):
Ook van mijn kant dank voor de gedeeltelijke beantwoording van de vragen, maar ik kijk uit naar het vervolg daarvan. Ik heb op één punt nog wel vragen, en dat komt misschien omdat ik iets kwantitatiever ben ingesteld. Op mijn vraag over de koopkracht antwoordde de minister: dat is een politieke keuze. Dat begrijp ik. Dat verschil zou minder zijn; het is klein, en het is ook per waterschap verschillend. Wat mijn fractie betreft geldt dat ook voor de 25% en 40%, die expliciet in de beantwoording van de vragen zijn benoemd. Er is dus een spiegelcijfer. Ik zou toch dat spiegelcijfer aan de minister willen vragen. Dat mag hij per waterschap geven, als hij dat makkelijker vindt, maar ook in bandbreedte of in gewogen gemiddelde. Maar ik zou dat toch graag op de een of andere manier een klein beetje gekwantificeerd willen zien, als de minister dat zou kunnen doen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hartog. Dan is het woord aan de heer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook aan de minister voor de antwoorden op de vragen, al zijn ze niet geheel naar mijn tevredenheid. Zo zie ik het, als ik daar in snelheid toch nog wat op reflecteer. Met dat profijtbeginsel hebben wij toch per definitie moeite, omdat dat eigenlijk een uitsteleffect heeft op wat die kosten nou uiteindelijk zullen worden. Daarvan wordt gezegd "het is niet duidelijk ingevuld" en "het is een politieke keuze". Dan is het dus duidelijk dat we hiermee een middel aan het creëren zijn waarmee we toch uiteindelijk de hele CO2- en klimaatagenda op een indirecte manier willen gaan ondersteunen. Daar zijn wij absoluut niet voor. De mensen zullen de verzwaring pas later voelen. Dat komt goed uit als je een miljardeninvestering erdoor wilt drukken, waar uiteindelijk steeds minder mensen op zitten te wachten. Het Forum voor Democratie is daarom — het zal u niet verbazen — ook tegen deze wet, met name omdat wij dat solidariteitsbeginsel wél een heel goed begrip vinden. De beste manier om dit te doen is dat iedereen gelijkmatig, evenredig, in de portemonnee geraakt wordt, dus wanneer we niet opgelet hebben als we op kosten gejaagd worden. Daarom zullen wij tegen deze carte blanche van de klimaatindustrie stemmen, waarbij ik toch uiteindelijk moet concluderen: het blijft een pleister, en toch ook een bloemkoolwet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Dan is het woord aan mevrouw Van Aelst namens de SP.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Dank, voorzitter. En dank voor de beantwoording. Wij zien deze wet als een startpunt om het profijtbeginsel en het principe "de vervuiler betaalt" beter toe te passen. We hopen dat dit bij een evaluatie en herziening sterker naar voren zal komen. Hierbij zien wij ook graag terug — dat hoorde ik bij de minister helaas nog niet — dat goed gedrag beloond zal worden. Mevrouw Klip-Martin had ook al genoemd in haar eerste termijn dat daar veel meer winst te behalen is: niet alleen laten betalen wanneer iemand iets verkeerd doet, maar ook kijken naar waar je kunt belonen als het goed gaat.
Voorzitter. Zoals ik in mijn eerste termijn heb aangegeven, gaan wij ervan uit dat volgende stappen en verbeteringen niet pas over vijf jaar zullen starten en ingezet worden, maar dat de minister ook met die punten, waarvan hij zelf aangeeft dat ze in deze wet nu nog ontbreken, nu alvast aan de slag zal gaan. We hopen ook op een toezegging van de minister dat hij niet zal wachten tot de herziening of de evaluatie.
Voorzitter. Dan zal ik mijn fractie positief adviseren over deze wet.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Aelst. Ik zie dat geen van de leden in de tweede termijn nog het woord wenst. De minister is niet in de gelegenheid om direct te reageren, en wil graag tien minuten schorsing.
De vergadering wordt van 19.15 uur tot 19.32 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Minister Madlener i:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb met de tien minuten een ambtenaar wat gestrest gemaakt, ben ik bang. Ik krijg straks nog wat laatste antwoorden. Die volgen dus nog. De motie zal ik op het laatst doen, denk ik.
Ik had nog een restant uit de eerste termijn, te beginnen bij de SGP. Kunnen waterschappen binnen de ruimte die zij krijgen om de belastingen vast te stellen zelf de maximale hoogte vaststellen, zolang de klimaatdoelen niet bereikt zijn en maatregelen om CO2-reductie te verwezenlijken mogelijk zijn? Waterschappen mogen alleen extra hernieuwde energie opwekken ter compensatie van de uitstoot van broeikasgassen. Hiervoor is een begrenzing vastgesteld van drie keer het primaire energiegebruik van de zuiveringstaak en twee keer de primaire energie van de watersysteemtaak. Dit is dus begrensd in de hoeveelheid. Dat is natuurlijk om ook de kosten binnen de grenzen te houden.
Dan BBB. Een deel van de regeldruk ontstaat omdat bedrijven een nieuwe afvalwatercoëfficiënt krijgen. Waarom krijgen niet alleen bedrijven die dat willen een nieuwe afvalwatercoëfficiënt? De nieuwe afvalwatercoëfficiënt zorgt ervoor dat het principe van "de vervuiler betaalt" beter wordt toegepast. De huidige categorieën zijn verouderd. Het is daarom van belang om deze bedrijven opnieuw te bekijken. Indien er geen wijzigingen zijn, behouden zij hun huidige afvalwatercoëfficiënt. Uiteraard zullen waterschappen uitgaan van de bij hen bekende gegevens van deze bedrijven. Zo beperken we de regeldruk maximaal.
Dan Volt. Wat gebeurt er als bedrijven plusfaciliteiten nodig hebben in andere waterschappen of landen? Hoe zit het dan met de verrekening tussen waterschappen? Mocht een dergelijke situatie zich voordoen, dan kan inderdaad verrekend worden met het waterschap waarin de belastingbetaler gevestigd is. Dat waterschap kan een belasting heffen voor de plusvoorziening. Op dit moment worden er nog geen grensoverschrijdende plusvoorzieningen verwacht.
Kan de minister bevestigen dat de uitvoeringslasten niet toenemen? Dat was een vraag van het CDA. "Niet toenemen" kan niet. We veranderen iets. Dat betekent dat er werk verricht moet worden om dit in te voeren. Ik heb gezegd "niet of nauwelijks". Daarmee bedoel ik dat er werk gedaan zal moeten worden. In die zin kun je niet stellen dat deze verandering nul extra werk en dus nul extra kosten oplevert. Wel hebben de waterschappen aangegeven dat de uitvoeringslasten niet of nauwelijks toenemen. De invoering van een stelsel gaat altijd gepaard met enige toename van uitvoeringslasten, maar dit is voor waterschappen goed uitvoerbaar.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dat laatste herken ik. Dat heb ik geciteerd. De minister heeft in dit debat eerst "niet of nauwelijks" gezegd en toen "niet". Nu zegt hij weer "niet of nauwelijks". Ook via technologie en AI kunnen de lasten gemaximeerd worden, waardoor er een prikkel is om de uitvoeringslasten laag te houden. Hoe ziet de minister dat?
Minister Madlener:
De zorg voor de stijging van uitvoeringslasten delen we natuurlijk allemaal. Op termijn zou een betere werkwijze kunnen leiden tot een lagere administratieve last. Deze verandering van de werkwijze moet je een keer invoeren. Je kunt niet stellen dat dat niets doet. Dat is echter zeer beperkt, verwachten we. Op termijn zou het zelfs zo kunnen zijn, wellicht door slim gebruik te maken van AI of andere werkwijzen, dat die lasten omlaag kunnen. Maar dat staat eigenlijk los van de invoering van deze wet. Deze wet veroorzaakt natuurlijk enig werk bij de waterschappen, maar het valt mee. Ik heb dat "niet of nauwelijks" genoemd, maar het is natuurlijk niet niets. In die zin heeft u gelijk, maar het goede nieuws is dat het zal meevallen.
Wat kunnen we in deze termijn van mij als minister verwachten als het gaat om het vervolgtraject, vraagt mevrouw Thijssen. We gaan niet wachten op de evaluatie voordat we beginnen met het vervolgtraject. We zijn al bezig met voorbereidingen op korte termijn om dit traject te starten. De Tweede Kamer zal voor de zomer al geïnformeerd worden hierover. In mijn ogen is dat vlot.
Dat was eigenlijk dezelfde vraag als die van mevrouw Van Aelst van de SP. Zij vroeg of wij niet wachten met het vervolgtraject tot na de evaluatie. Wij zijn inderdaad al aan de slag; de Tweede Kamer zal voor de zomer een voorstel hebben. Ik heb er geen twijfel over dat ook de Tweede Kamer heel veel ideeën zal hebben over hoe we hiermee verdergaan.
De voorzitter:
En we hadden de toezegging dat u dan ook deze Kamer informeert.
Minister Madlener:
Ja, als daar prijs op wordt gesteld …
De voorzitter:
Enorm.
Minister Madlener:
… wil ik dat natuurlijk zeker doen. Maar ik verwacht dat de Tweede Kamer zelf ook met heel veel ideeën komt, want de wens om op een goede manier belasting te heffen, is natuurlijk heel politiek beladen. Ik vind natuurlijk de PVV-manier de beste manier — ik heb daar wel ideeën over — maar daar denkt de PvdA vast heel anders over. Dus in de Tweede Kamer zal het ongetwijfeld weer flink veranderd worden. Ik wil het voorstel de Eerste Kamer zeker toesturen. Bij dezen zeg ik toe dat ik het toestuur.
De voorzitter:
Dank u.
Minister Madlener:
Maar verwacht niet dat dit het eindvoorstel is; ik verwacht echt nog veel input van de Tweede Kamer.
De SGP vraagt waarom ik er zo optimistisch over ben dat er niet veel meer bezwaarprocedures zullen komen. Aan de belastingaanslag van de burgers zal niet veel veranderen. De waterschappen streven naar een geleidelijke overgang van het ene naar het andere systeem. Daarom verwachten de waterschappen zelf weinig extra bezwaren. Mijn positiviteit hierover komt eigenlijk van de waterschappen.
Volt verzoekt om spiegelcijfers over de koopkracht, eventueel per waterschap, in bandbreedte en in gewogen gemiddelde. Ik zal die cijfers voor de zomer per brief aanleveren. Dat gaat over de kostenverdeling. Als u het goedvindt, zal ik die cijfers ook aan de rest van de Eerste Kamer sturen.
Het CDA vraagt hoe de gebiedskenmerken, genoemd in artikel 3.1.5. van de toelichting, zich verhouden tot de omgevingsplannen van de provincie. Het gaat om ruimtelijke vragen, dus hoe is dan de afstemming met de provincie? De provincie gaat over de ruimtelijke inrichting; de waterschappen gaan daar niet over. De ruimtelijke inrichting heeft wel gevolgen voor de kenmerken van een gebied, waardoor de waterschappen hierop wel hun heffing kunnen baseren. Zo is de samenwerking.
Dan heb ik nog een paar laatste vragen. Allereerst een vraag van mevrouw Thijssen van GroenLinks-PvdA: kan de minister voor de zomer een brief sturen over de kostenverdeling over de categorieën en daarbij aangeven welk profijt deze categorieën hebben? Inderdaad kan voor de zomer inzicht worden geboden in de huidige kostenverdeling van de waterschapsbelastingen. Het is echter niet uitvoerbaar om voor de zomer exact inzicht te geven in de mate waarin categorieën gebruikmaken van het watersysteem. Dit zal in de komende jaren gemonitord worden naar aanleiding van de motie-Grinwis in de Tweede Kamer. Ook daarvoor geldt echter dat profijt altijd slechts bij benadering vastgesteld kan worden. Maar we gaan een poging doen om dat profijt, in elk geval voor ons gevoel, goed neer te laten komen.
Als laatste heb ik een vraag van het CDA over de interne verevening bij waterschappen. Dat levert nu inkomsten op, maar is dat juridisch wel toegestaan en, zo nee, kunnen we daar actie op ondernemen? Het is mij niet bekend of hier sprake is van interne verevening. De kosten die waterschappen zouden maken via de belastingen moeten worden doorberekend. Wel hebben waterschappen beperkte inkomsten, bijvoorbeeld uit pacht of huur. Als dit antwoord onvoldoende is, zou ik er in een brief op kunnen terugkomen, als de heer Rietkerk dit wenst.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik zou dat graag schriftelijk beantwoord willen hebben. Het gaat mij bijvoorbeeld om de verevening van inkomsten uit een rioolzuiveringsinstallatie, die je dan als waterschap investeert in het watersysteem, of in aan het watersysteem gerelateerde zaken. Wat mij betreft kan dat per brief. Dan kijk ik wel wat wij met het antwoord doen.
Minister Madlener:
Dat komt voor elkaar.
De voorzitter:
Dat is een toezegging.
Minister Madlener:
Ja. Als laatste heb ik dan nog de motie met letter G, van de BBB. Daarin wordt de regering verzocht de invoering van de verplichte tariefdifferentiatie uit te stellen tot na de evaluatie. Die motie ontraad ik. De verplichting tot een verschillend tarief voor woningen en niet-woningen komt voort uit de scheefgroei die we hebben gezien. Die scheefgroei zien we in verschillende mate, maar die komt in alle waterschappen voor. Waterschappen kunnen zelf bepalen in welke mate ze differentiëren in de tarieven. Dit is afhankelijk van hoever de ontwikkeling van de WOZ-waarde in hun gebied meer of minder uiteenloopt. Het heeft daarom mijn voorkeur dat dit effect in alle waterschappen wordt gestopt door die verplichte toepassing. Uiteraard blijf ik wel met de waterschappen in gesprek om te horen of ze tegen knelpunten aanlopen bij het uitvoeren van deze bepaling. Ik merk ook op dat de huidige wet helemaal geen kan-bepaling kent. Er is van differentiatie nu geen sprake. Als de bepaling over differentiatie van een verplichting moet worden omgezet in een kan-bepaling, kunnen we helemaal niet differentiëren. En er komt een evaluatie. Ik ontraad dus de motie.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week over het wetsvoorstel wordt gestemd. Ik stel voor dan ook over de ingediende motie te stemmen.
Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de minister, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en alle aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer.