Plenair Schalk bij behandeling Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg



Verslag van de vergadering van 30 september 2025 (2025/2026 nr. 02)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 15.05 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Je zou kunnen zeggen: onze samenleving is ziek en dat heeft zijn weerslag op onze kinderen en jongeren. Dat blijkt wel uit de extreem hoge cijfers van hulpverlening in de jeugdzorg. We zoeken naar oorzaken. Die zou je kunnen vinden op diverse fronten. Allereerst: wat gebeurt er nu eigenlijk bij jongeren? Hoe komt het toch dat er zo veel uit de boot dreigen te vallen? Ten tweede: wat hebben we die jongeren eigenlijk te bieden? Hoe is de hulpverlening ingericht en wat moeten we doen om ze adequaat bij te staan? Ten derde: hoe is de kwaliteit van de hulpverlening? Kunnen we datgene bieden wat jongeren echt helpt? Of grijpen we snel naar een pilletje om de symptomen te bestrijden of lange wachttijden te overbruggen? Kortom: drie belangrijke thema's.

De vraag is: wat doet deze wet nu eigenlijk? Het antwoord op die vraag lijkt eenvoudig. Deze wet wil de beschikbaarheid van de jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen verbeteren en focust daarbij op regionale samenwerking tussen gemeenten, net als op het organiseren van regionale en landelijke contractering voor specialistische jeugdzorg. De grote vraag is echter of je met deze inrichtingsoplossing wel aan de goede kant van het probleem begint. Deze wet richt zich namelijk vooral op de oplossing, en dan meer specifiek op efficiëntie en bereikbaarheid. Dat zijn mooie doelen, maar het doet niets aan wat onze eerste zorg zou moeten zijn, namelijk het aanpakken van de oorzaken. Allerlei rapporten en onderzoeken geven een indicatie van de oorzaken, zoals de toegenomen prestatiedruk, sociale media, veranderde gezinsstructuren en een grotere nadruk op mentale gezondheid, zoals angst, stress en eenzaamheid. Daar zou de focus op moeten liggen.

Dit komt nog indringender naar je toe als je de cijfers gaat bekijken. Het CBS geeft in cijfers aan dat het om bijna 500.000 jongeren gaat. Een op de negen kinderen en jongeren tot 23 jaar krijgt een of meerdere vormen van jeugdzorg. Mevrouw Bakker-Klein had het over een op de zeven. Dat klopt vermoedelijk als je kijkt naar jongeren tot 18 jaar, maar ik heb gekeken naar jongeren tot 23 jaar. Dat is meer dan 10%. 18% van de tienermeisjes had hulp in de lichtere categorie jeugdhulp zonder verblijf. Diezelfde lichtere vorm wordt gegeven aan 22% van de jongens tussen 8 en 12 jaar. Oftewel, ongeveer een vijfde deel van onze kinderen zit in de hulpverlening. Wat is er eigenlijk aan de hand?

Voorzitter. Een van de onderwerpen is echtscheiding. Dat is niet fijn om te noemen, maar dat staat heel hoog in de ranking als het gaat om oorzaken voor hulpverlening. Dat verzin ik niet; dat zijn de feiten die gestaafd worden door rapporten. Per jaar zijn er ruim 12.500 scheidingen. Daar is ongeveer het dubbele aantal kinderen bij betrokken. Maar daarmee zijn we er nog niet, want er gaan ook heel veel huishoudens uit elkaar waarbij geen echtscheiding aan de orde is omdat er geen huwelijk heeft plaatsgevonden. Het Nederlands Jeugdinstituut geeft aan dat exacte cijfers hierover ontbreken. De laatste cijfers dateren uit 2019, toen 48.700 kinderen meemaakten dat hun ouders uit elkaar gingen. Ik ben bang dat het er in de laatste jaren niet heel veel beter op is geworden.

Voorzitter. Als je deze aantallen hoort, dan ben je natuurlijk blij als er goede jeugdzorg is en als daar zelfs verbeterslagen in gemaakt worden. Maar voordat ik daarop doorga, wil ik eerst een cruciale vraag stellen aan de staatssecretarissen: wat moeten we hier nu eigenlijk mee? De risicofactoren die leiden tot jeugdzorg bij bijvoorbeeld een echtscheiding zijn immens, zoals ernstige conflicten tussen ouders, huiselijk geweld, kindermishandeling, psychologische instabiliteit bij ouders, verwaarlozing van kinderen, financiële problemen en instabiliteit in het leven van kinderen. Is het niet hoog tijd om bij de oorzaken te beginnen, in plaats van de opvang aan te pakken? Ik benoem hierbij maar één aspect dat er wat mij betreft wel stevig uitspringt. Natuurlijk zijn er ook scheidingen waarbij de kinderen gelukkig minder schade oplopen, maar ik wil het wel genoemd hebben.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb een vraag voor meneer Schalk. Pleit u nu voor minder echtscheidingen of voor minder huwelijken? Als je minder huwelijken hebt, dan heb je ook minder echtscheidingen. Het is niet als grap bedoeld. Aan een echtscheiding gaan heel veel problemen vooraf. In die fase hebben kinderen hulp nodig, niet in de fase na de echtscheiding, maar juist in de fase daarvoor. Mijn vraag is: vindt u nu eigenlijk dat er minder makkelijk gescheiden zou moeten worden of moeten jonge mensen langer nadenken voordat ze in het huwelijk treden?

De heer Schalk (SGP):

Dit vind ik nou een prachtige vraag om met elkaar over na te denken: wat gebeurt hier nu eigenlijk? U vraagt naar het aantal echtscheidingen. Ik heb ook aangegeven dat er ook heel veel kinderen in de knel komen als er juist niet een echtscheiding aan de orde is. Dat is eigenlijk het dubbele aantal, nogmaals. Het gaat om 12.500 echtscheidingen. Ongeveer 24.000 kinderen zijn daarmee gemoeid. In 2019 heeft het Nederlands Jeugdinstituut berekend dat er ongeveer 48 … Dat is precies twee keer zo veel. De vraag is niet: pleit u nu voor meer of minder echtscheidingen? Nee. De vraag die ik hier vandaag aan de orde wil hebben, is: wat zijn we met deze wet nou aan het doen? We zijn eigenlijk een systeem aan het verbeteren, opvang en dergelijke, terwijl je aan de onderkant, juist aan de gezinskant, zou moeten beginnen. Ik weet ook wel dat er in aanloop naar echtscheidingen verschrikkelijke dingen gebeuren in huisgezinnen, maar aan de andere kant is het nog steeds traumatisch voor heel veel kinderen als dat eenmaal voorbij is. Wat ik op het oog heb is het gezinsleven, kinderen die echt in de knel komen. Daarom hebben we zo'n enorm probleem bij jeugdzorg. De aantallen zijn echt schrikbarend.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ja, die aantallen zijn schrikbarend. Dat ben ik met u eens. Maar er vindt toch ook erg veel jeugdhulp plaats in de gezinnen? Dat is toch juist om te voorkomen dat het zo hoog oploopt dat gezinnen de mist ingaan?

De heer Schalk (SGP):

Wij verkeren in de gelukkige omstandigheid in ons land dat er best veel zorg mogelijk is. In vergelijking met ander landen — ik heb daar geen cijfers van gezien natuurlijk — wordt juist enorm veel gekeken naar hoe het met kinderen gaat, hoe ze in hun vel zitten en wat er gebeurt. Zelf heb ik in het basisonderwijs gewerkt. Ik geef toe: dat is dertig jaar geleden. In die tijd ontstond de term "sociale veiligheid". Daarvoor hadden we 'm blijkbaar niet nodig. We zijn in een situatie terechtgekomen waarin heel veel kinderen steeds meer hulp krijgen. Op zich ben ik daar heel dankbaar voor, maar als je hulp gaat bieden, is er eigenlijk daarvoor al iets gebeurd. Daar focus ik op. Zou het niet mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat er eerder geen spanningen ontstaan in die gezinnen? Ik snap ook wel dat het voor een overheid heel erg ingewikkeld is om in te grijpen in systemen als huwelijken en dergelijke, maar het is niet verkeerd om na te denken over hoe je gezinnen zo goed mogelijk kunt ondersteunen, zodat spanningen wellicht vermeden worden.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van mevrouw Perin.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Ik vond het een zeer interessante analyse. Het voorstel van collega Schalk leidt er dan toe dat we het "gezinshulp" gaan noemen, in plaats van "jeugdhulp", maar deze kinderen en mensen zullen toch nog steeds hulp krijgen? Ze zullen alleen in een ander tabelletje voorkomen.

De heer Schalk (SGP):

Dat is een prachtig opstapje. Wij zijn natuurlijk als Eerste Kamer helemaal niet bezig met verkiezingen en dergelijke, maar mijn fractie in de Tweede Kamer zou zo meteen natuurlijk heel graag een gezinsminister of zo willen hebben. We moeten inderdaad aandacht hebben voor het gezin. Dat geldt op economisch terrein, maar ook op hulpverleningsgebied enzovoort. We noemen het nu "jeugdzorg". Die wet ligt nu voor. Maar ik vraag in dit geval heel nadrukkelijk aandacht voor het gezin, het gezinsleven en de aspecten daarvan die de oorzaak vormen voor de enorme stijging van het aantal jeugdzorggevallen.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Dat zie ik dan toch anders, want volgens mij hebben we in de zorg, of in de hulpverlening aan kinderen, een heel systeem opgetuigd waarin je pas hulp krijgt als je een indicatie hebt. Dat was vroeger niet het geval. Het werd veel meer binnen de school geregeld. Als je als kind nu op school hulp wilt hebben omdat je moeite hebt met lezen, moet je een indicatie hebben voordat je geholpen wordt. Dan maakt het niet uit hoe de gezinssituatie is. Omdat we de jeugdzorg en het onderwijs zo geregeld hebben dat je pas hulp krijgt als je een indicatie hebt, stimuleren we ook deze hulpvraag, die er voorheen niet was. Is collega Schalk dat met mij eens?

De heer Schalk (SGP):

We gaan nu wel heel erg de breedte in. Ik vind dat prima, want dan praat je meteen over een thema dat mij ook na aan het hart ligt, namelijk passend onderwijs. Op welke manier hebben we dat georganiseerd, zodat kinderen zo goed mogelijk binnen hun reguliere basisschool opgevangen kunnen blijven worden? Ik ben het helemaal eens met mevrouw Perin — dat mag ik tegenwoordig zeggen — over het feit dat er op die scholen per se indicaties en dergelijke nodig zijn, want een meester of juf moet dat natuurlijk aanvoelen en moet er heel snel achter proberen te komen wat er gebeurt in een gezin. Die moet met ouders praten enzovoort. Een indicatie is interessant, maar de werkelijkheid en de intuïtie van iemand die voor de klas staat, is tien keer zo belangrijk.

De voorzitter:

Mevrouw Perin, tot slot.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Tot slot. Dan ben ik blij dat collega Schalk en ik volgens mij tot dezelfde conclusie komen. Het gaat er dus niet zozeer om hoe het met gezinnen gaat en of zij wel of niet bij elkaar blijven, maar om het feit dat we een systeem hebben opgetuigd waarin we heel graag stickers op kinderen willen plakken voordat we ze hulp gaan bieden.

De heer Schalk (SGP):

Dit is een hele interessante gedachte. Ik ben juist heel erg bezorgd over dat systeemdenken, want ik heb het gevoel dat we met deze wet het systeem juist zo ver gaan vervolmaken dat we in een soort bureaucratische route terechtkomen. Als je niet oppast, weten we helemaal niet meer waar we de stickertjes vandaan moeten halen om ze op de juiste plek te plakken. Mijn oproep is: laten we nou eens beginnen met nadenken over de basis van het probleem en niet alleen naar de systeemkant kijken.

Voorzitter. Dan ga ik maar verder met mijn betoog.

De voorzitter:

Ja, u vervolgt uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

De voorliggende wet is een goedbedoelde poging, maar is uiteindelijk symptoombestrijding, bijvoorbeeld door te gaan werken met de verplichte regio's. Verschillende collega's hebben het al genoemd. Als probleem voor het gebrek aan toegang tot specialistische jeugdzorg is benoemd dat gemeenten te weinig regionaal samenwerken. Tegelijkertijd zijn er in beginsel al 42 regio's gevormd op initiatief van de gemeenten zelf. De SGP heeft in de schriftelijke ronde gevraagd of is onderzocht wat de reden is dat gemeenten onvoldoende regionaal samenwerken. Hierop is deels antwoord gegeven. Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden, maar er is wel gespeculeerd over oorzaken. Genoemd wordt: "Daarnaast hebben gemeenten in een regio te maken met tegenstrijdige visies of belangen. Soms is in het verleden het vertrouwen tussen gemeenten geschaad." In dat opzicht is het niet echt logisch om gemeenten in een jeugdregio te dwingen. Immers, het kan voorkomen dat gemeenten slechter af zijn bij de regio waar ze nu verplicht worden ingedeeld. Juist vanwege die tegenstrijdige visies of belangen is het logisch dat gemeenten, met name als ze op de grens liggen tussen regio's, zelf kunnen beslissen bij welke best passende regio zij aansluiten.

Nu is in de memorie van toelichting toegelicht dat de regio-indeling naderhand middels een algemene maatregel van bestuur zonder voorhangprocedure kan worden aangepast. Maar dan wordt een gemeente alsnog van bovenaf opgelegd bij welke regio zij hoort, waarbij het de vraag is of de gemeente bij de best passende regio is aangesloten. Kan de staatssecretaris toezeggen dat in de uit te werken AMvB ruimte wordt geboden aan gemeenten om zich aan te sluiten bij de regio die zij zelf het best passend vinden? Gemeenten hebben tenslotte een jaar de tijd om zich te conformeren aan de wet. Zij zouden in dat jaar een voorkeur kunnen uitspreken of zich kunnen aansluiten. Als ze niet op tijd zijn, dan kunnen ze na dat jaar verplicht ergens worden ingedeeld.

Voorzitter. Eén van de onderliggende oorzaken van de problemen is dat veel gemeenten geen planmatige visie hebben op het vormgeven van de inkoop van specialistische jeugdzorg en de uitvoering van de daarbij behorende regionale samenwerking. Hierover stelde de SGP de vraag: waarom volstaat het niet om gemeenten te verplichten om tot een planmatige visie te komen waarin ook de regionale context wordt meegewogen? In de schriftelijke beantwoording stelt de staatssecretaris dat de regiovisie de planmatige visie is die wij bedoelen. Echter, de vraag is of het verplichten van die planmatige visie niet voldoende is. In zo'n visie kunnen gemeenten duiden bij welke regio zij zouden moeten horen en daar vervolgens stappen toe zetten. Immers, het verplicht voorschrijven bij welke regio een gemeente hoort, staat op gespannen voet met het subsidiariteitsbeginsel en de decentralisatiegedachte. Waarom kunnen we niet volstaan met het verplicht voorschrijven van de regiovisie waarbij gemeenten zelf hun regio kiezen? In dit kader ben ik ook wel benieuwd naar de wijze waarop identiteitsgebonden jeugdzorg wordt ingericht in de regionale verbanden. In het onderwijs, met name het passend onderwijs, is daaraan tegemoetgekomen door een landelijke regio aan te wijzen. Is een landelijke regio in dit kader een passende en werkbare oplossing? Is het mogelijk om samen met de VNG een richtlijn te ontwikkelen om recht op identiteitsgebonden zorg in regio's daadwerkelijk te waarborgen? De VNG heeft eerder bij de decentralisatie, in 2015, ook zo'n handreiking gedaan. Mijn vraag is of dat nu ook mogelijk zou zijn. Ik overweeg op dat punt een motie.

Voorzitter. De leden van de fractie van de SGP hebben geconstateerd dat in een regio mogelijk meerdere regiovisies naast elkaar kunnen bestaan, indien niet tot overeenstemming kan worden gekomen. In de uitvoering zou dan vervolgens alsnog overeenstemming moeten worden bereikt, omdat de jeugdregio als geheel jeugdzorg inkoopt. Dit veronderstelt dat gemeenten concessies moeten doen die ze in de huidige situatie vermoedelijk niet hoeven doen. De SGP heeft gevraagd hoe in dit licht de beschikbaarheid van de jeugdzorg per individuele gemeente verbetert. In de beantwoording wordt erkend dat regiovisies van elkaar kunnen verschillen. Er wordt niet ingegaan op de gevolgen daarvan op de samenwerking. Mijn vraag: hoe ziet de staatssecretaris dat? Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld ingaan op artikel 2.8 van de Jeugdwet, waarin staat dat dit niet het geëigende instrument wordt geacht?

De voorzitter:

U hebt een interruptie van mevrouw Moonen.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb een vraag aan de heer Schalk. U zei: laat de gemeentes zelf kiezen. Maar dat is eigenlijk de huidige situatie. We hebben nu meer dan 50 losse inkoopverbanden. In de huidige situatie ontstaat er een soort lappendeken. Ik vraag me af of het dan wel zo'n goed idee is. Dit is namelijk de bestaande situatie, die we eigenlijk willen verbeteren.

De heer Schalk (SGP):

Ik onderken natuurlijk dat het een heel ingewikkelde puzzel is waar de staatssecretaris het mee te doen heeft. Ik merk ook hoeveel ik hier weer leer. Die 50 zijn genoemd. We hebben ook gehoord over die 25 GGD-regio's. Nu maken we er weer 42. Dat is wel een mooi gemiddelde, maar de vraag is of het echt opschiet. Dat is eigenlijk de vraag die mevrouw Moonen aan mij stelt. Ik zou uw vraag eigenlijk graag willen doorgeven aan degenen die er heel veel verstand van hebben. Dat zijn de staatssecretarissen.

De voorzitter:

Dan vervolgt u uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

Misschien niet allebei, maar goed; ik zie dat ze naar elkaar wijzen. Dat gaat heel goed.

Voorzitter. Een ander knelpunt in het opgezette stelsel is de positie van de systeemaanbieders als adviseur bij zorgindicatie. Het is logisch dat betrokken partijen een dossier bespreken om tot een passend hulpaanbod te komen. De praktijk laat echter zien dat systeemaanbieders stelselmatig een zwaardere zorgindicatie adviseren dan professionals vanuit de gemeente, oftewel het fenomeen van "upcoding", waarbij vaak weer extra medicalisering wordt toegepast in verband met de wachttijden. Daar zit een discrepantie in. Die systeemaanbieder heeft immers een commercieel oogpunt. Ik zou daar geen hele nare term aan willen geven, zoals ik zojuist heb gehoord bij een eerdere inbreng, maar een zwaardere indicatie betekent doorgaans gewoon meer omzet. Op welke wijze is er nou oog voor het verminderen van medicalisering en upcoding?

Voorzitter. Kortom, de fractie van de SGP ziet een goedbedoelde poging die vastloopt in systeemdenken, terwijl de oorzaken van de problemen buiten beeld dreigen te blijven. Natuurlijk zie ik uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik heb toch even een verhelderende vraag wat betreft de systeemaanbieders. Onze fractie ziet wel een verschil, zeker de afgelopen jaren, tussen de grote ggz-instellingen die juist bezig zijn met het voorkomen dat er heel veel mensen in zware zorg terechtkomen bij wie dat niet nodig is en de zorgaanbieders waar ook de SP het over heeft, die "kom maar op" zeggen en allerlei aanbod ontwikkelen dat eigenlijk helemaal niet nodig is. Die problemen kunnen gewoon in de sociale basis worden opgelost. Wanneer u het heeft over de systeemaanbieders die ook een commercieel belang hebben, heeft u het dan over de ggz-organisaties of heeft u het over de cowboys waar de SP het over had?

De heer Schalk (SGP):

Het is fijn dat deze vraag gesteld wordt, want ik wil heel graag benadrukken dat lang niet alle systeemaanbieders op zo'n manier te werk gaan. Uit de cijfers en de onderzoeken heb ik begrepen dat het nogal eens voorkomt — laat ik het zo voorzichtig mogelijk formuleren — dat systeemaanbieders een hogere zorgindicatie willen geven dan die de gemeente voorstelt. Dat bedoelde ik te zeggen. Ik wil zeker niet zeggen dat alle systeemaanbieders dat op dezelfde manier doen. Het is wel een fenomeen dat blijkbaar invloed heeft op het totale budget dat we ter beschikking hebben.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Dat vereist dus eigenlijk juist ook in zo'n regio een visie op de vraag hoe we omgaan met de wat duurdere en complexere zorg die kinderen soms nodig kunnen hebben. Het is belangrijk dat daar het budget naartoe gaat in plaats van naar de zorg die heel breed toegankelijk is, doordat er heel veel aanbieders zijn, en die wellicht helemaal niet nodig is. Het vraagt dus juist om zo'n regionale aanpak.

De heer Schalk (SGP):

Het vraagt meer om visie dan om regio's, lijkt mij. Ik snap heel goed dat er helaas zulke complexe situaties zijn dat je het niet bij de reguliere zorgaanbieders, en misschien wel de reguliere systeemaanbieders, kunt onderbrengen. Het dreigt steeds specifieker te worden. Vandaag zijn labeltjes genoemd en ze worden legio geplakt, soms terecht. De zoektocht moet gaan naar wat we op het oog hebben bij elk kind, bij elke jongere. Dat zou wat mij betreft de hoofdvraag moeten zijn. Als ik zojuist een opmerking heb gemaakt die te veralgemeniserend is over alle systeemaanbieders, wil ik die genuanceerd hebben.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Bakker.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Daarom vind ik de discussie van zojuist ook zo interessant, toen u het over echtscheidingen had en over wat er in gezinnen gebeurt. Er is echt wel een verschil tussen jeugdzorg of jeugdondersteuning die in het sociaal domein breed kan worden gegeven en de complexe zorg die geïndiceerd moet worden en die voldoende beschikbaar moet zijn. Het financiële probleem dat we nu vaak zien, is dat heel veel geld naar niet-noodzakelijke hulpverlening gaat en dat daardoor de echt complexe zorg, waar de systeemaanbieders mee bezig zijn, onvoldoende van de grond komt. Vandaar dat ik toch even scherp wilde krijgen waar u het precies over heeft.

De heer Schalk (SGP):

Ik snap het. Het is het gebruikelijke schaarsteprobleem. In dit geval is geld schaars en de hulpverlening soms ook.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ik zou de heer Schalk graag het volgende willen vragen. Je kunt het probleem benaderen vanuit het geld. Waar is het geld beschikbaar? Dat is natuurlijk legitiem, want uiteindelijk gaat het daar voor een deel om. Maar het gaat ook om de afbakening. Wat is nou nog acceptabel in de jeugdzorg en wat niet? En hierbij speelt ook het probleem dat mevrouw Klein aangeeft: wat moet je eigenlijk ook geen jeugdzorg noemen? Ik schat in dat deze wet straks in combinatie met de wet die ziet op de afbakening van jeugdzorg toch wel een stap in de goede richting is. Denkt u ook dat dit met elkaar te maken heeft?

De heer Schalk (SGP):

Alles heeft met alles te maken, zeggen ze weleens. Dat is natuurlijk een heel flauw antwoord. Ik denk dat we met elkaar constateren dat het sowieso in de hele breedte van de zorg, maar ook met name in de jeugdzorg, echt de pan uit rijst. Daar moeten zoektochten naar gedaan worden. Mevrouw Janssen heeft helemaal gelijk: je kunt het op allerlei mogelijke manieren aanvliegen. Dat kan vanuit het geld. Dat kan vanuit het systeem. Ik heb geprobeerd het steeds aan te vliegen vanuit de menselijke maat. Dat zou mijn allereerste zoektocht zijn. En dan helpt alles om dat te verbeteren, zolang de menselijke maat maar gehaald wordt. Zodra we het gaan afbakenen, kunnen er ook weer kinderen in de mangel komen. Dat is weer een risico. Ik kan het nu nog niet overzien, want de wet moet nog komen.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Perin van de fractie van Volt.