EUROPESE UNIE Comité van de Regio's |
NLE - Belliardstraat 101 - B-1040 BRUSSEL - Tel. +32 (0)2/282 22 11 - Fax +32 (0)2/282 23 25 - Internet http://www.cor.europa.eu |
CONST-IV-003 |
Brussel, 17 mei 2006
ADVIES van het Comité van de Regio’s van 27 april 2006 over de ”Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” COM (2005) 389 final de “Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Migratie en ontwikkeling: een aantal concrete ideeën” COM
(2005) 390 final COM (2005) 391 final _____________ |
Het Comité van de Regio’s |
|
gezien de Mededelingen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: “Migratie en ontwikkeling: een aantal concrete ideeën” (COM(2005) 390 final), en “Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” (COM(2005) 389 final), |
|
gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (COM (2005) 391 final), |
|
gezien het besluit van de Europese Commissie van 1 september 2005 om het Comité van de Regio's hierover, overeenkomstig art. 265, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen, |
gezien het besluit van de voorzitter van 23 september 2005 om de commissie Externe betrekkingen hierover een advies te laten opstellen, |
|
gezien artikel 63 van het EG-verdrag, |
|
gezien Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming; |
|
gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie; |
|
gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 20003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen; |
|
gezien zijn advies over het “Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak" (CDR 82/2005 fin); |
|
gezien zijn advies over de “Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over migratie, integratie en werkgelegenheid” (CDR 223/2003 fin), PB C 109 van 30-4-2004, blz. 46-49; |
|
gezien zijn ontwerpadvies (CDR 51/2006 rév.1) dat op 2 maart 2006 door de commissie Constitutionele aangelegenheden, Europese governance en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is goedgekeurd (Rapporteur: de heer SCHIEDER (AT/PSE)); |
heeft tijdens zijn 64e zitting op 26 en 27 april 2006 (vergadering van 27 april) onderstaand advies uitgebracht.
*
* *
I. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: “Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” (COM (2005) 389 final)
1.8 is verheugd over de aandacht die in de Mededeling wordt geschonken aan onderwijs, en wijst op de noodzaak om specifieke maatregelen en instrumenten op onderwijsgebied ten uitvoer te leggen om een volledige integratie van immigranten in het onderwijssysteem van het gastland – en daarmee in de samenleving als geheel – mogelijk te maken;
1.9 beklemtoont dat werkgelegenheid moet worden gezien als cruciaal onderdeel van het integratieproces. Vooral belangrijk zijn vernieuwende ideeën die discriminatie moeten voorkomen, erkenning van opleidingen en beroepservaring via in alle lidstaten geldende gemeenschappelijke procedures, het betrekken van sociale partners bij de maatregelen, het ondersteunen van opleidingscapaciteit van kleine ondernemers, bedrijfsorganisaties en vakbonden, en positieve maatregelen om het in dienst nemen van migranten te stimuleren. Het wijst erop dat eenvormige, duidelijke en niet-discriminerende Europese criteria zouden moeten worden vastgesteld om de onderwijssystemen van de verschillende lidstaten en de beroepservaring van Europese burgers te evalueren;
1.10 stelt nadrukkelijk dat integratie een dynamisch tweerichtingsproces van wederzijdse tegemoetkoming is. Verwelkomingsinitiatieven en begeleiding ter bevordering van vertrouwen zijn hierbij belangrijke instrumenten;
1.11 wijst erop dat het van belang is dat zowel migranten als de oorspronkelijke bevolking bewust worden gemaakt van de fundamentele waarden van de EU;
1.12 beklemtoont dat de verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en tot opleidingsmogelijkheden, en de erkenning van diploma’s en beroepservaring, wezenlijke onderdelen van het integratieproces zijn;
1.13 beaamt dat er moet worden gewerkt aan het vergroten van de capaciteit van openbare en particuliere dienstenverstrekkers om met onderdanen van derde landen om te gaan (vertaaldiensten, interculturele vaardigheden, integratie- en diversiteitsbeheer, begeleidingsprogramma’s);
1.14 is het ermee eens dat frequente omgang van immigranten met autochtonen, gemeenschappelijke fora, interculturele dialoog, voorlichting over immigranten en hun cultuur, en integratiebevorderende levensomstandigheden in de steden, dienen te worden gestimuleerd;
1.15 beklemtoont dat het Europees Handvest van de grondrechten de eerbiediging waarborgt van de verscheidenheid aan culturen en het recht op het vrij beoefenen van een godsdienst, voorzover dit niet botst met andere onschendbare Europese rechten, de Universele Verklaring van de mensenrechten of met nationaal recht;
1.16 beklemtoont dat het belangrijk is dat immigranten deelnemen aan het democratische proces en aan het opstellen van integratiebeleid en –maatregelen, in het bijzonder op lokaal niveau;
1.17 is ingenomen met het feit dat de lijst van voorbeelden van maatregelen zeer uitgebreid is en alle belangrijke terreinen van de integratie bestrijkt. In die zin kan de lijst een goed uitgangspunt zijn voor de onderlinge afstemming van het integratiebeleid in de lidstaten;
1.18 wijst erop dat er duidelijke doelstellingen moeten worden geformuleerd. Deze moeten middels indicatoren en evaluatiemechanismen worden getoetst, zodat de maatregelen aangepast kunnen worden, de vorderingen bij de integratie kunnen worden geëvalueerd en de informatiestromen beter kunnen worden georganiseerd;
1.19 acht samenwerking en informatie-uitwisseling bijzonder belangrijk (nationale contactpunten voor integratie/NCPI, integratiehandboek, website over integratie).
Het Comité van de Regio’s
II. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's
Migratie en Ontwikkeling: Een aantal concrete ideeën (COM (2005) 390 final)
Het Comité van de Regio’s
Het Comité van de Regio’s
- bevordering van goedkopere, snellere en veiligere manieren om geld over te maken
- betere gegevens
- transparantie
- wettelijk kader
- technisch kader
- toegang tot financiële dienstverlening;
2.7 stelt voor gemeenschappelijke regels in te voeren op basis waarvan immigranten met een verblijfsvergunning voor bepaalde duur of die daar recht op hebben, voor een door hen noodzakelijk geachte periode naar hun land van oorsprong kunnen gaan zonder hun status te verliezen van onderdaan van een derde land die hier voor lange of onbepaalde duur verblijft;
2.8 onderschrijft dat deze mededeling het internationaal aanzwellend debat weerspiegelt dat migranten moeten worden beschouwd als spelers in de ontwikkeling (overmakingen van geld naar het moederland, overdracht van kennis, ...). Vanuit dat gezichtspunt is tijdelijke migratie positief, maar dan moeten wel eerst alle maatregelen voor vrijwillige terugkeer of systemen om terugkeer aan te moedigen, onder de loep worden genomen;
2.9 vraagt daarom dat in deze context nog eens wordt nagedacht over de vraag wat transnationaliteit voor het integratiebeleid moet betekenen;
2.10 waardeert het dat in de mededeling wordt uitgegaan van een interessante opvatting, namelijk dat de landen van herkomst stakeholders zijn in het migratiebeheer. Deze positieve aspecten van de tijdelijke migratie en tijdelijke terugkeer vereisen echter een onbeperkt recht op inreis voor migranten die lang of langer ingezeten zijn (dit staat lijnrecht tegenover Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, waarin staat dat een reeds verworven verblijfsrecht vervalt bij afwezigheid uit het grondgebied van de EU);
2.11 juicht toe dat tijdelijke migratie in de Mededeling wordt gestimuleerd, mits die vrijwillig of krachtens een aanmoedigingsstelsel geschiedt. Tijdelijke migratie kan zeer nuttig zijn om de ontwikkeling van derdewereldlanden te bevorderen;
2.12 is van mening dat tijdelijke migratie alleen doeltreffend kan zijn indien migranten ook na een tijdelijke terugkeer naar hun land van herkomst weer tot het gastland worden toegelaten. Lidstaten die een verbod op meervoudige binnenkomsten hebben uitgevaardigd, zouden dan ook moeten overwegen dit verbod in te trekken;
2.13 erkent dat seizoensarbeid de betrokkenen een kortstondig voordeel biedt, aangezien zij gedurende korte tijd geld kunnen verdienen en beroepservaring kunnen opdoen. De betrokkenen keren echter terug naar hun land van herkomst zonder hoop op verbetering van hun economische en sociale positie. Het Comité van de Regio’s vindt dat de voorkeur moet worden gegeven aan een perspectief voor de langere termijn;
2.14 juicht de ondersteuning van terugkeerprogramma’s toe. Deze programma’s kunnen echter pas echt goed werken als er een doeltreffend ontwikkelingsbeleid wordt gevoerd, ook aan de hand van meer gecoördineerde acties voor decentrale samenwerking;
2.15 verlangt derhalve dat er voldoende wordt geïnvesteerd in maatregelen voor infrastructuur en opleiding en dat ter plaatse wordt gecontroleerd hoe de middelen worden gebruikt;
2.16 dringt erop aan dat in verband met de immigratie van seizoensarbeiders, voor wie het gevaar van uitbuiting potentieel groter is, adequate maatregelen worden genomen om dat risico te voorkómen;
2.17 ziet dat de voorstellen van deze mededeling enerzijds doel- en toekomstgerichte benaderingen bevat, maar dat er nog een oplossing moet worden gezocht voor bovengenoemde tegenstrijdigheden;
2.18 stelt nadrukkelijk dat moet worden gegarandeerd dat de restrictieve benaderingen in de EU niet de overhand krijgen;
2.19 beklemtoont dat het niet mag komen tot het volgende negatieve scenario: uitgebreide maatregelen voor gedwongen terugkeer worden goedgepraat met als argument de bevordering van de ontwikkeling, zonder dat er een systeem bestaat voor ruimere, voor alle kwalificatieniveaus geschikte legale immigratiemogelijkheden (zie het Voorstel voor een richtlijn over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, COM(2005) 391);
2.20 wijst erop dat het van cruciaal belang is de emigratielanden ontwikkelingshulp te verlenen en tegelijk via specifieke overeenkomsten en programma's de samenwerking op alle terreinen op te voeren;
2.21 benadrukt dat de lokale en regionale niveaus qua integratie een grote, onmisbare bijdrage kunnen leveren en zeer veel kennis en knowhow kunnen inbrengen. Daarom moeten zij in een vroeg stadium en in ruime mate bij de opstelling van strategieën worden betrokken, evenals bij het gehele proces.
III. Voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
COM (2005) 391 final
1. Standpunten van het Comité van de Regio’s
Het Comité van de Regio’s
1.1 benadrukt dat een doeltreffend terugkeerbeleid wordt gezien als een noodzakelijk onderdeel van een gedegen en geloofwaardig migratiebeleid;
1.2 benadrukt dat de richtlijn moet zorgen voor een eerlijke en transparante procedure;
1.3 stelt dat middels een geharmoniseerde procedure in twee fasen (terugkeerbesluit – uitvaardiging en uitvoering van een uitzettingsbevel) het beginsel van vrijwillige terugkeer (aanmoediging) moet worden verwezenlijkt;
1.4 verheugt zich erover dat de invoering van voor de gehele EU geldende inreisverboden tevens de basis biedt voor een gemeenschappelijke gegevenskoppeling (SIS II).
2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio’s
2.1 eist dat de beginselen van de rechtsstaat en het recht op een “eerlijk proces” niet worden opgeofferd aan vreemdelingenhaat en louter economische overwegingen;
2.2 benadrukt dat er bij het invoeren van minimale procedurewaarborgen in het bijzonder moet worden gelet op de evenredigheid van dwangmaatregelen. Aangezien migranten vaak bij terugkeer in hun land met ernstige represailles te maken krijgen, moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de mensenrechten te beschermen, in de allereerste plaats in het geval van uitwijzing;
2.3 betreurt dat er niet is gedacht aan speciale normen voor de bescherming van vrouwen, meisjes, minderjarigen en gehandicapten;
2.4 verlangt dat ook slachtoffers van mensenhandel en vrouwen die daarvan en van andere in verband met migratie gepleegde strafbare feiten getuige zijn, door de EU in bescherming worden genomen;
2.5 stelt dat de mensenrechten, zoals vastgelegd in het communautaire recht, vooral in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de basis moeten vormen voor nieuw vast te stellen normen. Middels een uitdrukkelijke en bindende verwijzing naar concrete artikelen van het EVRM en het Handvest moet worden gegarandeerd dat de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn zorgvuldig te werk gaan. Wanneer de formuleringen zwak zijn, bestaat het gevaar dat eruit wordt afgeleid dat er nog meer speelruimte is;
2.6 verlangt dat niet alleen al een onrechtmatig verblijf op het grondgebied van een lidstaat wordt aangemerkt als een overtuigende aanwijzing dat er onderduikgevaar bestaat. Dat zou een ontoelaatbare veroordeling vooraf zijn, die indruist tegen artikel 6 van het EVRM (Recht op een eerlijk proces);
2.7 benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers en getuigen van mensenhandel. Slachtoffers en getuigen van mensenhandel moeten niet alleen worden ingezet voor strafprocessen. Voorafgaand aan repatriëring moet veeleer de situatie in het vaderland worden bekeken, om afpersing en gevaarlijke bedreigingen door criminelen geen kans te geven;
2.8 bepleit dat alleen overtredingen tegen de fundamentele belangen van de lidstaten die echt onaanvaardbaar zijn, worden gerangschikt onder “bedreiging voor de openbare orde of veiligheid” en een reden kunnen zijn voor het uitvaardigen van een inreisverbod. Deze sanctie moet niet gelden voor vergrijpen met slechts een gering effect op het algemeen belang, zoals illegaal verblijf;
2.9 beveelt aan om mensen die niet over voldoende middelen beschikken, bijstand te verlenen in de proceskosten, onafhankelijk van een voorspelling over de noodzaak ervan. Terwijl een procedure nog loopt, kan niet vooraf serieus worden beoordeeld of zo’n financiële steun nodig is. Daarom moet het feit dat iemand niet over middelen beschikt, de doorslag geven voor het verlenen van bijstand in de procedure;
2.10 stelt nadrukkelijk dat dwangmaatregelen evenredig moeten zijn ("vreemdelingenbewaring"), aangezien migranten bij terugkeer vaak te maken hebben met ernstige represailles. Sommige mensen neigen tot extreme gedragingen. Juist op dit punt mogen de mensenrechten desalniettemin niet uit het oog worden verloren;
2.11 stelt duidelijk dat de lidstaten verplicht moeten zijn om tijdens de vreemdelingenbewaring goede medische zorg te bieden;
2.12 spreekt zich uit voor een volledige omzetting van de inhoud van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. Bijzondere nadruk dient te worden gelegd op het recht op vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming tegen geweld, mishandeling en verwaarlozing, recht op gezondheidszorg, recht op onderwijs, school en beroepsonderwijs en bescherming van minderheden;
2.13 benadrukt dat er voor het functioneren van de systematiek van deze richtlijn voor moet worden gezorgd dat betekeningen van andere lidstaten op het grondgebied van alle lidstaten worden erkend en mogelijk gemaakt. Dit moet bij het afsluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten, die ook de noodzakelijke rechtsbijstand moeten behelzen, worden verzekerd;
2.14 verklaart zich voorstander van het oprichten van een centraal informaticasysteem voor de opslag van persoonsgegevens. De uitvoerende autoriteiten van de lidstaten moeten toegang hebben tot dit systeem en moeten verplicht zijn de noodzakelijke gegevensoverdrachten uit te voeren.
Aanbeveling 1
Artikel 5
Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD) |
Wijziging |
Artikel 5 - Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met de aard en de hechtheid van de familiebanden van de betrokken onderdanen van derde landen, de duur van het verblijf in de lidstaat en het bestaan van familiebanden en sociale en culturele banden met het land van herkomst. Overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties van 1989 houden zij tevens rekening met de belangen van het kind. |
Artikel 5 - Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten overeenkomstig artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rekening met de aard en de hechtheid van de familiebanden van de betrokken onderdanen van derde landen, de duur van het verblijf in de lidstaat en het bestaan van familiebanden en sociale en culturele banden met het land van herkomst. Overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties van 1989 houden zij tevens rekening met nemen zij de belangen van het kind in acht. |