Resolutie van het Europees Parlement over de thematische strategie inzake luchtverontreiniging (2006/2060(INI))
Het Europees Parlement
,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Thematische strategie inzake luchtverontreiniging" (COM(2005)0446),
– gezien het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (6e MAP)(1)
,
– gezien de Lissabon-strategie (Conclusies van de Europese Raad in Barcelona op 15-16 maart 2002),
– gezien de mededeling van de Commissie "Het programma Schone lucht voor Europa" (CAFE): Naar een thematische strategie voor de luchtkwaliteit (COM(2001)0245),
– gezien de effectbeoordeling ('impact assessment') van de thematische strategie inzake luchtverontreiniging en de richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (SEC(2005)1133),
– gezien het rapport over de gezondheidsaspecten van luchtvervuiling met de resultaten van het WHO-project "Systematic Review of Health Aspects of Air Pollution in Europe"(2)
,
– gezien de beleidsnota van het Instituut voor Europees milieubeleid (IEEP)(3)
,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een nieuwe richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (COM(2005)0447),
– gezien de omvangrijke EU-wetgeving inzake de luchtkwaliteit en emissies in de lucht, onder meer de kaderrichtlijn betreffende de luchtkwaliteit(4)
en de daarvan afgeleide richtlijnen, de richtlijn inzake nationale emissieplafonds(5)
, de richtlijn grote stookinstallaties(6)
, de richtlijnen inzake emissies van voertuigen en brandstofkwaliteit, de richtlijn emissies van oplosmiddelen(7)
en de Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (GPBV-Richtlijn)(8)
,
– gezien de conclusies van de Europese Milieuraad van 9 maart 2006,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0235/2006),
A. overwegende dat luchtverontreiniging een belangrijke oorzaak is voor dood en ziekte in Europa en leidt tot een gemiddelde daling van de individuele levensverwachting met ruim acht maanden; overwegende dat kinderen, ouderen, patiënten met luchtweg- en cardiovasculaire aandoeningen en mensen die leven in gebieden met een hoge blootstellingsfactor, zoals in stedelijke gebieden (steden) en in de buurt van hoofdwegen, een bijzonder gezondheidsrisico lopen,
B. overwegende dat de thematische strategie inzake luchtverontreiniging als algemene doelstelling heeft een geïntegreerd strategisch beleid voor de bestrijding van luchtverontreiniging op langere termijn vast te stellen ter verwezenlijking van de doelstellingen van het 6e MAP, voor wat betreft de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu,
C. overwegende dat de laatste jaren reeds grote vorderingen zijn gemaakt met het reduceren van de uitstoot van de luchtverontreinigende stoffen die de gezondheid het meest in gevaar brengen,
D. overwegende dat fijn stof PM2,5 en laaghangende ozon de meeste gezondheidsproblemen veroorzaken,
E. overwegende dat 55% van de Europese ecosystemen schade ondervindt van luchtverontreiniging,
F. overwegende dat luchtverontreiniging voorkomt in alle lidstaten en een grensoverschrijdend probleem is aangezien zwevende deeltjes en andere verontreinigende stoffen vele honderden kilometers afleggen, zodat er dus een Europese oplossing moet worden gevonden met krachtiger grensoverschrijdende maatregelen; overwegende dat dit feit bepaalde lidstaten niet ontslaat van hun plicht om te voldoen aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit,
G. overwegende dat luchtverontreiniging alleen doeltreffend te bestrijden is met een pakket van op elkaar afgestemde maatregelen op Europees, nationaal en lokaal niveau, dat vooral gericht is op de bestrijding van de uitstoot van verontreinigende stoffen bij de bron,
H. overwegende dat volgens artikel 7 van het 6e MAP het bereiken van "luchtkwaliteitsniveaus die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben" een van de te verwezenlijken doelstellingen is,
I. overwegende dat in artikel 7 van het 6e MAP onder meer de volgende prioritaire maatregelen worden genoemd: ontwikkeling van een thematische strategie inzake luchtverontreiniging en het evalueren en bijstellen van normen voor luchtkwaliteit en nationale emissieplafonds, en wel om de langetermijndoelstelling te realiseren dat kritische waarden en niveaus niet worden overschreden; overwegende dat luchtverontreiniging een complex probleem is, dat alleen opgelost kan worden met een systematische werkwijze waarbij rekening wordt gehouden met wisselwerkingen,
J. overwegende dat de daadwerkelijke toepassing van bestaande wetgeving van wezenlijk belang is voor een verbetering van de luchtkwaliteit tegen 2020 en dat een deel van de bestaande wetgeving nog in de implementeringsfase is,
K. overwegende dat ambitieuze doelen voor luchtkwaliteit alleen bereikt kunnen worden als de bestaande wetgeving in alle lidstaten consequent wordt omgezet en in nieuwe wetgevingsvoorstellen de nadruk ligt op beperking van de emissies door de vervuilers,
L. overwegende dat de Commissie in haar Impact Assessment (IA) drie scenario's (A, B en C) met verschillende ambitieniveaus voorstelt, alsmede een Maximum Technically Feasible Reduction (MTFR) scenario,
M. overwegende dat volgens de IA de meerderheid van de Europese burgers voorstander is van een Europees beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit met een ambitieniveau dat scenario C benadert, maar dat de Commissie in haar strategie kiest voor een lager ambitieniveau dat kan worden gekwalificeerd als A+,
N. overwegende dat de kosten van een vermindering van de luchtvervuiling in alle scenario's lager liggen dan de financiële baten; overwegende dat geen van de scenario's het globale concurrentievermogen van de EU aantast en een ambitieus scenario werkgelegenheid schept,
O. overwegende dat de IA van de Commissie degelijk is en rekening houdt met de strategie voor betere regelgeving en voor duurzame ontwikkeling; in de voorgestelde strategie en de eraan verbonden luchtkwaliteitsrichtlijn ontbreekt evenwel een systeembenadering; zo wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat de uitstoot van CO2 niet verder omlaag zal gaan, wat ongetwijfeld betekent dat de kosten van de luchtverontreinigingstrategie worden overschat en de baten daarvan worden onderschat; voortdurende vermindering van de emissies na 2012 zal, naast vele andere gevolgen, ook bijdragen tot verbetering van de luchtkwaliteit,
P. overwegende dat volgens de IA het optimale scenario - waarin de marginale kosten gelijk zijn aan de marginale baten - tussen scenario B en scenario C ligt, ondanks het feit dat monetarisering van de aan ecosystemen en gewassen toegebrachte schade alsmede nadelige gevolgen voor de gezondheid niet in de kostenberekening zijn opgenomen,
Q. overwegende dat de CAFE-werkgroep fijn stof (PM: particulate matter) heeft vastgesteld dat PM2,5 een gevaar voor de gezondheid oplevert bij concentraties van minder dan 10 µg/m3 en dat de grenswaarde niet hoger dan 20 µg/m3 mag zijn,
R. overwegende dat het IEEP erop heeft gewezen dat de door de Commissie voorgestelde PM2,5-waarde van 25 µg/m3 niet leidt tot strengere eisen inzake PM voor de lidstaten, maar eerder tot minder verplichtingen door uitzonderingen toe te staan,
S. overwegende dat een verbetering van de luchtkwaliteit weliswaar ten goede komt aan de hele samenleving, maar dat de kosten worden gedragen door bepaalde sectoren; overwegende dat om die reden moet worden gezocht naar wegen om deze kosten te dekken als de toepassing van het beginsel van "de vervuiler betaalt" leidt tot onaanvaardbaar hoge kosten voor een bepaalde sector,
T. overwegende dat alle sectoren een bijdrage moeten leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij bijzondere nadruk moet liggen op sectoren die tot nu toe niet genoeg hebben gedaan om de lucht schoon te houden,
U. overwegende dat internemarktbepalingen een prikkel vormen voor de verwezenlijking van milieudoelen en grenswaarden in de EU, mits de voorschriften gelijkelijk worden toegepast in de verschillende lidstaten,
V. overwegende dat veel lidstaten niet voldoen aan de grenswaarden die gelden in de huidige wetgeving inzake de luchtkwaliteit en dat de grootste problemen zich voordoen in Nederland, België, Duitsland, Noord-Italië, Polen en in de grote steden; overwegende dat de tot nog toe getroffen maatregelen, die zijn gericht op de bronnen van vervuiling, ontoereikend zijn om de grenswaarden te halen,
W. overwegende dat het niet voldoen aan de grenswaarden niet altijd te wijten is aan een gebrek aan maatregelen van de lidstaat, maar soms ook veroorzaakt wordt door het uitblijven van afdoende communautaire maatregelen;
X. overwegende dat een strategie noodzakelijk is met ambitieuze streefdoelen die worden vertaald in een ambitieuze wetgeving inzake de luchtkwaliteit, geflankeerd door maatregelen die zijn gericht op de bronnen van vervuiling, ten einde de lidstaten in staat te stellen aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen en tegelijkertijd meer tijd te geven aan de lidstaten die reeds passende maatregelen hebben getroffen maar nog steeds moeite hebben om aan de grenswaarden te voldoen,
Y. overwegende dat om de gezondheids- en milieudoeleinden te kunnen verwezenlijken de richtlijn nationale emissieplafonds moet worden aangevuld met een pakket emissiereductiemaatregelen op lokaal, nationaal, communautair en internationaal niveau,
Bepaling van het juiste ambitieniveau om luchtverontreiniging te bestrijden
1. is verheugd over de door de Commissie voorgestelde thematische strategie inzake luchtverontreiniging waarin wordt beklemtoond dat luchtvervuiling een ernstig gezondheids- en milieuprobleem is;
2. stelt met bezorgdheid vast dat in de strategie niet wordt aangegeven hoe de doelstellingen van het 6e MAP verwezenlijkt kunnen worden; roept de Commissie daarom op om de lat voor de in 2020 te verwezenlijken doelstellingen voor reductie van de luchtverontreiniging veel hoger te leggen;
3. is zich bewust van het feit dat het ambitieniveau A+ voor NH3 in paragraaf 2 van deze strategische voor de landbouwsector betrekkelijk ambitieus is, maar verzoekt de Commissie bij de herziening van het GLB ten volle rekening te houden met de problemen door verzuring ten gevolge van NH3, en om daarvoor te streven naar ambitieniveau C;
4. betreurt het dat de strategie geen wettelijke verplichting bevat om bepaalde emissies te beperken, zoals wordt aanbevolen door het Europees Milieuagentschap, maar zich beperkt tot voorstellen voor indicatieve streefcijfers;
5. dringt aan op een strategie met ambitieuzere reductiestreefdoelen overeenkomstig scenario C voor VOS (vluchtige organische stoffen), PM2,5 en NOx aangezien dit leidt tot grotere gezondheids- en werkgelegenheidsbaten met handhaving van een evenwichtige balans tussen kosten en baten; pleit voor reducties zoals aangegeven in onderstaande tabel:
6. roept de Commissie op om de inputgegevens voor het geïntegreerde beoordelingsmodel bij te stellen om rekening te houden met structurele maatregelen, alle mogelijkheden voor een vermindering van de emissies van schepen in internationale wateren te benutten, alle relevante bestaande wetgeving op te nemen in het zogenaamde baselinescenario en een energiescenario te volgen dat strookt met een ambitieus EU-klimaatbeleid, alvorens het model te gebruiken om de herziening van de richtlijn nationale emissieplafonds voor te bereiden; is van mening dat bijstelling van de voor de analyse gebruikte inputgegevens in deze zin, tezamen met de opneming van aanvullende niet-technische structurele maatregelen voor emissiereductie, de geraamde kosten voor het halen van bepaalde tussentijdse streefcijfers aanzienlijk zou doen dalen en de mogelijkheden voor emissievermindering sterk zou vergroten;
7. is voorstander van de invoering van een jaarlijkse grenswaarde voor PM10 van 33 µg/m3in 2010 en steunt het voorstel van de Commissie tot invoering van een concentratieplafond voor PM2,5, aangezien het PM2,5-aandeel in PM10 het schadelijkst voor de gezondheid is; bepleit de invoering van een streefwaarde voor PM2,5 van 20 µg/ m3 in 2010, waarde die in 2015 een grenswaarde moet worden, en overeenkomstig de aanbeveling van de WHO een langetermijnstreefwaarde voor PM2.5 van 10 μg/ m3; vindt dat lidstaten die kunnen aantonen dat zij alle haalbare maatregelen hebben getroffen, meer tijd moeten krijgen om aan de grenswaarden en de streefwaarden te kunnen voldoen;
8. pleit voor een grotere eenheid in meet- en rekenmethoden voor fijnstofconcentraties die door verschillende lidstaten worden aangewend; is van oordeel dat, onder andere, de correctiefactoren adequaat dienen te worden toegepast;
9. is ervan overtuigd dat de voorgestelde verlaging van de verontreinigingsniveaus alleen gehaald kan worden als de EU haar emissiewetgeving aanscherpt en pleit voor de aanneming van ambitieuze grenswaarden die meer bindend van aard zijn;
10. steunt het voorstel van de Commissie om te streven naar een blootstellingsreductie van PM2,5 met 20% in 2020 ten opzichte van de gemiddelde blootstellingsindex van 2010; dringt evenwel aan op gedifferentieerde reductiedoelstellingen die rekening houden met de verschillende uitgangsniveaus van de lidstaten en de eerder genomen maatregelen, waarbij met name het grote reductiepotentieel van lidstaten met een oorspronkelijk hoog blootstellingsniveau in aanmerking worden genomen;
11. pleit voor de invoering van een smogalarm bij hoge smogniveaus en voor de aanmoediging van het publiek om op zulke dagen geen open haarden te stoken en minder gebruik te maken van de auto;
12. is ervan overtuigd dat de voorgestelde reducties alleen gehaald kunnen worden als de EU haar emissiewetgeving aanscherpt; wijst erop dat luchtverontreiniging alleen is aan te pakken als ambitieuze grenswaarden samengaan met een ambitieus emissiebeleid;
Sectoriële maatregelen
13. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen te treffen om de emissies in diverse sectoren die bijdragen aan de luchtverontreiniging terug te dringen, waarbij bijzondere voorrang wordt gegeven aan sectoren die tot nog toe niet gereguleerd waren en waar met geringe kosten emissiereducties behaald kunnen worden;
14. roept de Commissie op om zo snel mogelijk te komen met een voorstel tot herziening van de richtlijn inzake nationale emissieplafonds en daarin het door het Parlement bepleite ambitieniveau op te nemen;
15. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan met spoed maatregelen te treffen met het oog op de reductie van de uitstoot in de scheepvaartsector en verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen om
-
NOx-emissienormen vast te stellen voor vaartuigen die EU-havens aandoen,
-
de Middellandse Zee en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan aan te wijzen als 'Sulphur Emission Control Areas' (SECA's) in de zin van het Marpol-verdrag,
-
het maximaal toegestane zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen in SECA's en voor passagiersschepen te verlagen van 1,5% tot 0,5%,
-
financiële instrumenten in te voeren zoals accijnzen op de uitstoot van SO2 en NOx door schepen,
-
gedifferentieerde haven- en doorvaartgelden ten voordele van schepen met een lage uitstoot van SO2 en NOx in te voeren,
-
te stimuleren dat schepen in havens hun elektriciteit betrekken van de wal,
-
te komen tot een EU-richtlijn inzake de kwaliteit van scheepsbrandstoffen; doet bovendien een beroep op de Commissie om een gecoördineerde actie voor te stellen ten einde gelijke concurrentievoorwaarden te bewerkstelligen en aan te dringen op actie in de IMO; is ervan overtuigd dat er een beter evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen de kosten voor de reductie van emissies van schepen en emissies op het land;
16. merkt op dat de landbouw weliswaar een van de grootste bronnen van luchtverontreiniging door ammoniak is, maar dat er weinig verplichtingen op de sector rusten om de emissies terug te dringen; verwelkomt het principe dat de landbouwsteun na de laatste herziening van het GLB aan bepaalde voorwaarden wordt verbonden, wat een aanzienlijke reductie van de uitstoot van voor het milieu schadelijke stoffen mogelijk moet maken; verzoekt de lidstaten de luchtvervuiling als gevolg van veeteelt en met name intensieve veeteelt, bemesting en kasverwarming te bestrijden en landbouwsubsidies aan te wenden om het ammoniakprobleem op te lossen; dringt aan op een actualisering van de streefdoelen voor ammoniakreductie in het kader van de hervorming van het GLB; verzoekt de Commissie de intensieve landbouw op te nemen in de GPBV-Richtlijn en verzoekt de Commissie en de lidstaten bovendien om de maatregelen ter bevordering van de biologische en geïntegreerde landbouw als onderdeel van het beleid voor plattelandsontwikkeling uit te breiden;
17. merkt op dat landbouwactiviteiten sterk bijdragen aan de uitstoot van ammoniak; is het met de Commissie eens dat deze uitstoot verminderd moet worden; verzoekt de Commissie met spoed specifieke voorstellen voor een reductie van de uitstoot van ammoniak door de landbouw in te dienen; verzoekt de Commissie tevens om de GLB-subsidies te verbinden aan strikte eisen voor actie ten aanzien van vermindering van de uitstoot van ammoniak door de landbouw;
18. merkt op dat de kosten van beperking van de NH3-emissie in het algemeen te hoog zijn ingeschat, zoals onder meer blijkt uit het feit dat de prognoses voor de GLB-herziening van het Europees Milieuagentschap wijzen op lagere aantallen dieren dan de CAFE-prognoses; als deze prognoses kloppen, dan zullen de geraamde kosten van vermindering van de ammoniakuitstoot ook lager uitvallen;
19. verzoekt de Commissie na te gaan wat de wisselwerking is tussen de relevante milieurichtlijnen, zoals de nitratenrichtlijn, de milieueffectbeoordelingsrichtlijn en de kaderrichtlijn inzake water; wijst in dit verband met name op de uit de nitratenrichtlijn voortvloeiende stimuli voor het gebruik van minerale meststoffen (die als een belangrijke bron van ammoniakemissie in de landbouwsector werden geïdentificeerd) in plaats van dierlijke mest;
20. doet een beroep op de Commissie om zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen om de emissies van industriële bronnen terug te dringen, waaronder een herziening van de GPBV-Richtlijn, ten einde innovatie beter te belonen en kleinschalige stookinstallaties van minder dan 50MWh onder de richtlijn te laten vallen;
21. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk maatregelen voor te stellen met het oog op de reductie van emissies van huishoudelijke bronnen, inclusief normen voor verwarmingsinstallaties; verzoekt de lidstaten maatregelen en programma's in te voeren om de uitstoot van huishoudelijke oorsprong, zoals open haarden, terug te dringen;
22. dringt er bij de Commissie op aan om in 2006 met een voorstel te komen voor de toekomstige Euro 6-normen voor personenauto's met een verdere verlaging van de NOx-norm voor dieselpersonenauto's en -bestelwagens vanaf 2011 en tevens aan te geven hoe de Euro VII-normen voor zware voertuigen er uit zullen gaan zien; verzoekt de Commissie dringend om de Euro VI-normen voor zware voertuigen uiterlijk in 2012 in te voeren met waarden die vergelijkbaar zijn met die in de Verenigde Staten, zodat de lidstaten de streefwaarden voor de luchtkwaliteit kunnen halen; verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om oudere vervuilende voertuigen,
met uitzondering van historische en antieke voertuigen, geleidelijk uit het verkeer te halen of waar mogelijk ombouw te stimuleren; roept de Commissie, de lidstaten en de transportsector op tot een fundamentele discussie over duurzame mobiliteit in de 21e eeuw;
23. verzoekt de nationale, regionale en plaatselijke overheden lokale transportsystemen te herzien en innovatieve oplossingen te vinden om het autogebruik in binnensteden tot een minimum te beperken; is ervan overtuigd dat een belasting op congestie ten goede komt aan de economie en het milieu en dat milieuzonering, waardoor auto's met meer uitstoot uit de binnenstad worden geweerd, een sterke stimulans is voor de modernisering van het wagenpark; wijst erop dat lokale overheden de innovatie fors kunnen stimuleren door schone voertuigen (EEV, Euro-6 en Euro-VI) aan te schaffen voor het publieke en semi-publieke wagenpark en mensen te stimuleren om in het woon-werkverkeer gebruik te maken van duurzamer vervoerwijzen;
24. stelt vast dat geen verband wordt gelegd tussen de ontwikkeling en het gebruik van alternatieve energiebronnen en een terugdringen van luchtverontreiniging en dat de noodzaak om het openbaar vervoer uit te breiden en alternatieve energiebronnen aan te boren op basis van een strategische planning geen nadruk krijgt;
25. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen ter bestrijding van luchtverontreiniging die, in lijn met artikel 95, lid 3 van het EG-Verdrag zorgen voor een hoog milieubeschermingsniveau; verzoekt de Commissie uitzonderingen op de internemarktbepalingen toe te staan aan lidstaten die maatregelen willen treffen die verder gaan dan de huidige EU-normen; is ervan overtuigd dat lidstaten die strengere normen hanteren een sterke stimulans geven voor innovatie;
Beter wetgeven
26. verzoekt de Commissie en de Raad om met het Parlement een interinstitutioneel akkoord te sluiten waarin de drie instellingen zich vastleggen op de in deze strategie gestelde streefwaarden voor luchtkwaliteit en op een dienovereenkomstige ambitieuze herziening van de richtlijn inzake nationale emissieplafonds; in dit akkoord moet een gedetailleerde lijst worden opgenomen met alle EU-maatregelen die moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de in de thematische strategie en in de paragrafen 13 t/m 24 hierboven genoemde streefwaarden voor emissiereductie tijdig worden gerealiseerd; de lijst moet coherent zijn met andere communautaire beleidsonderdelen, waaronder het actieplan voor het klimaat; is ervan overtuigd dat een dergelijk akkoord zal bijdragen tot meer rekenschap en derhalve tot een "beter wetgeven";
27. verzoekt de Commissie om de vorderingen die zijn gemaakt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie in 2012 te evalueren en na te gaan welke mogelijkheden er in de verschillende sectoren zijn voor verdere kosteneffectieve reducties;
o o o
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.