Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 21 juni 2007 betreffende de onderhandelingen over het kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (2007/2067(INI))
Het Europees Parlement
,
– gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Martine Roure namens de PSE-Fractie, betreffende de onderhandelingen over het kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (B6-0076/2007),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 4 juli 2002 inzake de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat(1)
,
– gezien het Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ van 15 juli 1996, door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie(2)
ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (verder "Gemeenschappelijk Optreden" genoemd),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (COM(2001)0664)(3)
,
– gezien het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad van 2005, genaamd "Compromis van Luxemburg"(4)
,
– gezien het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad van januari 2007(5)
,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, inzonderheid artikel 20, lid 2,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 21 december 1965,
– gezien het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken van 28 januari 2003 betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via computersystemen(6)
,
– gelet op artikel 114, lid 3 en artikel 94 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0151/2007),
A. overwegende dat in de jaarlijkse rapporten van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, zijn vergelijkende rapporten over racistische misdrijven en zijn twee recente rapporten over antisemitisme en islamofobie is aangetoond dat racistische misdrijven in alle lidstaten een blijvend en constant probleem zijn; overwegende dat naar schatting meer dan 9 miljoen personen in 2004 het slachtoffer zijn geworden van een racistisch misdrijf,
B. overwegende dat 2007 is uitgeroepen tot het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen en dat in dit jaar bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bestrijding van alle vormen van discriminatie,
C. overwegende dat het evenwicht moet worden bewaard tussen de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat,
D. overwegende dat een strafrechtelijk beleid op dit gebied wellicht noodzakelijk is, maar dat rekening moet worden gehouden met het feit dat in een cultuur die is gebaseerd op rechten en vrijheden het strafrecht slechts minimaal en pas in laatste instantie moet worden ingezet; overwegende voorts dat het wetgevingsbeleid op dit gebied moet worden gewogen in het licht van de waarden die op het spel staan en met name in het licht van het conflict tussen de vrijheid van meningsuiting en het recht van ieder menselijk wezen op gelijke behandeling en respect,
E. overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en van vereniging moet worden beschermd, tenzij deze wordt gebruikt om het gebruik van dwang, geweld of haat te prijzen, bedoeld is om aan te zetten of aanleiding te geven tot wederrechtelijke gedragingen en waarschijnlijk aanleiding geeft tot dergelijke gedragingen,
F. overwegende dat er in alle lidstaten weliswaar wetgeving bestaat ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, maar dat de verschillen in deze regelgeving groot zijn; dat deze verscheidenheid noopt tot een zekere mate van harmonisering op Europees niveau om racisme en vreemdelingenhaat over de grenzen en in Europa in het algemeen beter te kunnen bestrijden,
G. overwegende dat racisme en vreemdelingenhaat in de gehele Europese Unie krachtig moeten worden bestreden, in de eerste plaats en vooral door scholing en een permanente sociale en politieke dialoog om de pleitbezorgers van racisme en vreemdelingenhaat te isoleren en hun argumenten te ontmaskeren,
H. overwegende dat de Raad, na zes jaar onderhandelen, tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 19 april 2007 een politiek akkoord heeft bereikt over het voorstel voor een kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat,
I. overwegende dat dit politiek akkoord het resultaat is van vele jaren onderhandelen en moet dienen als uitgangspunt voor uitgebreidere EU-wetgeving op dit gebied,
J. overwegende dat het Europees Parlement zijn reeds aangehaalde standpunt op 4 juli 2002 heeft aangenomen; overwegende dat dat evenwel gebaseerd was op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie uit 2001 en dat het politiek akkoord van 19 april 2007 tot stand is gekomen na moeizame onderhandelingen en de oorspronkelijke tekst van de Commissie bijgevolg ingrijpend heeft gewijzigd; overwegende dat het derhalve van mening is dat het Parlement opnieuw moet worden geraadpleegd over deze nieuwe tekst,
K. overwegende dat goedkeuring van dit kaderbesluit zal leiden tot annulering van het Gemeenschappelijk Optreden en het kaderbesluit derhalve niet minder ambitieus mag zijn,
1. doet, gelet op het voorstel voor een kaderbesluit waarover tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 19 april 2007 een politiek akkoord werd bereikt, de Raad de volgende aanbevelingen:
a)
een krachtig politiek signaal geven ten gunste van een Europa van de burgers en zorgen voor een maximale bescherming van de grondrechten door zo spoedig mogelijk met een definitieve versie van de tekst te komen en zorg te dragen voor de publicatie ervan;
b)
ervoor zorgen dat de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat vooral verloopt via scholing die is gericht op vreedzaamheid, geweldloosheid en eerbiediging van grond rechten en via een interconfessionele en interculturele dialoog op EU-niveau;
c)
ervoor zorgen dat dit kaderbesluit een Europese toegevoegde waarde krijgt in vergelijking met het Gemeenschappelijk Optreden;
d)
samen met de Commissie de bestaande wetgeving en verdragsbepalingen op het gebied van antidiscriminatie- en antiracisme actiever toepassen en de omzetting en tenuitvoerlegging van het kaderbesluit door elke lidstaat op de voet volgen en daarover aan het Europees Parlement verslag uitbrengen; erop toezien dat de Commissie inbreukprocedures instelt tegen lidstaten die de wetgeving niet uitvoeren,
e)
erkennen dat sommige lidstaten de ontkenning of grove bagatellisering van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven strafbaar hebben gesteld,
f)
in de definitieve tekst van het kaderbesluit de definitie opnemen van een racistisch en xenofoob delict die reeds in het genoemde Commissievoorstel stond en volgens welke "het leiden, steunen van of deelnemen aan de activiteiten van een racistische of xenofobe groep, met als doel bij te dragen aan de criminele activiteiten van de organisatie," als een strafbaar feit wordt beschouwd,
g)
het begrip verstoring van de openbare orde uitsluiten, omdat dit begrip niet precies is gedefinieerd, en een definitie geven van bedreigend, onbeschaamd of beledigend gedrag op grond waarvan de lidstaten gedragingen al dan niet strafbaar kunnen stellen;
h)
een non-regressieclausule opnemen, zoals die in artikel 6 van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming
(7)
,
om te voorkomen dat het kaderbesluit bij de tenuitvoerlegging leidt tot afzwakking van de bestaande bescherming;
i)
ervoor zorgen dat de uitvoering van het kaderbesluit niet indruist tegen enige verplichting uit hoofde van het genoemde Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;
j)
onder auspiciën van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een observatiegroep opzetten die moet toezien op soortgelijke delicten in de lidstaten en hierover gegevens moet verzamelen, opslaan en klasseren;
k)
zorgen voor een goede tenuitvoerlegging van het kaderbesluit door in de rapportage van de Commissie het advies van het Bureau voor de grondrechten en van de betrokken NGO's op te nemen overeenkomstig het model in Richtlijn 2000/43/EG;
l)
een allesomvattend wettelijk kader ter bestrijding van elke vorm van racisme en vreemdelingenhaat creëren door te zorgen voor snelle goedkeuring van een allesomvattende richtlijn inzake de bestrijding van discriminatie (overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag) en daarin voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties voor alle vormen van discriminatie, alsmede in administratieve sancties, reclasseringssancties zoals verplichte scholing en gemeenschapstaken, of boetes met verzwarende omstandigheden wanneer de daders publieke figuren of vertegenwoordigers van de overheid zijn;
m)
in aanmerking nemen dat er geen hiërarchie zou moeten bestaan tussen de gronden voor discriminatie die worden genoemd in artikel 13 van het Verdrag en dat deze vormen van discriminatie dienovereenkomstig dezelfde aandacht van de Raad verdienen; haat- en geweldsmisdrijven die zijn gebaseerd op discriminerende gronden of op een combinatie van dit soort gronden (meervoudige discriminatie) eveneens onder de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid brengen;
n)
de toezegging doen dat binnen een termijn van ten hoogste drie jaar na het aflopen van de termijn voor de omzetting van het kaderbesluit, wordt overgegaan tot een herziening van de bepalingen van dit kaderbesluit, op basis van een evaluatieverslag van de diverse lidstaten over de tenuitvoerlegging van met name artikel 1, ten einde het toepassingsgebied van de uitzonderingsregelingen te beperken;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.