Europees
Economisch en Sociaal Comité
INT/201 |
”Oneerlijke handelspraktijken” |
Brussel, 29 januari
2004
ADVIES van het Europees Economisch en Sociaal Comité | |
over het | |
"Voorstel tot een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad betreffende oneerlijke “business-to-consumer”-handelspraktijken op de
interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG en
98/27/EG (richtlijn oneerlijke handelspraktijken)" COM(2003) 356 def.
–2003/0134 (COD) | |
De Raad heeft op 25 juli 2003 besloten,
overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal
Comité te raadplegen over het:
"Voorstel tot een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke “business-to-consumer”-handelspraktijken op de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG (richtlijn oneerlijke handelspraktijken)"
COM(2003) 356 def.
–2003/0134 (COD).
De afdeling "Interne markt, productie en
consumptie", die met de voorbereiding van de werkzaamheden belast was, heeft
haar advies goedgekeurd op 16 december 2003. Rapporteur was de
heer HERNÁNDEZ BATALLER.
Het Comité heeft tijdens zijn 405e zitting op 28 en 29 januari 2004 (vergadering van 29 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 77 stemmen vóór en 8 tegen, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd:
*
*
*
1 Inleiding
1.1. In het
Groenboek over de consumentenbescherming in de Europese Unie1 heeft de Commissie gepleit voor een hervorming
van de EU-wetgeving inzake consumentenbescherming. Als mogelijke basis voor deze
hervorming werd daarin een kaderrichtlijn met een algemene verplichting met
betrekking tot oneerlijke handelspraktijken voorgesteld.
1.2. Het Comité
heeft zich in zijn advies ter zake2 uitgesproken vóór een kaderrichtlijn en verklaard
het ermee eens te zijn "dat een algemene clausule met daarin een algemeen
criterium een flexibel en geschikt instrument is voor de beheersing van
verkooppraktijken in een zeer dynamische context die voortdurend verandert en
zich verder ontwikkelt".3
1.3. In haar
Mededeling over de follow-up van het Groenboek4 werden de reacties op de eerste raadpleging en
een schets van de mogelijke structuur van de kaderrichtlijn gepubliceerd. In de
kaderrichtlijn zou moeten worden gestreefd naar een evenwicht tussen de
bepalingen inzake oneerlijke concurrentie, consumentenbescherming en de rol van
de gedragscodes.
1.4 Nagenoeg
tegelijkertijd heeft de Commissie een Mededeling goedgekeurd betreffende de
verkoopbevordering in de interne markt en een voorstel voor een verordening van
het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoopbevordering in de
interne markt.5 In zijn advies ter zake6 verzoekt het Comité de Commissie haar voorstel te
herzien om de samenhang van de verschillende communautaire beleidsmaatregelen
niet in gevaar te brengen, m.n. in het licht van het openbaar debat over het
Groenboek inzake consumentenbescherming.
2. Inhoud van het
voorstel voor een richtlijn
2.1 In de
richtlijn wordt aangegeven wanneer een handelspraktijk als oneerlijk wordt
beschouwd. Positieve verplichtingen waaraan een handelaar moet voldoen om aan te
tonen dat hij eerlijk handelt, worden niet opgelegd.
2.2 De richtlijn
bevat een "internemarktclausule" waarin wordt bepaald dat handelaars
alleen hoeven te voldoen aan de vereisten van het land van oorsprong, en dat
andere lidstaten hun geen extra vereisten mogen opleggen (d.w.z. wederzijdse
erkenning).
2.3 De
communautaire vereisten inzake oneerlijke
"business-to-consumer"-handelspraktijken worden volledig geharmoniseerd en er
wordt – volgens de Commissie - een voldoende hoog niveau van
consumentenbescherming geboden.
2.3.1 Bedoeld
worden oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consument
kunnen schaden. Het gezondheids- en veiligheidsaspect van producten valt dus
buiten het toepassingsgebied van de richtlijn, behalve in het geval van
misleidende gezondheidsclaims, die worden beoordeeld aan de hand van de
bepalingen betreffende misleidende handelspraktijken.
2.3.2 De
kaderrichtlijn is van toepassing voor zover de sectorale wetgeving geen
specifieke bepalingen betreffende oneerlijke handelspraktijken bevat. Indien er
wel specifieke bepalingen bestaan, prevaleren deze boven de
kaderrichtlijn.
2.4 De richtlijn
bevat een algemeen verbod, dat de bestaande, uiteenlopende algemene bepalingen
en beginselen in de lidstaten vervangt. Er wordt een gemeenschappelijk kader
voor de hele EU vastgesteld.
2.4.1 Het algemene verbod betreft oneerlijke handelspraktijken. Er worden drie voorwaarden vastgesteld om te bepalen of een praktijk oneerlijk is. Om een praktijk als oneerlijk te doen aanmerken, moet een klager bewijzen dat aan drie de voorwaarden wordt voldaan, nl. :
2.5 Als referentieconsument wordt niet de kwetsbare of atypische consument gebruikt, maar de "gemiddelde consument" van het Hof van Justitie. Het gaat om de door het Hof van Justitie vastgestelde referentie van een "gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument". Het criterium wordt aangepast indien een handelspraktijk specifiek op een bepaalde groep gericht is; in dat geval wordt uitgegaan van het gemiddelde lid van die groep.
2.6 Oneerlijke handelspraktijken worden in twee soorten onderverdeeld, namelijk "misleidende" en "agressieve" handelspraktijken. In de bepalingen dienaangaande worden dezelfde elementen toegepast als in het "algemene verbod", maar ze functioneren onafhankelijk daarvan.
2.6.1 Dit houdt in dat een praktijk die overeenkomstig de desbetreffende bepalingen hetzij "misleidend", hetzij "agressief" is, automatisch oneerlijk is. Indien de praktijk noch "misleidend", noch "agressief" is, bepaalt het algemene verbod of deze oneerlijk is.
2.6.2 Bij misleidende handelspraktijken kan het zowel om handelingen als om omissies gaan; dit onderscheid blijkt ook uit de opdeling van de artikelen.
2.6.3 Eerlijke en oneerlijke handelspraktijken na de verkoop worden in de richtlijn niet gedefinieerd; in plaats daarvan worden dezelfde eerlijkheidsbeginselen toegepast op handelspraktijken vóór en na de verkoop.
2.6.4 De Commissie erkent dat gedragscodes eigenlijk vrijwillig van aard zijn en stelt criteria vast om te bepalen of redelijkerwijs kan worden verondersteld dat de prestatie van de handelaar met betrekking tot de code het besluit van de consument beïnvloedt.
2.6.5 Verder wordt beschreven op welke drie wijzen een handelspraktijk agressief kan zijn, namelijk door intimidatie, dwang en ongepaste beïnvloeding.
2.7 De Commissie heeft in haar voorstel ook de bepalingen aangaande de relatie tussen de ondernemingen en de consument uit de richtlijn betreffende misleidende reclame opgenomen. Het toepassingsgebied van de bestaande richtlijn wordt beperkt tot "business-to-business"-reclame en vergelijkende reclame die geen consumenten schaadt, maar wel een concurrent kan schaden.
2.8 Een bijlage bij de richtlijn bevat een beknopte zwarte lijst van handelspraktijken. Het gaat om praktijken die onder alle omstandigheden oneerlijk zijn en bijgevolg in alle lidstaten verboden zijn, en waarop dus ex ante een verbod wordt opgelegd.
3. Algemene
opmerkingen
3.1 Het Comité staat achter het streven van de Commissie om een hoge graad van consumentenbescherming te bereiken, dit met het oog op de vlotte werking van de interne markt. Het voorstel van de Commissie komt zeer gelegen; bovendien is het prijzenswaardig dat de Commissie eerst de publieke opinie heeft gepeild om nog vóór de presentatie van het voorstel tot een formele evaluatie te komen. Het Comité hoopt dat de Commissie ook in de toekomst zo voortvarend te werk zal gaan wanneer het om consumentenbescherming gaat.
3.1.1 Het Comité heeft zich al positief uitgelaten over de nieuwe aanpak van de Commissie, waarbij algemene wetgeving wordt aangevuld met gedragscodes. Ook is het Comité van mening dat ál te gedetailleerde regelgeving, waar de consument noch het bedrijfsleven belang bij hebben, moet worden vermeden en dat de wetgeving inzake consumentenbescherming zoveel mogelijk, doch geleidelijk, moet worden geharmoniseerd met behulp van de daartoe geëigende middelen7.
3.1.2 Het Comité is vooral ingenomen met de stelling in het voorstel dat in geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze kaderrichtlijn en andere specifieke richtlijnen, deze laatste prevaleren.
3.1.3 Het Comité
acht het eveneens van belang dat niet alleen bescherming wordt geboden tegen
oneerlijke handelspraktijken, maar ook tegen handelspraktijken in het algemeen,
zowel vóór als na de verkoop en/of de dienstverlening.
3.1.4 Het Comité
heeft zich al voorstander getoond8 van de invoering van gedragscodes van goede
kwaliteit die door ondernemingen vrijwillig worden onderschreven, waarin
sprake is van toezicht door de overheid en de organisaties (van ondernemingen,
consumenten e.d.) die ze hebben ondertekend. Daarom stemt het Comité ermee in
dat in het voorstel wordt overwogen wettelijke sancties te hanteren wanneer de
besluiten van de organen die toezien op de naleving van deze gedragscodes niet
worden uitgevoerd.
3.1.5 Het Comité
spoort de Commissie ertoe aan, in haar voorstel de bescherming van de consument
- en met name de meest kwetsbare consument (m.n. kinderen) - tegen oneerlijk
gebruik van nieuwe technologieën aan te scherpen, als aanvulling op het
rechtskader dat met de richtlijn inzake elektronische handel is
geschapen9.
3.2 Toch wenst
het Comité een aantal kanttekeningen te plaatsen bij diverse punten.
3.3 Bijzondere
opmerkingen
Minimale
harmonisatie
3.3.1 Volgens
het EG-Verdrag heeft de Commissie een "resultaatsverplichting" met
betrekking tot haar voorstellen aangaande de harmonisering van wetgeving ten
einde een "hoog niveau van consumentenbescherming" te bereiken. In het
onderhavige voorstel wordt echter meer de nadruk gelegd op het vaststellen van
"uniforme regels" en het verduidelijken van "bepaalde
rechtsbegrippen", "voor zover dit voor de goede werking van de interne
markt en de rechtszekerheid nodig is" (vierde overweging bij het voorstel).
3.3.2 Het Comité
vreest dat het voorstel tot een verslechtering van de consumentenbescherming in
de lidstaten leidt en denkt dat het moeilijk uit te leggen is aan de burgers dat
de Europese Unie het bestaande niveau van bescherming naar beneden kan
halen10. Daarom is het Comité voorstander van de
invoering van een "stand still"-clausule in het voorstel, waardoor een
verslechtering van het huidige beschermingsniveau wordt
voorkomen.
3.3.3 Het EESC
is voorstander van veel meer harmonisatie en is van mening dat, in
overeenstemming met art. 153, t.a.v. consumentenbescherming het hoogste
beschermingsniveau dient te worden gerealiseerd.11
3.3.4 Wellicht
moet in de toekomst meer werk worden gemaakt van de harmonisering van het
verbintenissenrecht in de EU, zoals onlangs nog in een mededeling van de
Commissie12 werd bepleit.
3.4. Toepassingsgebied
3.4.1 In het
voorstel voor een richtlijn wordt een nieuw rechtskader gecreëerd voor
misleidende reclame die op consumenten is gericht; de oude regeling blijft
echter, zij het enigszins gewijzigd, onverminderd van kracht voor bedrijven. Het
onderhavige voorstel voor een richtlijn betreffende oneerlijke
"business-to-consumer"-handelspraktijken is niet van toepassing op vergelijkende
reclame, een kwestie die – met de nodige wijzigingen - onder Richtlijn 97/55/EG
tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende
"business-to-business"-reclame valt. Bovendien, en in tegenstelling tot het
bepaalde in het onderhavige voorstel, wordt het de lidstaten krachtens de
bestaande richtlijn toegestaan bepalingen te handhaven of in te voeren die, een
ruimere bescherming van handelaren en concurrenten t.a.v. misleidende reclame
waarborgen.
3.4.1.1 Het
Comité is van mening dat de gelijktijdige invoering van twee regelingen die
weliswaar betrekking hebben op dezelfde materie, nl. misleidende reclame, maar
die verschillen naar gelang van de betrokken partij – bedrijf of consument – tot
grote verwarring kan leiden; bovendien kan e.e.a. tot onevenwichtigheden en
ongelijke behandeling leiden, wat in strijd is met het beginsel van
vereenvoudiging van wetgeving en kan resulteren in
rechtsonzekerheid.
3.4.1.2 Het
Comité is derhalve voorstander van één enkele regeling voor misleidende reclame
door, middels het onderhavige richtlijnvoorstel, de geldende richtlijn hetzij te
herroepen, hetzij te wijzigen. Het doel zou moeten zijn: ordening van de interne
markt en aanscherping van de consumentenbescherming via een objectieve regeling
die zich richt op de "feiten" – misleidende reclame – en die alle betrokkenen
bescherming biedt, in plaats van invoering van twee regelingen waarvan de inhoud
en de beschermingsmechanismen kunnen verschillen naar gelang van de doelgroep
(vraag of aanbodzijde).
3.4.2 Ervan
uitgaande dat de Commissie niet voornemens is om het toepassingsgebied van de
richtlijn aanzienlijk uit te breiden in de aangegeven richting, dient zij er -
in ieder geval in de aanvangsfase – zorg voor te dragen dat de richtlijn ook, en
verplicht, van toepassing is ("mutatis mutandis") op díe gevallen waarin
een handelspraktijk, die als oneerlijk kan worden beschouwd waar het gaat om de
betrekking tussen "consument en onderneming", deel uitmaakt van een verbintenis
tussen ondernemingen in een eerdere fase in de
distributieketen.
3.4.3 De
bepaling op grond waarvan de lidstaat waar het bedrijf gevestigd is op de
inachtneming van de voorschriften moet toezien, leidt in geval van
grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten tot praktische problemen. Het Comité
dringt er bij de Commissie op aan, deze bepaling met het oog op de toepassing
ervan op adequate wijze aan te vullen.
3.5 Rechtsgrondslag
3.5.1 De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 95 van het EG-Verdrag inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke regels die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Maar wanneer het gaat om de bevordering van de economische belangen van de consumenten en het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming ligt artikel 153 meer voor de hand. Het Comité stelt voor gebruik te maken van dit laatste artikel13 of, zo mogelijk, van beide artikelen.
3.6 Begrip
"gemiddelde consument"
3.6.1 De
Commissie spreekt in haar voorstel van "gemiddelde consument", wat volgens de
jurisprudentie van het Hof van Justitie de "gemiddeld geïnformeerde,
omzichtige en oplettende consument" betekent.
3.6.2 Het Comité
vreest dat deze interpretatie ertoe leidt dat het consumentenbeleid zijn
beschermende karakter verliest en dat, ondanks de speciale aandacht die in het
voorstel aan "kwetsbare groepen" wordt besteed, de minder goed geïnformeerde of
minder goed opgeleide consument het nakijken heeft. Feit is ook dat er sprake is
van een ongelijkwaardige relatie tussen consumenten en
bedrijven.
3.6.3 Van de
'gewone consument' van de voorgestelde richtlijn wordt verwacht dat hij zijn
besluit op een geïnformeerd oordeel baseert. In sommige lidstaten mogen
reclame-uitingen - overeenkomstig de geldende jurisprudentie - geen negatieve of
nadelige informatie over het eigen product of de eigen dienst bevatten. De
verbruiker kan echter alleen tot een geïnformeerd oordeel komen als hij over
deze kennis beschikt. Het Comité acht het van belang dat er een uniforme en
haalbare oplossing komt.
3.7 Oneerlijke
handelspraktijken
3.7.1 Het Comité
heeft er al mee ingestemd dat een algemene clausule met daarin een algemeen
criterium een flexibel en geschikt instrument is voor de beheersing van
verkooppraktijken in een zeer dynamische context die voortdurend verandert en
zich verder ontwikkelt14.
3.7.2 In het voorstel wordt uitgegaan van een "negatieve" benadering van oneerlijke handelspraktijken, met een aantal voorbeelden van wat als dusdanig kan worden beschouwd in bijlage, maar het Comité is van mening dat een "positieve" benadering van oneerlijke handelspraktijken meer overeenstemt met de hedendaagse wetgeving ter zake. Een in positieve zin geformuleerde clausule maakt aanpassing aan veranderlijke marktomstandigheden en concurrentiegedrag mogelijk, alsmede toetsing van ongepast gedrag op oneerlijkheid.
3.8 Duidelijke
begripsomschrijving
3.8.1 Elke
rechtsregel moet rechtszekerheid bieden. Het voorstel bevat begrippen die in
veel nationale wetgevingen onbekend zijn, zoals bijv. "professionele
toewijding", waaronder volgens de Commissie zowel "vakkundigheid" als
"zorgvuldigheid" vallen. Het Comité vindt dat de Commissie in haar toelichting
bij het voorstel nadere uitleg moet verschaffen over wat hieronder wordt
verstaan, zodat alle betrokkenen zich een juist beeld kunnen vormen van de
reikwijdte van het voorstel.
3.9 Samenhang met
de overige EU-wetgeving
3.9.1 Het Comité
vreest dat de doorzichtigheid van de betrekkingen tussen consumenten en
bedrijven niet verbetert met de goedkeuring van deze richtlijn en dat de nodige
samenhang met de overige EU-wetgeving niet bewaard blijft. Hopelijk is de vrees
dat deze richtlijn in strijd is met de bepalingen van het voorstel voor een
verordening betreffende de verkoopbevordering in de interne markt15 ongegrond en blijken beide teksten elkaar aan te
vullen. Het Comité verzoekt de Commissie om nog meer indicaties te geven van het
verband dat moet worden gelegd tussen dit richtlijnvoorstel en vigerende
sectorgebonden richtlijnen en andere wetgeving (bv. op het gebied van het
verbintenissenrecht) en om die richtsnoeren bekend te maken vóórdat de richtlijn
in werking treedt.
3.9.2 Bepaalde
begrippen uit het voorstel zouden in de verschillende talenversies nader moeten
worden bestudeerd, met name waar het gaat om "agressieve
handelspraktijken". Het gebruik van termen als "dwang" of
"intimidatie" is niet bepaald geëigend voor privaatrechtelijke teksten,
daar zij verwijzen naar handelingen die in veel nationale rechtsstelsels als
delicten worden gekwalificeerd.
3.10 Buitengerechtelijke oplossingen
3.10.1& nbsp; Ter aanvulling van de gedragscodes zou in het voorstel ook aandacht kunnen worden besteed aan eventuele buitengerechtelijke geschillenbeslechting, waarbij consumenten en ondernemingen hun conflicten over oneerlijke handelspraktijken snel en doeltreffend kunnen uitvechten ten overstaan van buitengerechtelijke organen. Dat neemt uiteraard niet weg dat het een grondrecht blijft, de zaak bij de bevoegde rechterlijke instantie aanhangig te maken. Bedoelde organen dienen in elk geval de principes van onafhankelijkheid, doorzichtigheid, hoor en wederhoor, doeltreffendheid, wettigheid, vrijheid en vertegenwoordiging, zoals omschreven in de Aanbeveling van de Commissie 98/257/EG, in acht te nemen16.
3.10.2 In het
voorstel worden handhavingmaatregelen genoemd die lidstaten moeten toepassen
omdat de kaderrichtlijn anders geen effect sorteert, zoals procedures in kort
geding of de omkering van de bewijslast t.a.v. de producten en diensten. Volgens
het Comité zouden ook nog andere, in het voorstel als "vrijwillig" aangeduide,
maatregelen moeten worden genomen om de toepassing van de kaderrichtlijn te
waarborgen, zoals publicatie, overeenkomstig het zorgvuldigheidsoordeel van de
rechter, in de media van de rechterlijke besluiten die verplichten tot het
staken van oneerlijke handelspraktijken.
Brussel, 29 januari 2004.
De voorzitter
van het Europees Economisch en
Sociaal Comité R. BRIESCH |
De secretaris-generaal
van het Europees Economisch en
Sociaal Comité P. VENTURINI |
*
*
*
N.B.: Hierna volgt een bijlage.
BIJLAGE
bij het
ADVIES
van het Europees Economisch
en Sociaal Comité
De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor
minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, zijn
verworpen:
Par. 3.6
De
paragrafen 3.6.1 en 3.6.2 te schrappen.
Resultaat van de stemming Voor: 24
Tegen: 55
Onthoudingen: 3
Par. 3.7.2
Te
schrappen.
Resultaat van de stemming Voor: 24
Tegen: 59
Onthoudingen: 4
Onderstaande tekst van het afdelingsadvies,
waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werd vervangen door
de volgende tekst:
3.3.1 Volgens
het EG-Verdrag heeft de Commissie een "resultaatsverplichting" met
betrekking tot haar voorstellen aangaande de harmonisering van wetgeving ten
einde een "hoog niveau van consumentenbescherming" te bereiken. In het
onderhavige voorstel is het juiste evenwicht gevonden tussen de twee belangrijke
doelstellingen van de richtlijn, nl. verbetering van de werking van de interne
markt en waarborging van een hoog niveau van
consumentenbescherming.
Resultaat van de stemming Voor: 28
Tegen: 53
Onthoudingen: 5
2 PB C 125 van 27-5-2002. Advies CESE 344/2002, rapporteur Davison.
6 PB C 221 van 17-09-2002. COM(2001) 546 def. - Advies CESE 689/2002, , rapporteur de heer Dimitriadis.
7 PB nr. C 95 van 23-4-2003. Advies EESC 276/2003, rapporteur mevrouw Davison.
9 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.
16 Aanbeveling van de Commissie van 30 maart 1998 betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen, PB nr. 115 van 17-4-1998.
- -
- -
INT/201 - CESE 105/2004 – 2003/0134 (COD) es/MS/ls
Ravensteinstraat 2, B-1000 Brussel. Tel. +32 (0)2 546 90 11 Fax +32 (0)2 513 48 93 Internet : http://www.esc.eu.int
NL
CESE 105/2004 – 2003/0134 (COD) es/MS/ls …/…
CESE 105/2004 bijlage – 2003/0134 (COD) es/MS/ls …/…