EUROPESE UNIE
Comité van de Regio's
NL
- Belliardstraat 101 - B-1040
BRUSSEL - Tel. +32 (0)2/282 22 11 - Fax +32 (0)2/282 23 25 -
Internet http://www.cor.europa.eu |
COTER-IV-012 |
74e zitting
9-10 april 2008 |
ADVIES
van het
Comité van de Regio's
over het
GROENBOEK STADSVERVOER
|
_____________
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S:
- pleit voor gecoördineerde maatregelen om iets te doen aan de congestie
en milieuverontreiniging waarmee alle Europese steden te kampen hebben.
Er moet worden uitgegaan van een geïntegreerde aanpak, waarbij de EU
een belangrijke rol toekomt en het aan de regionale en lokale overheden
wordt overgelaten om concrete oplossingen uit te werken;
-
vindt dat de EU zou de regionale en lokale overheden moet aanmoedigen
om mobiliteitsplannen op te stellen die op de langere termijn zijn gericht.
Dit moet gebeuren op basis van een partnerschap tussen steden en agglomeraties
om te komen tot oplossingen die op de plaatselijke situatie zijn afgestemd
(parkings aan de rand van steden, ontwikkeling van schoner vervoer,
optimalisering van het openbaar vervoer, enz.). Binnen deze plannen
zou ruimte gelaten kunnen worden voor "schone zones" (d.w.z.
gebieden met weinig verontreiniging en files) en zouden investeringen
daarin voorrang krijgen;
-
pleit voor een Europees verslagleggingsmechanisme om de geboekte vorderingen
in kaart te brengen. De eerste stap daartoe zou gezet moeten worden
in de vorm van een door de EU gefinancierde benchmarkstudie waarbij
wordt gekeken naar de manier waarop steden in de hele EU de uitdagingen
het hoofd proberen te bieden.
|
Rapporteur
Albert Bore
(UK/PSE), gemeenteraadslid van BirminghamReferentiedocument
Refentiedocument
Groenboek "Een nieuwe
stedelijke mobiliteitscultuur"
COM(2007) 551 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
Hoofdpunten
1. Het Comité van de Regio's is verheugd
dat de EU zich ertoe verbonden heeft zich te blijven inspannen om de
Europese economie concurrerender te maken en actie te ondernemen op
het gebied van duurzaamheid en klimaatverandering. Deze essentiële
kwesties, die met de Lissabonagenda, de overeenkomst van Göteborg en
het Actieplan Klimaatverandering in een formele vorm zijn gegoten, zijn
van levensbelang voor de toekomst van de Unie. Uit zijn beleidsprioriteiten
blijkt dat het CvdR zich ervan bewust is dat het concurrentievermogen
van vitaal belang is voor de economische groei, met name in stadscentra
– zoals dat ook in de Lissabonstrategie te lezen staat – én een
bijdrage levert aan de territoriale samenhang.
2. De verdeling van verantwoordelijkheden
tussen lokale, regionale en nationale overheden verschilt per lidstaat.
Het mag niet zo zijn dat bepaalde organisatorische oplossingen als gegeven
worden beschouwd bij de maatregelen die de Commissie in het toekomstige
actieplan vastlegt.
3. Steden hebben dagelijks te maken met groei-
en milieuaspecten. De groei zal in toenemende mate worden belemmerd
door dringende milieuproblemen. Steden en stedelijke gebieden beschikken
over mogelijkheden om het concurrentievermogen te vergroten en de klimaatverandering
aan te pakken. Daartoe moeten zij maatregelen nemen om hun toegankelijkheid
te verbeteren en milieuproblemen op te lossen. Het is in de eerste plaats
aan de stadsgewesten om de economische groei voor een belangrijk deel
los te koppelen van negatieve klimaatgevolgen, omdat alternatieve vervoerswijzen
met name in dichtbebouwde stedelijke gebieden op korte termijn haalbaar
zijn.
4. Gecoördineerde maatregelen zijn noodzakelijk
om iets te doen aan de enorme congestie en milieuverontreiniging die
door het verkeer in steden worden veroorzaakt en om het wegvervoer vóór
2050 volledig CO2-vrij te maken. Er zijn steden die zelf
een succesvol beleid hebben gevoerd. Er bestaat behoefte aan een omvangrijkere
strategie waarbij het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel
worden nageleefd.
5. De lokale en regionale overheden spelen
een essentiële rol bij het uitwerken en uitvoeren van het stadsvervoersbeleid.
Het Comité valt de Commissie bij dat een andere kijk op stedelijke
mobiliteit betekent dat moet worden gezorgd voor "comodaliteit"
tussen alle vormen van openbaar vervoer en privévervoer in de zin van
een verschuiving naar milieuvriendelijke vervoerswijzen.
6. De EU dient een integraal beleid te voeren
dat is gericht op milieu, ruimtelijke ordening en mobiliteit, waarbij
de volgende acties op EU-niveau centraal staan:
1. Ter verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de geluidsoverlast
moet de EU een stringenter bronbeleid voeren ten aanzien van het verkeer.
Door verbeterde technieken en schonere brandstoffen zullen schonere,
stillere en zuinigere voertuigen ontstaan.
2.
Omwille van de verkeersveiligheid moet de EU voertuigtechnische ontwikkelingen
stimuleren.
3.
De EU moet de ontwikkeling van technieken ter ondersteuning van regionaal
en lokaal prijsbeleid stimuleren.
4.
De EU moet de aansluiting van stedelijke gebieden op hogesnelheidslijnen
en
-netwerken van treinen en trams bevorderen.
5.
De EU moet harmonisatie van verkeersborden en -tekens voor milieuzones
nastreven, waarbij het zoveel mogelijk aan de steden zelf wordt overgelaten
of zij milieuzones willen invoeren.
6.
De EU moet de aanleg van verkeerswegen voor niet-gemotoriseerd verkeer
bevorderen, zodat mensen veilig kunnen lopen of fietsen of andere milieuvriendelijke
vervoermiddelen kunnen gebruiken.
7. De EU zou regio's en met name ook steden
moeten aanmoedigen om integrale mobiliteitsplannen op te stellen die
op de langere termijn zijn gericht. Om de fileproblemen en de klimaatverandering
terug te dringen zouden zij alternatieve vervoerswijzen moeten ontwikkelen
en mensen meer vervoersmogelijkheden moeten bieden, met een verschuiving
in de richting van milieuvriendelijkere modaliteiten. Binnen deze plannen
moet de aanleg van zgn. "schone zones", d.w.z. nieuw aangelegde
gebieden met weinig verontreiniging en files (niet te verwarren met
“groene zones”, gebieden met alleen weinig verontreiniging) worden
gestimuleerd met de toekenning van de status van "schone zone"
en moeten investeringen daarin voorrang krijgen.
8. Het zal voor sommige lidstaten niet eenvoudig
zijn om het voor deze schone zones benodigde geld bij elkaar te krijgen.
Hier ligt een taak voor de EU, die samen met de Europese Investeringsbank
nieuwe financiële instrumenten moet ontwikkelen voor de financiering
van de noodzakelijke infrastructuur voor duurzame mobiliteit en investeringen
in voertuigen met een lage CO2-uitstoot. Dit kan in het verlengde
van het CIVITAS-programma of in het kader van een nieuw door de EU gefinancierd
programma na 2009, als CIVITAS is afgelopen.
9. De EU moet zorgen voor een mechanisme om
de vorderingen op het gebied van stadsvervoer te meten en om informatie
te geven over beproefde methoden die voor anderen als voorbeeld zouden
kunnen dienen. De eerste stap daartoe zou gezet moeten worden in de
vorm van een door de EU gefinancierde benchmarkstudie waarbij wordt
gekeken naar de manier waarop steden in de hele EU proberen files te
bestrijden, het milieu schoner te maken en milieuvriendelijker vervoer
aan te bieden. In het jaarlijkse voortgangsverslag m.b.t. de Lissabondoelstellingen,
dat de Raad tijdens zijn voorjaarsbijeenkomst wordt aangeboden, zou
een tijdschema voor de verslaglegging opgenomen moeten worden.
10. De Commissie zou comodaliteit moeten stimuleren
door richtsnoeren vast te stellen in de vorm van gemeenschappelijke
normen voor de manier waarop de volledige kosten en baten van de verschillende
vervoerswijzen worden berekend (m.i.v. externe kosten als files, milieuschade,
sociale uitsluiting en effect op de werkgelegenheid en de leefbaarheid
van binnensteden). Ook moeten er duidelijke milieunormen voor voertuigen
komen die aangeven hoe groot de milieukosten zijn die tijdens de levensduur
van het voertuig worden veroorzaakt.
11. De Commissie zou netwerken voor de uitwisseling
van best
practices (waarbij het CvdR betrokken zou moeten worden) moeten
ondersteunen, onder meer door het toekennen van prijzen, om ervoor te
zorgen dat deze elders worden overgenomen. Te denken valt aan combinaties
van maatregelen die een alternatief voor autobezit en –gebruik bieden
en aan verbreiding van initiatieven zoals het project m.b.t. demonstratiesteden,
waarmee de aandacht wordt gevestigd op innovatieve tariefmechanismen
en invoering van schone zones.
12. De Commissie munt moeten slaan uit het
succes van regelingen waarbij prijzen worden toegekend om daar waar
dat nodig is de verbreiding van de opgedane ervaringen te financieren,
door de prijzen te gebruiken als marketinginstrument voor de betrokken
stadsgewesten en als streefdoel voor andere stadsgewesten.
13. Met best practices in steden en modelsteden zou de EU binnen en
buiten Europa kunnen laten zien met welke innoverende en gewaagde oplossingen
zij op de problemen en kansen wil inspelen. Er zouden door stadsgewesten
mobiliteitsplannen met een tijdspanne van minimaal 20 jaar uitgewerkt
moeten worden. De plannen zouden o.a. betrekking hebben op financieringsbehoeften,
het onderzoeken en uitproberen van nieuwe technologie, infrastructuurbehoeften
en een op innovatie gericht aankoopbeleid. Met een planmatige aanpak
voor alle steden in de EU via CIVITAS in een aanzienlijk uitgebreidere
vorm of eventueel via een nieuw programma en de model- en demonstratiesteden
zou de EU binnen en buiten Europa kunnen laten zien met welke innoverende
en gewaagde oplossingen zij op de problemen en kansen wil inspelen.
14. De overheden – op alle niveaus - zouden
een impuls moeten geven aan maatregelen ten behoeve van een gezamenlijk
aankoopbeleid (publiek-publiek of publiek-privaat) dat op invoering
van schone zones is gericht, mits zo'n aankoopbeleid niet in strijd
is met het algemeen belang. Door een gezamenlijk aankoopbeleid kan een
markt worden gecreëerd voor fabrikanten die in nieuwe technologie investeren
en kan de innovatie worden gestimuleerd. De EU zou dit initiatief kunnen
ondersteunen door netwerken voor de uitwisseling van best practices te bevorderen op het vlak van een groen aankoopbeleid
en stimulering van de innovatie binnen de vervoerstechnologie, die zijn
ontwikkeld door regio's en gemeenten die zich actief bezighouden met
onderzoek naar, ondersteuning van en totstandbrenging van ontwikkelingen
in de vervoerstechnologie. Met deze twee maatregelen zou zowel de vraag
naar als het aanbod van nieuwe technologie voor steden gestimuleerd
worden.
15. Er bestaat nog te weinig inzicht in de
rol die de particuliere sector speelt bij het toekomstige aanbod aan
alternatieve vervoerswijzen en de maatregelen om verbetering van de
toegankelijkheid los te koppelen van toename van het aantal voertuigkilometers.
Daarom zou bij bovengenoemde EU-benchmarkingstudie ook gekeken moeten
worden naar de rol van particulier kapitaal en particuliere ondernemingen
bij de huidige innoverende oplossingen en naar de manier waarop daarvan
optimaal gebruik gemaakt kan worden.
16. Het Groenboek komt op een gelegen moment
aangezien op alle niveaus extra middelen uitgetrokken zullen moeten
worden om de problemen aan te pakken. De EU geeft via TEN-T al behoorlijk
wat uit aan mobiliteit en vervoer en via de steun voor convergentieregio's
in het kader van de structuurfondsen ook aan stedelijke gebieden. Steden
zijn essentiële en onlosmakelijke onderdelen van vervoersnetwerken,
aangezien zij als knooppunt voor verschillende vervoerswijzen fungeren,
en gewoonlijk het begin- en eindpunt zijn van het vervoer. Om die reden
moet het stedelijk vervoer evenveel aandacht krijgen als de vervoersnetwerken.
Het is noodzakelijk om naar de langere termijn te kijken en langetermijnplannen
ook uit te voeren. Steden en regio’s moeten niet wachten tot problemen
acuut worden; zij moeten proactief optreden. Daarom moet op alle niveaus
bij de verdeling van de middelen niet alleen worden gekeken naar de
problemen die al zijn ontstaan, maar moeten ook extra middelen worden
uitgetrokken voor steden en regio’s die mogelijk nieuwe problemen
in de kiem willen smoren.
17. Het is belangrijk dat in het kader van
de nieuwe operationele programma's voor de convergentieregio's steun
wordt uitgetrokken voor maatregelen om de mobiliteit in steden te bevorderen.
De desbetreffende steden en regio's moeten dan aantonen dat deze steun
wordt gebruikt om de belangrijkste problemen aan te pakken.
Vlotter verkeer in de stad
Vraag 1: Moet een
label worden ingevoerd voor steden die bijzondere inspanningen leveren
om congestie tegen te gaan en de leefomstandigheden te verbeteren?
18. De EU zou naar analogie van het "Blauwe
vlag"-systeem van de EU voor Europese stranden een speciaal label
kunnen invoeren, dat gebaseerd is op specifieke indicatoren, en dit
combineren met de invoering van een systeem van “schone zones” (gebieden
met weinig verontreiniging en files). Ook zou zij projecten kunnen financieren
in "demonstratiesteden" met uiteenlopende inwonertallen en
historische achtergronden. Het voornemen om met CIVITAS grootschaliger
te werk te gaan zou hierbij eventueel meegenomen kunnen worden (zie
vraag 21).
19. Een jaarlijks verslag van best practices zou deel kunnen uitmaken van het jaarlijkse
voortgangsverslag m.b.t. de stedelijke doelstellingen dat de Raad tijdens
zijn voorjaarsbijeenkomst wordt aangeboden.
Vraag 2: Welke maatregelen
kunnen worden genomen om lopen en fietsen te stimuleren als volwaardige
alternatieven voor de auto?
20. De enige manier waarop lopen en fietsen
kunnen worden gestimuleerd en een echt alternatief voor het gebruik
van de auto kunnen vormen, is consequent fijnmazige en kwalitatief hoogwaardige
netwerken van voet- en fietspaden zonder obstakels te creëren, waarbij
gemeenten ertoe bijdragen dat fietsen veel meer dan nu als vervoermiddel
in de EU worden gebruikt. Het concept van de "compacte stad"
is het middel bij uitstek om dit te kunnen realiseren. Door bij nieuwbouwplannen
uit te gaan van een functionele benadering kunnen de afstanden voor
voetgangers en fietsers klein worden gehouden. Speciale schone zones
in steden, waar files en luchtverontreiniging met strikte maatregelen
worden aangepakt, zouden zeer goed zijn voor voetgangers en fietsers.
Op scholen en in gemeenschappen zijn al tal van geslaagde campagnes
gehouden, en de EU zou professionele netwerken moeten ondersteunen,
goede voorbeelden onder ieders aandacht moeten brengen en succesvolle
projecten moeten roemen. Europa zou het succes van het TAPESTRY-programma
als uitgangspunt moeten nemen.
Vraag 3: Hoe kan
in onze steden een modal shift naar duurzame vervoerswijzen op gang
worden gebracht?
21. Voor deze modal shift is een geïntegreerde aanpak nodig om duurzame
vervoerswijzen aantrekkelijker en niet-duurzame vervoerswijzen minder
aantrekkelijk te maken. Ook maatregelen in het kader van actieplannen
ter bestrijding van luchtvervuiling en geluidsoverlast en vervoers(ontwikkelings)plannen
vergen een geïntegreerde aanpak. Bij de aanstaande herziening van de
desbetreffende richtlijnen zou het subsidiariteitsbeginsel in acht moeten
worden genomen en dient een geïntegreerde planningaanpak te worden
gehanteerd. Op die manier is de rechtszekerheid van de betrokken lokale
overheden gegarandeerd. Als de EU-wetgeving niet op een gedifferentieerde
manier wordt toegepast, treden vaak onvoorspelbare negatieve neveneffecten
op, vooral bij subsidies en openbare aanbestedingen. Ook in de toekomst
dienen het de lokale en regionale overheden te zijn die beslissen of
vervoersdiensten al dan niet worden uitbesteed.
Vraag 4: Hoe kan
het gebruik van schone en energie-efficiënte technologieën in het
stedelijk vervoer verder worden verhoogd?
22. Het CvdR kan zich vinden in de voorstellen
van de Commissie om aan de hand van steeds strengere emissienormen ook
steeds strengere doelstellingen te blijven vaststellen en om de aanleg
van groene zones in steden op basis van gemeenschappelijk normen te
stimuleren. Misschien zijn ook Europese doelstellingen mogelijk, eventueel
met belastingverminderingen, waarbij dan het aantal openbare aankopen
dat aan een bepaalde 'eco-rating' voldoet als criterium wordt gehanteerd.
Ook zouden de verschillende bedrijfsnetwerken van de EU gebruikt kunnen
worden om grote particuliere ondernemingen aan te zetten tot 'milieubewuste'
aanbestedingen.
Vraag 6: Moeten er
criteria of richtsnoeren worden vastgesteld voor de afbakening van groene
zones en de daaraan gekoppelde beperkingen? Hoe kunnen deze zones het
best worden gecombineerd met vrij verkeer? Kunnen lokale regels inzake
groene zones grensoverschrijdend worden gehandhaafd?
23. Het zou de duidelijkheid en samenhang
ten goede komen als de EU richtsnoeren (geen instructies) zou vaststellen
voor de definitie van groene zones, met name om voertuigen op basis
van energieverbruik en uitstoot in verschillende categorieën in te
delen. Er zou misschien een Europese website moeten komen met in standaardformaat
gegevens over EU-steden en specifieke informatie over stedelijke gebieden.
Daarnaast zou er één Europees aanduidingssysteem moeten worden ingevoerd
voor de uitstoot van schadelijke stoffen door motorvoertuigen, op basis
waarvan toegang kan worden verleend tot groene zones. Dat zou zowel
voor automobilisten als voor de handhaving van de regels in steden veel
gemakkelijker zijn.
24. Er moeten Europese richtsnoeren komen
voor de verkeersregels m.b.t. het milieu en kwetsbare weggebruikers.
De lidstaten moeten worden aangemoedigd om deze richtsnoeren in hun
nationale verkeersreglementen te verankeren, zodat de verkeersregels
in de hele Unie worden verduidelijkt en op elkaar worden afgestemd.
25. Veel steden en regio’s voeren op dit
moment eigen milieuzones in met ieder hun eigen verkeersborden en -tekens.
Om verwarring onder internationale vervoerders en toeristen te voorkomen
dient de EU uniforme verkeersboden en –tekens te ontwikkelen. Het
moet zoveel mogelijk aan de steden zelf wordt overgelaten of zij milieuzones
willen invoeren.
26. Grensoverschrijdende handhaving van lokale
regels is nu al mogelijk (op grond van Kaderbesluit 2005/214/JBZ van
de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van
wederzijdse erkenning op geldelijke sancties).
27. Het CvdR merkt kritisch op dat de Europese
Commissie – zonder de uitkomsten van de raadpleging af te wachten
– al in december met een volledig herzien voorstel is gekomen inzake
de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (COM(2007)
817 final).
Vraag 5: Op welke
manier kan een gezamenlijk groen aankoopbeleid worden aangemoedigd?
28. Het STEER-programma
zou kunnen worden gekoppeld aan nieuwe Europese milieunormen, waarbij
de maatschappelijke kosten die een voertuig tijdens zijn hele levensduur
veroorzaakt worden geïnternaliseerd (een principe dat in het Groenboek
uiteen wordt gezet). In EU-verband zou een impuls gegeven kunnen worden
aan partnerschapsverbanden door samenwerking met producenten, verspreiding
van het levensduurconcept via hun netwerken, bevordering van gemeenschappelijke
normen en wederzijdse erkenning en het vertalen van academisch onderzoek
in innovatieve, marktrijpe producten.
Vraag 7: Hoe kan
milieubewust rijden verder worden gepromoot?
29. Tijdens rijlessen zou moeten worden gewezen
op de maatschappelijke en financiële voordelen van milieubewust rijden.
Het gaat hierbij om een verandering van gedrag en manier van rijden.
Deze vaardigheden zouden bij rijexamens moeten worden getest aan de
hand van overeengekomen normen voor goed en veilig rijgedrag. Voor het
verspreiden van best practices voor campagnes en marketing is voor de EU eventueel
een rol weggelegd, met als voorbeeld haar geslaagde TAPESTRY-programma.
Een andere maatregel om milieubewust rijden te bevorderen is auto's
te vo orzien van apparatuur om het brandstofverbruik te meten.
Intelligenter stedelijk vervoer
Vraag 8: Moet werk
worden gemaakt van de ontwikkeling en bevordering van betere reizigersinformatie?
30. Beter informatie vóór en tijdens reizen
kan zeer goed zijn voor de duurzaamheid. Europese steden hebben wat
dit betreft al vaak het goede voorbeeld gegeven. In EU-verband zou een
impuls gegeven moeten worden aan de uitbreiding en, via de invoering
van gemeenschappelijke systemen en symbolen, de onderlinge verenigbaarheid
van bestaande systemen. Navolgenswaardige systemen zouden gepromoot
moeten worden. Hier is een cruciale rol weggelegd voor het satellietsysteem
Galileo.
31. De informatieverstrekking aan reizigers
in het openbaar vervoer moet verbeterd en uitgebreid worden. Als via
internet en mobiele telefoons actuele informatie en storingen doorgegeven
zouden worden, aangepast aan de behoeften van iedere reiziger, zou het
openbaar vervoer veel aantrekkelijker worden en veel sterker komen te
staan tegenover minder duurzame vervoerswijzen. Galileo zal bij de ontwikkeling
van nieuwe informatiediensten een belangrijke rol spelen. Het is daarom
belangrijk dat de EU ervoor zorgt dat Galileo zo snel mogelijk wordt
uitgebouwd.
32. Het is in de eerste plaats zaak ondersteuning
te geven aan projecten voor de ontwikkeling van informatiediensten die
het netwerkeffect binnen het openbaar vervoer versterken, d.w.z. informatiesystemen
die complete informatie verschaffen over de verbindingen en over de
situatie op het gehele vervoersnetwerk van de stedelijke agglomeratie
en daarbuiten (op het niveau van de regio, het kanton en de staat).
Vraag 9: Moeten er
extra inspanningen worden geleverd om te zorgen voor standaardisering
van interfaces en interoperabiliteit van ITS-toepassingen in steden?
Welke toepassingen verdienen prioriteit wanneer er actie wordt ondernomen?
33. Mede dankzij de tot dusverre genomen maatregelen
voor interoperabiliteit zijn er technische normen opgesteld. Hier is
ook in de toekomst een rol weggelegd voor de EU. Er kan meer worden
gedaan om lidstaten en groepen van steden aan te zetten tot het uitwerken
van gemeenschappelijke oplossingen, bijvoorbeeld systemen voor onlinemonitoring
en
-informatie om verkeersinfarcten te voorkomen.
34. Naast systemen om reizigers informatie
te verstrekken dienen op Europees niveau zoveel mogelijk geharmoniseerde
systemen te worden ontwikkeld ter bevordering van o.m. systemen voor
BACT-monitoring
voor statistische, onderzoeks- en planningsdoeleinden.
Toegankelijker stedelijk vervoer
Vraag 11: Hoe kan
de kwaliteit van het collectief vervoer in Europese steden en agglomeraties
worden verbeterd?
35. De EU zou een impuls moeten geven aan
de ontwikkeling van uitrusting en infrastructuur die aan algemene normen
voldoet en die wordt onderbouwd door onderzoek en ontwikkeling gericht
op de voortdurende verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening.
Vraaggerichtheid kan worden gestimuleerd door overheidsfinanciering
te koppelen aan toename van de klanttevredenheid.
36. Maatregelen om de directe en indirecte
kosten weer te geven zouden in dit verband ook van pas komen, omdat
mensen dan bij hun keuze voor een bepaalde vervoerswijze ook deze factor
in overweging zullen nemen.
Vraag 12: Moeten
er meer vrije bus- en trambanen worden aangelegd?
37. Het CvdR is voor aparte bus- en trambanen
in combinatie met intelligente vervoerssystemen. De EU zou projecten
moeten steunen voor de aanleg van speciale afgeschermde rijbanen voor
(trolley)bussen en trams, die zij eventueel alleen delen met voetgangers
en fietsers, en moeten meehelpen bij het uitwerken van gemeenschappelijke
verkeersborden en aanduidingen. Invoering van speciale rijstroken voor
het openbaar vervoer kan een goede manier zijn om het openbaar vervoer
vlotter te laten verlopen. Gebeurt dit door het aantal rijstroken voor
auto's te verminderen, dan kan dit leiden tot minder autoverkeer maar
ook tot een grotere drukte voor het resterende autoverkeer. Het kan
soms moeilijk zijn dit soort maatregelen uit te voeren en er begrip
voor te kweken. Hier kunnen de EU en het nationale niveau de decentrale
overheden bijstaan met voorlichting en bewustmaking. Ook kan men werken
aan carpooldiensten via internet en aan modellen waarbij auto's met
ten minste drie inzittenden op sommige tijdstippen op de rijstroken
voor het openbaar vervoer mogen rijden.
Vraag 13: Is er behoefte
aan een Europees handvest over de rechten en plichten van collectiefvervoergebruikers?
38. Het zou een goede zaak zijn indien een
Europees Handvest van de rechten en plichten van gebruikers van openbaar
vervoer zou worden opgesteld teneinde de toegankelijkheid ervan te verbeteren,
met name voor mensen met een mobiliteitsbeperking.
Vraag 14: Hoe kunnen
het personen- en het goederenvervoer beter worden geïntegreerd in onderzoeksprojecten
en stedelijke mobiliteitsplanning?
39. Deze integratie kan gestimuleerd worden
door middel van criteria voor de financiering van onderzoeks- en demonstratieprojecten,
waarbij met name het gebruik van energie-efficiënte en milieuvriendelijke
voertuigen die geschikt zijn voor het stedelijk milieu de doorslag zou
moeten geven. Verder zou, in samenhang met het in paragraaf 18 (vraag
1) genoemde label, gedacht kunnen worden aan criteria voor minder uitstoot
in steden.
Vraag 15: Hoe kan
de coördinatie tussen stads- en regionaal vervoer enerzijds en ruimtelijke
ordening anderzijds worden verbeterd? Welke organisatiestructuur is
daarvoor geschikt?
40. Vrijwillig opgestelde mobiliteitsplannen
zouden de hele agglomeratie van steden moeten bestrijken. Belangrijk
is dat vrachtverkeer op adequate wijze om het stadscentrum heen wordt
geleid. Er is niet één optimale oplossing, maar agglomeraties zouden
met lokale oplossingen de resultaten moeten proberen te boeken waar
de EU zich sterk voor maakt. Deze plannen zouden de basis kunnen vormen
van contractuele mobiliteitsovereenkomsten tussen grote belanghebbende
partijen.
41. Om de invalswegen naar grote steden filevrij
te maken, moeten er in samenwerking met de omliggende gemeenten en eventueel
met de stedelijke vervoersinstanties aan de rand van steden grote vervoersknooppunten
met voldoende parkeerplaatsen (P&R-faciliteiten) worden aangelegd,
zodat wie met de auto naar de stad komt zijn voertuig daar kan achterlaten
en kan overstappen op het openbaar vervoer zonder daarmee tijd te verliezen.
Het CvdR pleit dan ook voor de ontwikkeling van geïntegreerde vervoerssystemen
die afgestemd zijn op de natuurlijke grenzen van de agglomeraties en
het reisgedrag van mensen, en voor de oprichting van consortia van lokale
overheden of soortgelijke samenwerkingsverbanden met het oog op het
beheer van deze systemen.
42. Plannen op alle niveaus – gemeentelijk
en hoger – die betrekking hebben op ruimtelijke ordening en mobiliteit
moeten in ieder geval goed op elkaar worden afgestemd, zodat op beide
gebieden de best mogelijke resultaten vanuit milieu-, energie- en functioneringsoogpunt
worden geboekt, aangezien er tal van dwarsverbanden tussen de twee zijn.
Veiligheid in het openbaar vervoer
Vraag 16: Welke verdere
maatregelen moeten worden genomen om steden en agglomeraties te helpen
de verkeersveiligheid te verbeteren en de veiligheid in het openbaar
vervoer te verhogen?
43. Voetgangers en fietsers zijn zeer kwetsbare
verkeersdeelnemers in steden, en de verkeersveiligheid moet absoluut
verbeterd worden om hen bij hun vervoerskeuze niet te ontmoedigen. Er
zouden innovatieve demonstratieprojecten kunnen worden ontwikkeld waarbij
voetgangers en fietsers voorrang hebben op motorvoertuigen. Technologie
die de veiligheid ten goede komt zou bovendien zo snel mogelijk moeten
worden toegepast. De gemeenten moeten ertoe worden aangezet om vrijwillig
samen te werken met het bedrijfsleven om de genoemde problemen op te
lossen; er zijn al tal van best practices.
Vraag 17: Hoe kunnen
exploitanten en burgers beter worden geïnformeerd over de veiligheidsmogelijkheden
van geavanceerde technologieën voor voertuigen en infrastructuurbeheer?
44. Met goed gepromote demonstratieprojecten
kan het potentieel van deze ontwikkelingen het best onder de aandacht
worden gebracht. Door middel van publicaties over nieuwe ontwikkelingen
op dit gebied levert het Europees Studiecentrum voor de Verkeersveiligheid
hieraan een waardevolle bijdrage; ook kan gewezen worden op voorbeelden
van best
practices in Europese regio's.
Vraag 18: Moeten
er automatische radarsystemen worden ontwikkeld die zijn aangepast aan
de stedelijke omgeving en moet het gebruik daarvan worden gestimuleerd?
45. De EU zou de ontwikkeling van nieuwe technologieën
moeten stimuleren. Zo zou zij projecten in Europa kunnen promoten om
een beter beeld te krijgen van de kosten en baten van een en ander.
Een nieuwe mobiliteitscultuur tot stand brengen
Vraag 20: Moeten
alle partijen samenwerken om in Europa een nieuwe mobiliteitscultuur
tot stand te brengen? Bent u voorstander van een Europees waarnemingscentrum,
naar analogie met het Europees studiecentrum voor de verkeersveiligheid
om deze samenwerking te ondersteunen?
46. Gezien de daling van het aantal ongevallen
in Europa zou dit een goed idee zijn. De oprichting van een Europese
waarnemingspost voor mobiliteit in de stad kan slechts gesteund worden
als dit een echte meerwaarde biedt. Het model waarbij de financiering
gekoppeld is aan getrapte doelstellingen heeft volgens het CvdR duidelijk
bijgedragen aan de verdere daling van het aantal ongevallen. Een Europese
waarnemingspost voor stedelijke mobiliteit zou kunnen helpen bij de
bevordering van goede praktijken, de toekenning van de status van "schone
zone" en de invoering van een EU-mechanisme voor jaarlijkse verslaggeving
in het kader van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in maart.
Financiële middelen
Vraag 21: Hoe kunnen
de bestaande financiële instrumenten zoals de Structuurfondsen en het
Cohesiefonds beter en coherenter worden benut om geïntegreerd en duurzaam
stedelijk vervoer te ondersteunen?
47. Mobiliteitsmaatregelen worden al in ruime
mate gefinancierd via diverse programma's, met name het TEN-T-programma,
het steunverleningsprogramma voor convergentieregio's in het kader van
de structuurfondsen, en CIVITAS. Verwacht mag worden dat het programma
voor convergentieregio's, door middel waarvan steden EU-middelen krijgen
toebedeeld, aansluit op de doelstellingen van het Groenboek. Met de
uit de Convergentieprogramma's gefinancierde maatregelen zou moeten
worden gestreefd naar een uitgebalanceerde aanpak van de verschillende
vervoerswijzen, op basis van hun respectieve vervuiling en klimaatgevolgen.
De Convergentiemiddelen en de middelen uit andere programma's zijn niet
genoeg om de in heel Europa vereiste radicale verandering tot stand
te brengen. Bovendien komen ze in de regel niet terecht in gebieden
waar ze echt nodig zijn, d.w.z. de gebieden die gebukt gaan onder groei
en waar het concurrentievermogen wordt gedwarsboomd door milieukwesties.
Uit het Groenboek blijkt dat actie nodig is. Voor de EU is een rol weggelegd,
via een duidelijk uitgebreide 'CIVITAS Plus Plus'-aanpak of via een
geheel nieuw programma; bij beide alternatieven dient het aanjagen van
deze radicale verandering voorop te staan. Deze middelen zouden gericht
moeten zijn op de ontwikkeling van schone zones en een evenwichtigere
modaliteitsaanpak (zie het advies). Dit zou ook geld van het bedrijfsleven
en uit nationale programma's helpen aantrekken.
Vraag 23: Hoe kunnen
doelgerichte onderzoeksactiviteiten bijdragen tot de integratie van
stedelijke knelpunten en de ontwikkeling van stedelijke mobiliteit?
48. Het belangrijkst zijn systemen om het
verkeer en controleactiviteiten in goede banen te leiden. Daarbij moeten
nieuwe woonwijken in de buurt van openbaarvervoerroutes worden aangelegd.
Er moet met name voor worden gezorgd dat de stedelijke ontwikkeling
wordt geïntegreerd met de ontwikkeling van de communicatie-infrastructuur
en andere infrastructuursystemen, om te voorkomen dat dit achteraf nog
eens moet worden gedaan. Belangrijkste voordeel hiervan is dat de vraag
de drempel voor het opzetten van openbaarvervoersdiensten zal overschrijden.
Vraag 24: Moeten
steden en agglomeraties worden aangemoedigd om een tolheffing in te
voeren? Is er behoefte aan een algemeen kader en/of richtsnoeren voor
een verkeersheffing? Moeten de inkomsten worden aangewend om het collectief
vervoer te verbeteren? Moeten externe kosten worden geïnternaliseerd?
49. Tolheffing zou een instrument kunnen zijn
dat stadsbesturen kunnen inzetten. De EU doet er goed aan best practices in kaart te brengen en lering te trekken uit
al bestaande regelingen. Er is veel te zeggen voor een algemeen kader
en/of richtsnoeren. Standaardisatie is wenselijk maar moeilijk. Om het
voor lokale en regionale overheden mogelijk te maken oplossingen te
vinden voor de file- en milieuproblematiek, dienen deze te kunnen beschikken
over effectieve instrumenten. Congestieheffingen kunnen in dit verband
zeer doeltreffend zijn. Het is daarom van belang dat de lokale en regionale
overheden zelf kunnen besluiten over het al dan niet invoeren van congestieheffingen
en de wijze waarop de inkomsten hieruit worden aangewend. In verschillende
lidstaten, waar het aan het nationale niveau is om hierover te beslissen,
beschikken de lokale en regionale echter niet over dergelijke werktuigen.
De EU doet er goed aan best practices in kaart te brengen en lering te trekken uit
al bestaande regelingen. Daarnaast zou de Commissie er door voorlichting
en sensibilisering in aanzienlijke mate toe kunnen bijdragen dat het
voor de lokale en regionale overheden gemakkelijker wordt om congestieheffingen
in te voeren.
Vraag 25: Welke toegevoegde
waarde kan gerichte Europese steun voor de financiering van schoon en
energiezuinig stedelijk vervoer op langere termijn bieden?
50. Gerichte steun kan tot gevolg hebben dat
de CO2-reductiedoelstellingen beter verwezenlijkt worden, nieuwe technologie
sneller wordt toegepast en best practices een ruimere verspreiding en toepassing krijgen.
Hierdoor zouden de economische kosten van files kunnen dalen en zou
de EU een leidende rol kunnen gaan spelen op de internationale markt
voor duurzame-ontwikkelingstechnologieën en –methoden en bij maatregelen
om economische groei en een duurzaam stadsvervoer hand in hand te laten
gaan.
51. Voorts kan de EU een meerwaarde bieden
door met behulp van mobiliteitsovereenkomsten de totstandkoming van
sterke allianties van belanghebbenden te bevorderen; deze allianties
moeten het risico kunnen dragen dat verbonden is aan de omvangrijke
commerciële leningen die worden afgesloten om op grote schaal duurzame
vervoersinfrastructuur te kunnen aanleggen. Nauwe samenwerking met de
EIB is geboden om dit te verwezenlijken.
Brussel, 9 april 2008
De voorzitter
van het
Comité van de Regio's
L. VAN DEN BRANDE
|
|
|
De secretaris-generaal
van het
Comité van de Regio's
G. STAHL
|
*
*
*
II. PROCEDURE
Titel |
Groenboek "Een nieuwe stedelijke
mobiliteitscultuur" |
Referentie |
COM(2007) 551 final |
Rechtsgrondslag |
|
Procedurele grondslag |
|
Datum van de brief van de Commissie |
25.09.2007 |
Datum van het besluit van de voorzitter |
29.10.2007 |
Bevoegde commissie |
commissie Territoriale samenhang |
Rapporteur |
Albert Bore (UK/PSE),
gemeenteraadslid van Birmingham |
Analysenota |
17.10.2007 |
Behandeling door de commissie |
9-11-2007
21.02.2008 |
Goedkeuring door de commissie |
21.02.2008 |
Stemuitslag in de commissie |
meerderheid |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
09.04.2008 |
Eerdere adviezen van het Comité |
|
_____________