Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2023(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0247/2007

Ingediende teksten :

A6-0247/2007

Debatten :

PV 10/07/2007 - 7
CRE 10/07/2007 - 7

Stemmingen :

PV 11/07/2007 - 7.13
CRE 11/07/2007 - 7.13
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0339

Aangenomen teksten
DOC 94k
Woensdag 11 juli 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Modernisering van het arbeidsrecht
P6_TA(2007)0339A6-0247/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 11 juli 2007 over de modernisering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden (2007/2023(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gelet op IAO-Verdrag C87 inzake de vrijheid van vakvereniging en de bescherming van vakverbondrecht (1948), IAO-Verdrag C98 inzake het recht zich te organiseren en van collectieve onderhandeling (1949) en IAO-Aanbeveling R198 inzake de arbeidsrelatie (2006),

–   gelet op Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(1) ,

–   gezien zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekomst(2) , waarin de gemeenschappelijke Europese waarden van gelijkheid, solidariteit, non-discriminatie en herverdeling worden benadrukt,

–   gelet op de artikelen 136 tot en met 145 van het EG-Verdrag,

–   gelet op de artikelen 15, 20 en 27 tot en met 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(3) , in het bijzonder het recht op bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag en rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden,

–   gelet op het Europees Sociaal Handvest,

–   gelet op het verslag van de Groep-op-hoog-niveau inzake de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Europese Unie van mei 2004,

–   gelet op het werkdocument van de diensten van de Commissie over het communautaire Lissabon-programma en de technische implementatie ervan in 2006 (SEC(2006)1379),

–   gelet op mededeling van de Commissie over de Sociale Agenda (COM(2005)0033),

–   gelet op de nationale Lissabon-hervormingsprogramma's die door de lidstaten zijn ingediend,

–   gezien de mededeling van de Commissie: 'Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren' (COM(2006)0567),

–   gezien de mededeling van de Commissie inzake geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) (COM(2005)0141),

–   gezien de conclusies van het Voorzitterschap van maart 2000, maart 2001, maart en oktober 2005 en maart 2006,

–   gelet op Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd(4) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische uitdagingen en de solidariteit tussen de generaties(5) ,

–   gelet op Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(6) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over de toepassing van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers(7) ,

–   gelet op het IAO-Verdrag inzake de migrerende arbeiders (aanvullende bepalingen) van 1975,

–   gelet op het IAO-Verdrag inzake particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling van 1997,

–   gezien de agenda voor waardig werk van de IAO,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld inzake de bevordering van waardig werk voor iedereen - bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld (COM(2006)0249),

–   gelet op Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers(8) ,

–   gelet op Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(9) ,

–   gelet op Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(10) ,

–   gelet op Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk(11) ,

–   gelet op Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(12) ,

–   gelet op Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(13) ,

–   gelet op Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Bijlage: Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid(14) ,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0247/2007),

A.   overwegende dat, in een tijdperk van globalisering, snelle technologische vooruitgang demografische veranderingen en aanzienlijke uitbreiding van de dienstensector, de verbetering van het Europese arbeidsrecht, waar nodig om in te spelen op de behoefte aan meer flexibiliteit waarom wordt gevraagd door zowel werkgevers als werknemers en de roep om meer zekerheid voor de werknemers, ervoor zal zorgen dat zowel ondernemers als werknemers in staat zijn om zich succesvol aan te passen, en tegelijkertijd de waarden van het Europees sociaal model te versterken,

B.   overwegende dat economische groei een van de fundamentele voorwaarden is voor een duurzame toename van de werkgelegenheid en overwegende dat sociale beleidsmaatregelen, indien naar behoren ontworpen, niet beschouwd zouden moeten worden als een kostenpost en inderdaad een positieve factor kunnen vormen voor de economische groei binnen de Europese Unie, in lijn met het realiseren van de Lissabon-agenda,

C.   overwegende dat de Europese Unie niet alleen een vrijhandelszone is, maar ook een gemeenschap van gedeelde waarden, en dat het arbeidsrecht deze waarden dan ook zou moeten weerspiegelen, overwegende dat de basisprincipes van het arbeidsrecht die zich in Europa hebben ontwikkeld, geldig blijven; overwegende dat het arbeidsrecht wettelijke zekerheid en bescherming biedt voor werknemers en werkgevers door middel van wetgeving of collectieve overeenkomsten, of een combinatie daarvan, en overwegende dat dit het machtsevenwicht reguleert tussen werknemer en werkgever en overwegende dat het succes van elk veranderingsproces in het arbeidsrecht groter zal zijn als werknemers zich zekerder voelen en overwegende dat een dergelijke zekerheid ook afhangt van het gemak waarmee een nieuwe baan te vinden is,

D.   overwegende dat het vrije verkeer van werknemers een van de grondbeginselen is van de EU en is vastgelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag en voorts overwegende dat dit grondbeginsel gepaard moet gaan met een efficiënte tenuitvoerlegging van de regels die het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk waarborgen,

E.   overwegende dat nieuwe vormen van niet-standaardcontracten en flexibele standaardcontracten (zoals deeltijdcontracten, contracten voor bepaalde tijd, tijdelijke contracten via uitzendbureaus, herhalingscontracten op freelance-basis en contracten op projectbasis), waarvan sommige worden gekenmerkt door onzekerheid, tegenwoordig steeds meer voorkomen op de Europese arbeidsmarkt,

F.   overwegende dat dergelijke contractvormen, indien vergezeld van de vereiste garanties betreffende werknemerszekerheid, ertoe kunnen bijdragen dat bedrijven zich kunnen aanpassen aan de nieuwe internationale context en tegelijkertijd tegemoet kunnen komen aan de specifieke behoeften van werknemers aan een andere balans tussen privé-leven, gezinsleven en beroepsopleiding,

G.   overwegende dat het aantal nieuwe arbeidsplaatsen in de Europese Unie sinds 2000 voor ca. 60% uit deeltijdbanen bestaat, en dat 68% van de personen die in deeltijd werken tevreden is over zijn arbeidstijd; overwegende dat dit tevredenheidscijfer echter sterk verbonden is met de mate van bescherming die deeltijdwerkers wordt geboden door het arbeidsrecht en de sociale zekerheid,

H.   overwegende dat deeltijdwerk overwegend een kenmerk is van de vrouwelijke beroepsbevolking omdat het vaak een compromisstrategie is die vrouwen volgen vanwege het gebrek aan toegankelijke en betaalbare faciliteiten voor kinderopvang en de zorg voor hulpbehoevenden,

I.   overwegende dat de bestaande communautaire wetgeving die gendergelijkheid bevordert er tot nu toe niet in is geslaagd haar doelen te bereiken en dat de gendergerelateerde loonkloof en het gebrek aan voorzieningen ten bate van de combinatie van werk en privé, alsmede aan openbare kinderopvang de belangrijkste problemen blijven voor Europese werknemers,

J.   overwegende dat tijdelijke arbeid sneller is toegenomen in landen waar veranderingen zijn aangebracht in de relevante regelgeving om tijdelijke arbeid te bevorderen, overwegende dat niet-standaardcontractvormen gunstig kunnen zijn als zij passen bij de omstandigheden van werknemers en uit vrije wil worden gekozen, maar dat heden ten dage veel niet-standaardcontractvormen niet vrijwillig worden gekozen en dat veel werknemers buiten het toepassingsbereik van fundamentele arbeidsrechten en sociale rechten vallen, waardoor het principe van gelijke behandeling wordt ondermijnd,

K.   overwegende dat de door uitzendkrachten geleverde diensten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 over diensten in de interne markt(15) ,

L.   overwegende dat 60% van de personen die in 1997 in de EU werkzaam waren zonder standaardcontract in 2003 wel een standaardcontract hadden, wat betekent dat 40% van de werknemers zonder standaardcontract na 6 jaar nog steeds geen volwaardige arbeidsstatus hebben; overwegende dat dit voornamelijk jonge mensen zijn die steeds vaker de arbeidsmarkt betreden op basis van plaatsen met veel onzekerder arbeidsvoorwaarden en sociale regelingen dan gemiddeld, waardoor zij een steeds groter gevaar lopen om te blijven steken in de marges van de arbeidsmarkt,

M.   overwegende dat de recente toename van niet-standaardcontracten heeft geleid tot verschillen in de arbeidsomstandigheden op het gebied van gezondheid en veiligheid die kunnen leiden tot slechtere arbeidsomstandigheden en hogere ongevallencijfers,

N.   overwegende dat, aangezien ongelijkheden directe en indirecte economische kosten met zich meebrengen en gelijke behandeling daarentegen juist concurrentievoordelen oplevert, de verwezenlijking van die gelijke behandeling derhalve een belangrijke strategische uitdaging betekent voor economische en sociale ontwikkeling; voorts overwegende dat de Europese Unie het zich niet kan veroorloven het te stellen zonder de energie en het productievermogen van de vrouwen, die de helft van de bevolking uitmaken,

O.   overwegende dat vrouwen thans met een drievoudig probleem worden geconfronteerd, namelijk hun deelname aan de arbeidsmarkt vergroten, meer kinderen ter wereld brengen en steeds meer zorgtaken op zich nemen in hun families; overwegende dat het bijna altijd de vrouwen zijn die de compromissen moeten sluiten die noodzakelijk zijn om het werk te kunnen combineren met de behoeften van het gezin en die veel stress en spanningen ondervinden vanwege de combinatie van werk en zorgtaken,

P.   overwegende dat het een feit is dat honderdduizenden vrouwen onregelmatige arbeidsvoorwaarden wel moeten accepteren, daar ze buiten hun eigen gezin als huishoudelijke hulp werkzaam zijn of zorgtaken hebben voor oudere familieleden,

Q.   overwegende dat werknemers met niet-standaardcontracten wellicht meer risico lopen dan hun collega's met andere contractvormen omdat zij niet adequaat zijn opgeleid, geen weet hebben van eventuele risico's en niet op de hoogte zijn van hun rechten,

R.   overwegende dat alle werknemers zouden moeten profiteren van een toereikende mate van arbeidszekerheid en bescherming, ongeacht hun contractuele regelingen,

S.   overwegende dat collectieve arbeidsovereenkomsten er in een aantal lidstaten toe bijdragen dat de arbeidsmarkt soepel functioneert en dat zij een centrale plaats in het arbeidsrecht innemen en een essentieel instrument voor de regulering van de arbeidsmarkt vormen; overwegende dat de omstandigheden op het gebied van de verhoudingen tussen het bedrijfsleven en werknemers moeten worden gerespecteerd en dat de tradities van deze verhoudingen en de verenigingsgraad van de werknemers in de lidstaten uiteenlopen; overwegende dat de lidstaten de sociale dialoog moeten bevorderen tussen sociale partners op alle niveaus, omdat dit een effectieve methode kan zijn ten behoeve van een adequate hervorming van het arbeidsrecht,

T.   overwegende dat het optreden op het niveau van de Europese Unie de bevoegdheden van de lidstaten moet respecteren op het gebied van arbeidsrecht, alsmede het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel; de Commissie initiatieven moet nemen wanneer dit noodzakelijk wordt geacht om een stelsel van minimale sociale normen die in de hele Unie gelden te garanderen, op basis van het communautair acquis,

U.   overwegende dat de Europese Unie, teneinde het hoofd te bieden aan de huidige economische uitdagingen, alles in het werk moet stellen om de stabiliteit van de arbeidsmarkten van de lidstaten te garanderen, te reageren op de grootschalige massaontslagen in sommige sectoren en haar burgers een hoger beschermingsniveau op het gebied van gezondheid en veiligheid te bieden dan voorheen, wat essentieel is om de leefomstandigheden te handhaven in harmonie met de menselijke waardigheid en fundamentele Europese waarden,

V.   overwegende dat het hoge werkeloosheidscijfer in Europa een mislukking is die roept om maatregelen om het meer mensen mogelijk te maken de arbeidsmarkt te betreden, door de mobiliteit te vergroten en door werknemers behulpzaam te zijn het veranderen van baan zonder aan zekerheid in te boeten; overwegende dat het een prioriteit moet zijn om een klimaat te scheppen dat bevorderend werkt op het creëren van extra nieuwe kwalitatief hoogstaander banen,

1.   is ingenomen met een nieuwe benadering van het arbeidsrecht die erop gericht is alle werknemers te omvatten, ongeacht hun contractuele situatie;

2.   is verheugd over de discussie inzake de noodzaak tot verbetering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden, wat erop neerkomt dat zowel werkgevers als werknemers meer flexibiliteit willen, alsmede de noodzaak te zorgen voor meer zekerheid dan momenteel wellicht geassocieerd wordt met niet-standaardcontracten en kwetsbare medewerkers beter te beschermen, om meer en betere banen te scheppen en grotere sociale cohesie en zo bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie; is van mening dat verbetering van het arbeidsrecht consistent moet zijn met de beginselen van het Handvest van de grondrechten, met bijzondere verwijzing naar Titel IV, en met inachtneming van de waarden van het Europees sociaal model en de verworven sociale rechten;

3.   staat positief tegenover de grote verscheidenheid aan arbeidstradities, contractvormen en ondernemingsvormen die bestaan in de arbeidsmarkten;

4.   roept op tot het in het leven roepen van flexibele en veilige contractafspraken in de context van moderne arbeidsorganisaties;

5.   beschouwt onder meer de volgende doelen als de prioriteiten voor een hervorming van het arbeidsrecht in de lidstaten:
   a) vergemakkelijken van de overgang tussen verschillende situaties van werk en werkloosheid;
   b) zorgen voor een adequate bescherming van werknemers met niet-standaardarbeidscontracten;
   c) opheldering over de situatie van loondienst en de grijze gebieden tussen zelfstandigen en werknemers met een afhankelijke arbeidsverhouding;
   d) actie ondernemen tegen zwart werk;

6.   benadrukt dat het sociaal en economisch van belang is meer mensen aan het werk te krijgen om de Europese economie in staat te stellen wereldwijd te concurreren en de beloften van sociale zekerheid waar te maken; onderstreept dat de huidige hoge werkeloosheid in Europa het welzijn en de toekomstige welvaart ondermijnt, evenals het Europese concurrentievermogen, en, nog belangrijker, leidt tot sociale segregatie;

7.   betreurt het echter dat de sociale partners niet zijn geraadpleegd zoals voorzien in artikel 138 van het EG-Verdrag, gezien het feit dat het Groenboek van de Commissie over de modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21ste eeuw (COM(2006)0708) duidelijk significante gevolgen heeft voor het sociaal beleid;

8.   is van mening dat het arbeidsrecht, om de uitdagingen van de 21e eeuw aan te gaan, zich sterker zou moeten concentreren op arbeidzekerheid gedurende het leven van werknemers dan op de bescherming van concrete arbeidsplaatsen door het gemakkelijker te maken om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen en zich er te handhaven en te wisselen van werkeloos-zijn naar werken en van de ene baan naar de andere met behulp van actief werkgelegenheidsbeleid gericht op zowel de ontwikkeling van menselijk kapitaal om de inzetbaarheid te vergroten als op een ondersteunend bedrijfsklimaat en op de verbetering van de kwaliteit van de banen;

9.   is van mening dat de arbeidsverhoudingen die de werkgelegenheid van de burgers en de professionele activiteit kenmerken, in de loop van het laatste decennium onderhevig zijn geweest aan diepgaande veranderingen; merkt op dat vaste fulltime-contracten de standaardvorm zijn voor arbeidsrelaties en dat deze als zodanig ook als referentiepunt beschouwd zouden moeten worden voor een coherente en consistente toepassing van het beginsel van non-discriminatie; is derhalve van mening dat het Europese arbeidsrecht arbeidscontracten voor onbepaalde duur moet erkennen als de gangbare vorm van dienstverband, waarbij voorzien wordt in adequate sociale en gezondheidsbescherming en waarbij de fundamentele rechten worden gerespecteerd;

10.   erkent in dit verband dat werktijdenregelingen voldoende flexibel moeten zijn om aan de behoeften van werkgevers en werknemers tegemoet te komen en mensen in staat te stellen hun werk en privé-leven beter in balans te brengen, en tegelijkertijd de concurrentiepositie te waarborgen en de werkgelegenheidssituatie in Europa te verbeteren zonder daarbij de gezondheid van de werknemers uit het oog te verliezen;

11.   is het ten zeerste oneens met het analytisch kader dat wordt gepresenteerd in het Groenboek, waarin wordt beweerd dat het standaardcontract voor onbepaalde tijd verouderd is en de segmentatie op de arbeidsmarkt en de kloof tussen "insiders" en "outsiders" vergroot, en daarom moet worden beschouwd als een obstakel voor werkgelegenheidsgroei en een grotere economische dynamiek;

12.   benadrukt dat arbeidswetgeving alleen efficiënt, eerlijk en sterk is als deze door alle lidstaten wordt ten uitvoer wordt gelegd, zonder onderscheid op alle actoren wordt toegepast en regelmatig op efficiënte wijze wordt gecontroleerd; verzoekt de Commissie in het initiatief "Beter wetgeven" haar rol als hoedster van het Verdrag te versterken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de sociale wetgeving en arbeidswetgeving;

13.   wijst erop dat recente studies van onder andere de OESO hebben aangetoond dat er geen bewijs is voor de bewering dat versobering van de ontslagbescherming en afzwakking van de inhoud van standaard arbeidscontracten leidt tot werkgelegenheidsgroei; wijst erop dat uit het voorbeeld van de Scandinavische landen duidelijk blijkt dat een hoge mate van ontslagbescherming en strenge arbeidsstandaarden volledig verenigbaar zijn met sterke werkgelegenheidsgroei;

14.   is van mening dat bepaalde vormen van niet-standaardcontracten, afhankelijk van hoe goed deze zijn ingebed in het arbeidsrecht en de sociale zekerheid, evenals het levenslang leren en opleidingsmogelijkheden, kunnen bijdragen aan zowel een groter concurrentievermogen van de economie van de Europese Unie als aan het antwoord op de verschillende behoeften van werknemers, naar gelang van de verschillende levensfasen en perspectieven in het beroepsleven; erkent echter dat niet-standaard vormen van arbeid gepaard moeten gaan met ondersteuning voor werknemers die zich in situaties van een overgangsfase bevinden tussen twee banen, of van een arbeidsstatus naar een andere; is tevens van mening dat het om deze overgang snel en duurzaam te maken, noodzakelijk is zich te richten op actieve interventie, waardoor werknemers die herintreden op de arbeidsmarkt recht moeten hebben op enige vorm van inkomensondersteuning gedurende de periode die strikt noodzakelijk is om inzetbaarder te worden door training en herkwalificatie;

15.   benadrukt dat het Groenboek zich zou moeten richten op het arbeidsrecht zelf;

16.   constateert dat de Commissie zich richt op individueel arbeidsrecht, en dringt er bij de Commissie op om collectief arbeidsrecht te bevorderen als een van de middelen om zowel de flexibiliteit als de zekerheid voor werknemers en werkgevers te vergroten;

17.   is ervan overtuigd dat elke vorm van werkgelegenheid, niet-standaard of anderszins, gepaard moet gaan met een kern van rechten, ongeacht de specifieke arbeidsstatus, waaronder: gelijke behandeling, bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, alsmede bepalingen inzake de arbeidstijd, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten en collectieve actie, en toegang tot opleiding; benadrukt tegelijkertijd dat deze aangelegenheden adequaat op het niveau van de lidstaat moeten worden aangepakt, rekening houdende met de uiteenlopende tradities alsmede de maatschappelijke en economische omstandigheden in elk land; onderstreept dat Europese wetgeving niet in strijd is met nationale wetgeving, maar beschouwd zou moeten worden als complementair;

18.   neemt er kennis van dat een fundamenteel deel van het arbeidsrecht in veel lidstaten, en zoals bepaald in het Verdrag, bestaat uit het recht om vakbondsactie te ondernemen en dat de Commissie in procedures voor het Hof van Justitie heeft verklaard dat de specifieke vorm van sommige Noordse collectieve acties in overeenstemming is met het EG-Verdrag, en verzoekt de Commissie collectieve overeenkomsten te respecteren als een specifiek soort arbeidsrecht zoals erkend door het Hof van Justitie;

19.   verzoekt erom dat alle werknemers toegang hebben tot hetzelfde niveau van bescherming en dat bepaalde groepen niet standaard worden uitgesloten van het breedste beschermingsniveau, zoals momenteel vaak het geval is voor zeevaarders, werknemers op schepen en offshore-werknemers evenals werknemers in het wegtransport; verzoekt erom dat efficiënte wetgeving wordt toegepast op alle personen, ongeacht de plaats waar zij werken;

20.   is van mening dat een excessieve administratieve last werkgevers kan ontmoedigen nieuwe werknemers in dienst te nemen, zelfs in een aantrekkende economie, waardoor met name de perspectieven op een baan worden verslechterd en niemand wordt toegelaten op de arbeidsmarkt; benadrukt dat het creëren van banen een belangrijke Europese doelstelling is volgens de besluiten die de Raad in 2000 heeft genomen in Lissabon;

21.   merkt op dat de informele economie groeit en met name dat de arbeidsuitbuiting van ongeregistreerde arbeiders toeneemt en is van mening dat de beste manier om dit verschijnsel te bestrijden is door instrumenten en mechanismen in te zetten om uitbuiting aan te pakken, waaronder meer en beter toezicht op de naleving van de arbeidswetten en -normen en door legale arbeid gemakkelijker te maken en toe te zien op naleving van de fundamentele mensenrechten van werknemers; roept de lidstaten op wetgeving aan te nemen om de uitbuiting van kwetsbare werknemers door koppelbazen te voorkomen en de VN-Conventie ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezin te ondertekenen en ratificeren en de Conventie van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ondertekenen en ratificeren;

22.   constateert met grote bezorgdheid dat in het reeds aangehaalde Groenboek van de Commissie weliswaar wordt erkend dat de huidige omstandigheden op de arbeidsmarkt leiden tot genderongelijkheid, bijvoorbeeld in de vorm van ongelijke beloning en segregatie naar beroep en sector, maar dat daarin tegelijkertijd volkomen voorbij wordt gegaan aan de verplichtingen en verantwoordelijkheden overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen" (COM(2006)0092);

23.   constateert tevens met grote bezorgdheid dat in het reeds aangehaalde Groenboek weliswaar wordt erkend dat vrouwen geconfronteerd worden met een disbalans tussen hun werk en hun privé-leven, maar dat er wordt voorbijgegaan aan de dringende noodzaak om actie te ondernemen teneinde werk en privé-leven in overeenstemming te brengen met de demografische uitdagingen, hetgeen nodig is om te voldoen aan het Europees Pact voor gendergelijkheid en de mededeling van de Commissie over de demografische toekomst van Europa (COM(2006)0571);

24.   staat positief tegenover de grote verscheidenheid aan arbeidstradities, contractvormen en ondernemingsvormen die in de arbeidsmarkten bestaan;

25.   roept op tot het in het leven roepen van flexibele en veilige contractafspraken in de context van moderne arbeidsorganisaties;

26.   benadrukt dat kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) worden erkend als een belangrijke drijvende kracht voor het creëren en vergroten van werkgelegenheid in Europa en voor het ondersteunen van maatschappelijke en regionale ontwikkeling; gelooft daarom dat het van essentieel belang is om de rol van KMO's als motor voor extra banen door de verbetering van het arbeidsrecht te vergroten;

27.   is van mening dat het voor een effectievere toepassing van de Gemeenschapswetgeving noodzakelijk is de gebreken van de huidige sociale dialoog in sommige lidstaten aan te pakken als gevolg van het ontbreken van werknemersvertegenwoordiging in bepaalde sectoren, waarin de meeste economische activiteit wordt ontplooid door KMO's met minder dan tien werknemers (dit ontbreken van vertegenwoordiging is met name geconstateerd in sommige nieuwe lidstaten);

28.   merkt op dat de huidige overlegstructuur van de sociale partners weinig rekening houdt met de flexibele werknemers die in het Groenboek worden besproken, die werkgevers noch werknemers zijn, en die moeten worden geraadpleegd bij de discussies tussen de sociale partners;

29.   onderschrijft de doelstellingen van de Raad om alle passende nationale en communautaire middelen aan te wenden om te zorgen voor gekwalificeerde, opgeleide en flexibele werknemers, alsmede voor arbeidsmarkten die reageren op de uitdagingen die voortkomen uit twee elkaar versterkende factoren: de invloed van de globalisering en de vergrijzende Europese bevolking;

30.   merkt op dat er als gevolg van de segmentatie van de arbeidsmarkt, waar de arbeidszekerheid zeer laag is en de werkgelegenheid minder stabiel, in een groot deel van de niet-standaardcontracten weinig of geen mogelijkheden worden geboden voor onderwijs en scholing, pensioenen en beroepsontwikkeling en dat er over het algemeen te weinig wordt geïnvesteerd in menselijk kapitaal; onderstreept dat hierdoor de economische onzekerheid en de weerstand tegen verandering en globalisering in het algemeen wordt versterkt;

31.   merkt op dat het in veel lidstaten door het ontbreken van adequate sociale zekerheid onmogelijk is een pensioen in de tweede pijler op te bouwen, waardoor er extra druk ontstaat op de pensioenen in de eerste pijler;

32.   is van mening dat een combinatie van persoonlijke motivatie, werkgeverssteun, toegankelijkheid en beschikbaarheid van faciliteiten de allerbelangrijkste factoren zijn voor de deelname aan het proces van een leven lang leren en moedigt de ontwikkeling aan van onderwijs en scholing die zijn afgestemd op de eisen van de arbeidsmarkt en de individuele verwachtingen van werkgevers en werknemers; dringt erop aan beroepscarrières en opleidingsprogramma's beter op elkaar af te stemmen;

33.   wijst erop dat er een dringende behoefte bestaat aan een verhoging van het opleidingsniveau van de EU-burgers en verzoekt de Commissie, de lidstaten alsmede de sociale partners te investeren in permanente opleiding (Lifelong Learning) en in de groei van het menselijk potentieel als de meest efficiënte methode om de langdurige werkloosheid te bestrijden in welk verband de ontwikkeling van vaardigheden en de verwerving van kwalificaties in het algemeen belang is, zoals de Europese sociale partners gezamenlijk benadrukken in het Actiekader voor het levenslang ontwikkelen van competenties en kwalificaties 2006;

34.   is van mening dat hervormingen van het arbeidsrecht bedrijven meer mogelijkheden moeten geven om te investeren in de competenties van hun werknemers, werknemers moeten stimuleren hun eigen competenties te vergroten en de interventie van sociale zekerheidsstelsels moeten garanderen om te zorgen voor een dergelijke aanpak;

35.   benadrukt dat het van belang is om een bepaalde mate van consistentie op het gebied van het arbeidsrecht te bereiken, die kan worden verwezenlijkt door richtlijnen en collectieve arbeidsovereenkomsten en de open coördinatiemethode; roept de Commissie op rekening te houden met de grote verschillen in tradities en nationale omstandigheden op de arbeidsmarkten van de lidstaten, alsmede met de bevoegdheid van de lidstaten op dit gebied, maar herinnert aan de doelstelling om een concurrerend, innovatief en inclusief Europa tot stand te brengen en meer en betere banen te creëren;

36.   merkt op dat de bestaande communautaire wetgeving onvoldoende ten uitvoer gelegd en gecontroleerd wordt en verzoekt de Commissie te zorgen voor de coördinatie tussen nationale arbeidsinspectiediensten te stimuleren; wijst erop dat de lidstaten hun wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid in overeenstemming moeten brengen met de Gemeenschapswetgeving;

37.   is van mening dat de rechten van grensarbeiders in hun huidige vorm voldoende bescherming zouden kunnen bieden als ze effectief ten uitvoer werden gelegd, maar dat de doelstelling van een enkele definitie van "werknemer" of "zelfstandige" in het communautair recht uitermate complex is met het oog op de zeer uiteenlopende maatschappelijke en economische omstandigheden en de verschillende tradities in de afzonderlijke lidstaten; realiseert zich tegelijkertijd dat er behoefte is aan een initiatief dat gericht is op het verhogen van een zekere mate van harmonisering die nodig is om te garanderen dat de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht samenhangend en efficiënter is, maar wijst er wel op dat deze harmonisering de rechten van de lidstaten om het bestaan van een arbeidsrelatie te bepalen moet respecteren;

38.   erkent dat starters van een bedrijf en kleine ondernemers economisch afhankelijk kunnen zijn indien zij met slechts één opdrachtgever boven zich economisch actief zijn; is daarom van mening dat echte zelfstandigen, wanneer zij afhankelijk zijn van één opdrachtgever, niet hoeven te worden gerangschikt in een derde categorie die een tussenvorm is tussen zelfstandigen en werknemers of als werknemer gecategoriseerden;

39.   herbevestigt het standpunt van het Parlement, in overeenstemming met de werkgelegenheidsrichtsnoeren die zijn opgesteld door het Hof van Justitie dat elke definitie van een werknemer gebaseerd moet zijn op de daadwerkelijke situatie op de plaats en tijd waarop het werk plaatsvindt;

40.   verzoekt de lidstaten de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de IAO uit 2006 inzake de arbeidsrelatie te bevorderen;

41.   roept de lidstaten op ervan kennis te nemen dat de reeds aangehaalde IAO-aanbeveling het arbeidsrecht zuivere commerciële relaties niet in de weg mag staan;

42.   moedigt de toepassing van de open coördinatiemethode ten behoeve van het werkgelegenheidsbeleid en het sociaal beleid aan, als nuttig instrument voor de uitwisseling van goede praktijken om te reageren op de gemeenschappelijke uitdagingen, op een wijze die flexibel en doorzichtig is en rekening houdt met de uiteenlopende omstandigheden die van doorslaggevende invloed zijn op de arbeidsmarkten in de afzonderlijke lidstaten;

43.   beveelt de lidstaten, de Raad en de Commissie aan om binnen het kader van de open coördinatiemethode beste praktijken op het gebied van flexibele organisatie van de arbeidstijd uit te wisselen en innoverende werktijdregelingen die een goed evenwicht mogelijk maken tussen werk en gezinsleven in aanmerking te nemen;

44.   roept de Commissie op om door te gaan met de verzameling en analyse van gegevens die betrekking hebben op de nationale arbeidsmarkten om er voor te zorgen dat de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid dat wordt toegepast in de afzonderlijke lidstaten plaatsvindt op basis van betrouwbare gegevens, in het bijzonder homogene en vergelijkbare statistieken;

45.   roept de lidstaten op hun sociale zekerheidstelsels tegen het licht te houden en het huidige actieve werkgelegenheidsbeleid aan te vullen, met name wat betreft opleidingen en levenslang leren met het oog op nieuwe arbeidssituaties met als doel loopbaanwijzigingen en herintreding op de arbeidsmarkt te ondersteunen en zo te voorkomen dat men langdurig van een uitkering afhankelijk is en in de informele sector werkzaam blijft;

46.   verwerpt ten zeerste elk oneigenlijk vervangen van normale werkgelegenheid met nieuwe vormen van werkgelegenheid zonder een dwingende economische noodzaak met als doel de winst op korte termijn in veel hogere mate dan normaal te verhogen ten koste van het gewone publiek, de werknemers en de concurrentie; benadrukt dat dergelijke praktijken in strijd zijn met het Europese sociale model, aangezien hierdoor zaken als consensus, rechtvaardigheid en vertrouwen tussen werkgevers en werknemers op een duurzame manier teniet worden gedaan; dringt er bij de lidstaten en beide partijen van de sector op aan om actie te ondernemen op dit vlak teneinde elk onverantwoordelijk misbruik een halt toe te roepen;

47.   herinnert eraan dat flexizekerheid is gedefinieerd als het combineren van flexibiliteit met zekerheid op de arbeidsmarkt op een manier die zowel banengroei als betere banen helpt bewerkstelligen door garanties te bieden wat betreft zekerheid, terwijl tegelijkertijd bedrijven de nodige flexibiliteit wordt geboden om banen te blijven creëren om in te spelen op de zich wijzigende behoeften van de markt; is van mening dat vereisten inzake flexibiliteit en zekerheid elkaar niet tegenspreken en elkaar wederzijds versterken;

48.   benadrukt dat flexizekerheid alleen kan worden behaald door een effectief en modern arbeidsrecht dat de veranderende werkelijkheid van arbeid weerspiegelt; merkt op dat collectieve onderhandelingen en sterke sociale partners een belangrijk onderdeel vormen van de flexizekerheid-benadering; merkt echter op dat er verschillende modellen van flexizekerheid zijn; merkt tevens op dat een algemene benadering van flexizekerheid gebaseerd dient te zijn op de aanpassingsvaardigheden van bedrijven en werknemers gecombineerd met een toereikend niveau van sociale bescherming, socialezekerheids- en werkeloosheidsuitkeringen, actief werkgelegenheidsbeleid, opleidingen en levenslang leren; is van mening dat brede welvaartsvoorzieningen en universele toegang tot diensten als verzorging van kinderen en andere afhankelijke personen een positieve bijdrage leveren aan deze doelstellingen;

49.   gelooft echter dat de definitie van flexizekerheid in het Groenboek van de Commissie te strikt is; merkt echter op dat de Commissie een mededeling gaat publiceren over flexizekerheid;

50.   gelooft dat oudere werknemers op vrijwillige en flexibele basis onderdeel van de beroepsbevolking moeten kunnen blijven uitmaken ondersteund door passende training en gezondheidszorg op het werk; benadrukt de urgentie om positieve maatregelen te nemen met als doel oudere werknemers te stimuleren om op de arbeidsmarkt terug te keren en meer flexibiliteit te creëren in de voorzieningen en regelingen inzake pensionering;

51.   roept de Commissie en de lidstaten op rekening te houden met het feit dat het arbeidsrecht een enorme invloed heeft op het gedrag van ondernemers, wier vertrouwen in stabiele, duidelijke en rationele bepalingen van cruciaal belang is voor het nemen van besluiten over het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen en het verbeteren van de kwaliteit ervan; en roept derhalve de lidstaten op de bestaande EG-wetgeving die betrekking heeft op de arbeidsmarkt te implementeren en te handhaven;

52.   roept de lidstaten op de rechten inzake ouderschapsverlof en voorzieningen voor kinderverzorging te versterken op zowel nationaal als Europees niveau voor zowel mannen als vrouwen;

53.   verwelkomt de vastgelegde strategie ten opzichte van zwart werk en de ondergrondse economie, die – ofschoon deze in verschillende gradaties aanwezig is in de afzonderlijke lidstaten – schadelijk is voor de economie, werknemers onbeschermd laat, schadelijk is voor de consument, de belastinginkomsten vermindert en leidt tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven; deelt de benadering van de Commissie om zwart werk te bestrijden met behulp van een sterke coördinatie tussen de handhavingsinstanties van de overheid, de arbeidsinspectie en/of de vakbonden, de administratie van de sociale zekerheid en de belastingdienst, en roept de lidstaten op om vernieuwende methodes te gebruiken gebaseerd op indicatoren en referentiepunten die zijn gericht op de verschillende zakelijke sectoren teneinde fiscale erosie te bestrijden;

54.   roept de lidstaten en de Commissie op een voorlichtingscampagne te starten gericht op werkgevers en werknemers om de kennis te verspreiden over de geldende EG-minimumregelingen en -bepalingen en de negatieve gevolgen van zwart werk voor nationale stelsels van sociale zekerheid, overheidsfinanciën, eerlijke concurrentie, economische prestaties en de werknemers zelf;

55.   roept op om speciale aandacht te besteden aan jonge werknemers die grotendeels tijdelijk werk verrichten, om erop toe te zien dat hun gebrek aan specifieke werkervaring niet leidt tot werkgerelateerde ongelukken; moedigt de lidstaten aan goede praktijken op dit vlak uit te wisselen en roept uitzendbureaus op om werkgevers en jonge werknemers zelf hierop te wijzen;

56.   benadrukt de rol van de sociale partners bij het voorlichten en scholen van werknemers en werkgevers over de rechten en plichten in hun arbeidsrelatie, alsmede bij het naleven van het geldend recht op dat gebied en roept de Commissie derhalve op technische bijstand aan sociale partners te bevorderen, alsmede hen aan te moedigen om kennis uit te wisselen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren;

57.   benadrukt de waardevolle functie die de sociale partners hebben, met behulp waarvan reeds een aantal succesvolle hervormingen van de arbeidsmarkt zijn doorgevoerd, namelijk door het sluiten van overeenkomsten inzake ouderschapsverlof, deeltijdbanen en contracten voor bepaalde tijd, alsmede telewerk en levenslang leren;

58.   gelooft dat de lidstaten hun openheid van geest dienen aan te tonen in het overleg tussen de sociale partners aangaande de modernisering van het arbeidsrecht en de aanpassing ervan aan de uitdagingen van de 21ste eeuw, en rekening dienen te houden met de argumenten van de sociale partners en te reageren op de door hen te berde gebrachte kwesties;

59.   is van mening dat de Commissie niet slechts overleg moet voeren met tevoren omschreven sociale partners, maar ook met alle organisaties en individuen die met de sociale wetgeving te maken hebben; stelt in het bijzonder vast dat KMO's momenteel ondervertegenwoordigd zijn in het raadplegingsproces en hetzelfde geldt voor werknemers die geen lid zijn van een vakbond;

60.   wijst op de positieve rol van collectieve onderhandelingen op nationaal, sectoraal en bedrijfsniveau in arbeidsrelaties en werkorganisatie ter verhoging van de productiviteit van ondernemingen en ter verbetering van de arbeidsomstandigheden waarbij de groei van de werkgelegenheid tegelijkertijd wordt aangemoedigd; wijst op de mogelijkheid om overeenkomsten zodanig te wijzigen dat de desbetreffende onderhandelingen gemakkelijker resulteren in oplossingen die beter op het bedrijf aansluiten en werkgevers en werknemers ten goede komen;

61.   roept de Commissie en de lidstaten op in het kader van het initiatief "Beter wetgeven" voortdurend samen te werken met de sociale partners, en in voorkomende gevallen met andere relevante en representatieve maatschappelijke organisaties, bij ieder initiatief dat betrekking heeft op het arbeidsrecht of het sociale beleid met het oog op het vereenvoudigen van de administratieve procedures waarmee KMO's en met name startende ondernemingen worden geconfronteerd, waardoor hun financiële situatie het eerder toelaat om hun concurrentievermogen te versterken door nieuwe banen te creëren;

62.   onderstreept de noodzaak om de gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid van algemene of grote ondernemingen te reguleren om misbruik bij het onderaannemen en uitbesteden van werknemers tegen te gaan, en een transparante en concurrerende interne markt op te zetten voor alle bedrijven gebaseerd op een gelijk speelveld wat betreft arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, roept met name de Commissie en de lidstaten op om duidelijk vast te leggen wie verantwoordelijk is voor het nakomen van het arbeidsrecht en voor het uitbetalen van het hiermee verbonden loon, de socialezekerheidsbijdrage en de belasting ingeval van een keten van onderaannemers;

63.   is er stellig van overtuigd dat het creëren van onzeker, slecht betaald werk geen juist antwoord is op de herlocatietrend waar meer en meer sectoren door getroffen worden; is in tegenstelling hiermee juist van mening dat investeringen in onderzoek, ontwikkeling, opleidingen en levenslang leren weer tot een opleving zou kunnen leiden in de sectoren die momenteel lijden aan een gebrek aan concurrentievermogen;

64.   roept de Commissie op om het opzetten van een geschillenregeling te vergemakkelijken, zodat de Europese overeenkomsten tussen de sociale partners kunnen uitgroeien tot een effectief en flexibel instrument, dat tot een meer effectieve benadering van de wetgeving op Europees niveau kan leiden;

65.   roept de lidstaten op de beperkingen om toegang te krijgen tot hun arbeidsmarkten op te heffen en daarmee de mobiliteit van de werknemers binnen de EU te vergroten, waardoor de doelstellingen van de interne markt en de Lissabon-strategie sneller verwezenlijkt zouden kunnen worden;

66.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de Parlementen van de lidstaten en kandidaat-lidstaten.

(1) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(2) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.
(3) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(4) PB L 175 van 10.7.1999, blz. 43.
(5) PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 131.
(6) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0463.
(8) PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.
(9) PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40.
(10) PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1
(11) PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12.
(12) PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.
(13) PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
(14) PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9.
(15) PB L 376, 27.12.2006, blz. 36.

Laatst bijgewerkt op: 18 maart 2008Juridische mededeling