Resolutie van het Europees Parlement van 23 september 2008 over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding (2008/2068(INI))
Het Europees Parlement
,
– gelet op artikel 3, lid 1, letter q), en artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren" (COM(2007)0392) en de daarmee verband houdende werkdocumenten van de Commissiediensten (SEC(2007)0931 en SEC(2007)0933),
– gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren(1)
, dat als specifieke doelstelling het versterken van de kwaliteit en de Europese dimensie in de opleidingen voor onderwijsgevenden omvat (artikel 17, lid 2, letter e),
– gezien de acht sleutelcompetenties die worden genoemd in Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren(2)
– gezien het tienjarig werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", en met name doelstelling 1.1 "Verbetering van het onderwijs en de opleiding voor onderwijsgevenden en opleiders"(3)
, alsmede de daarop volgende gezamenlijke tussentijdse verslagen over de vooruitgang bij de toepassing hiervan,
– gezien het meertaligheidsbeleid van de EU en het verslag van de Groep op hoog niveau van de Commissie over meertaligheid (2007),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de buitengewone Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002, waarop concrete doelstellingen voor de verbetering van onder meer onderwijs en opleiding voor onderwijsgevenden en opleiders zijn vastgesteld,
– gezien de conclusies van de Raad van 5 mei 2003 over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks)(4)
,
– gezien de conclusies van de Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur van 15 en 16 november 2007 en met name de conclusies over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding(5)
,
– gezien de driejaarlijkse PISA-onderzoeken (Programme for International Student Assessment) van de OESO en het verslag "Teachers Matter: Attracting, Developing and Retaining Effective Teachers" (2005),
– gezien het rapport "How the World's best performing school systems come out on top" (McKinsey & Co, september 2007),
– gezien zijn eigen, gepubliceerde studie 'Current situation and prospects for physical education in the European Union',
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de rol van sport in het onderwijs(6)
,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0304/2008),
A. overwegende dat onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit talrijke voordelen hebben die verder gaan dan het scheppen van banen en de bevordering van het concurrentievermogen, en belangrijke elementen vormen van een leven lang leren,
B. overwegende dat het nodig is onderwijs te geven aan mensen die zelfvoorzienend en geïnformeerd zijn en zich willen inzetten voor een hechte samenleving, en overwegende dat de kwaliteit van het onderwijs een essentiële factor is voor de sociale en economische cohesie en voor het banenscheppend vermogen, het concurrentievermogen en het groeipotentieel van de Europese Unie in een globaliserende wereld,
C. overwegende dat het Europees Sociaal Fonds een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkeling van onderwijs en opleidingen, en zo kan bijdragen aan een betere lerarenopleiding,
D. overwegende dat de kwaliteit van lerarenopleidingen wordt weerspiegeld in de onderwijspraktijk en niet alleen van directe invloed is op het kennisniveau van leerlingen maar ook op de vorming van hun persoonlijkheid, vooral tijdens hun eerste schooljaren,
E. overwegende dat de uitdagingen waarvoor de onderwijsberoepen zich gesteld zien steeds groter worden naarmate het onderwijs complexer en heterogener wordt; overwegende dat deze uitdagingen ook vooruitgang op het gebied van informatie- en communicatietechnologie omvatten alsook veranderingen in maatschappelijke en gezinsstructuren en de toenemend diverse mix van leerlingen op veel scholen als gevolg van toegenomen immigratie en het opkomen van multiculturele samenlevingen, de toegenomen autonomie van scholen, die meer taken voor de leraren met zich meebrengt, en de noodzaak om meer aandacht te schenken aan de leerbehoeften van individuele leerlingen,
F. overwegende dat er een duidelijke en positieve correlatie bestaat tussen lerarenopleidingen van hoge kwaliteit en leerlingen met een hoog succespercentage,
G. overwegende dat in het licht van het groeiende aanbod van informatie in combinatie met voortgaande digitalisering het vermogen moet worden ontwikkeld om media en hun inhoud effectief te gebruiken in overeenstemming met de doelen en behoeften van de mensen, en overwegende dat mediaonderwijs een vorm van pedagogische benadering van de media is die gebruikers in staat moet stellen een kritische en weloverwogen aanpak bij het gebruik van alle media te ontwikkelen,
H. overwegende dat meer dan 80% van de leerkrachten in het basisonderwijs en 97% van de leerkrachten in het kleuteronderwijs in de EU vrouw is, terwijl dat cijfer in het secondair onderwijs slechts 60% bedraagt,
I. overwegende dat de kwaliteit van de lerarenopleidingen van invloed kan zijn op het aantal leerlingen dat vroegtijdig van school gaat en op de leesvaardigheid van oudere studenten,
J. overwegende dat kleuter- en lager onderwijs een uiterst belangrijke invloed hebben op de onderwijsprestaties die kinderen uiteindelijk leveren,
K. overwegende dat er in de Unie meer dan 27 verschillende systemen voor lerarenopleidingen zijn, maar dat de uitdagingen waarmee de onderwijssector te maken krijgt niettemin in alle lidstaten grotendeels hetzelfde zijn,
L. overwegende dat onderwijzen een beroep is waarin een grote mate van arbeidsvreugde belangrijk is om goed personeel in dienst te houden,
M. overwegende dat het niet rechtvaardig zou zijn om alleen leerkrachten verantwoordelijk te stellen voor hun onderwijsactiviteiten; overwegende dat benadrukt moet worden dat het vermogen van leerkrachten om goed onderwijs te geven aan al hun leerlingen, een klimaat te scheppen waarin allen kunnen samenleven en gewelddadig gedrag te verminderen, nauw verbonden is met de omstandigheden waarin ze lesgeven, de beschikbare ondersteunende middelen, het aantal leerlingen met leermoeilijkheden in elke klas, het sociale en culturele klimaat op scholen, de medewerking van gezinnen en de sociale steun die ze krijgen; overwegende dat de mate van betrokkenheid van leerkrachten voor een groot deel afhangt van de betrokkenheid van de maatschappij bij het onderwijs, en dat beide factoren elkaar beïnvloeden en van belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs,
N. overwegende dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat alle leraren het gevoel hebben dat zij behoren tot een gerespecteerde en gewaardeerde beroepsgroep, gezien het feit dat een groot deel van de beroepsidentiteit afhangt van de wijze waarop de samenleving naar hen kijkt,
O. overwegende dat het aantrekken van optimaal presterende krachten in het onderwijs overeenkomstige niveaus van maatschappelijke erkenning, status en beloning vereist,
P. overwegende dat leraren een belangrijke maatschappelijke en ontwikkelende rol spelen die verder reikt dan de traditionele grenzen van vakken, en een belangrijke functie als rolmodel kunnen vervullen,
Q. overwegende dat de doelstelling van "gelijke kansen voor iedereen" is verankerd in het EG-Verdrag, met name in artikel 13 ervan, dat de rechtsgrondslag vormt voor de strijd tegen discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid,
R. overwegende dat de kwaliteit van scholen voor een groot deel afhankelijk is van de mate van autonomie die zij hebben met betrekking tot hun plannen en het beheer,
S. overwegende dat passende beroepskwalificaties voor leerkrachten lichamelijke opvoeding zeer belangrijk zijn voor de fysieke en psychische ontwikkeling van kinderen en om hen te stimuleren op een gezonde manier te leven,
1. sluit zich volledig aan bij de analyse dat verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding tot aanzienlijke verbetering van de prestaties van leerlingen leidt;
2. is van mening dat het bieden van meer en betere lerarenopleidingen in combinatie met beleidsmaatregelen die ertoe strekken de beste kandidaten voor het onderwijs te rekruteren voor ieder ministerie van Onderwijs de belangrijkste prioriteiten zouden moeten vormen;
3. is van mening dat verhoging van de onderwijsuitgaven gericht zou moeten zijn op die sectoren die de grootste verbetering in de prestaties van leerlingen opleveren;
4. benadrukt dat de lidstaten groter belang moeten hechten en meer middelen moeten toekennen aan lerarenopleidingen, wil er significante vooruitgang worden geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie "Onderwijs en opleiding 2010", namelijk dat de kwaliteit van het onderwijs moet worden verbeterd en dat de idee van een leven lang leren in de hele Unie moet worden versterkt;
5. spreekt zijn krachtige steun uit voor de bevordering van permanente en coherente beroepsontwikkeling voor leerkrachten gedurende hun hele loopbaan; beveelt aan dat alle leerkrachten regelmatig de gelegenheid krijgen, zowel academisch, qua werk als financieel, bijvoorbeeld door middel van overheidsbeurzen, om hun vaardigheden en kwalificaties, alsmede hun pedagogische kennis te verbeteren en te actualiseren; is van oordeel dat deze opleidingsmogelijkheden zodanig moeten worden gestructureerd dat de kwalificaties in alle lidstaten worden erkend;
6. onderstreept de noodzaak van meer grensoverschrijdende dialoog en uitwisseling van ervaringen, met name met betrekking tot de mogelijkheid tot en de doeltreffendheid van voortdurende professionele ontwikkeling op het gebied van de opleiding van leerkrachten in het kleuter -, basis - en middelbaar onderwijs;
7. dringt erop aan dat met name aandacht wordt besteed aan de eerste introductie van nieuwe leerkrachten; steunt de ontwikkeling van ondersteunende netwerken en begeleidende programma's, waarin leerkrachten met bewezen ervaring en capaciteiten een essentiële rol kunnen vervullen bij de opleiding van nieuwe collega's, door het overdragen van kennis die in succesvolle loopbanen is opgedaan, het leren binnen een team te bevorderen en te helpen het probleem van het hoge percentage nieuwe leerkrachten dat snel stopt, aan te pakken; is van mening dat leerkrachten via samen werken en samen leren de prestaties van een school en de algemene leeromgeving kunnen helpen verbeteren;
8. dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat het accent weliswaar blijft liggen op het aanwerven en vasthouden van de beste leerkrachten, vooral door het beroep voldoende aantrekkelijk te maken, maar dat de samenstelling van het leerpersoneel op alle niveaus van het onderwijs de sociale en culturele diversiteit binnen de samenleving weerspiegelt;
9. onderstreept het nauwe verband tussen waarborgen dat lesgeven een aantrekkelijk en bevredigend beroep is met goede carrièrevooruitzichten, en de succesvolle aanwerving van gemotiveerde en goed presterende beginnende en ervaren leerkrachten; dringt er bij de lidstaten op aan nog meer maatregelen te nemen om lesgeven als carrièrekeuze voor goede presteerders te bevorderen;
10. onderstreept het bijzondere belang van een genderbeleid; onderstreept eveneens dat het van belang is te waarborgen dat leerkrachten in het kleuter- en lager onderwijs van goede kwaliteit zijn en dat zij zoveel maatschappelijke en professionele steun krijgen als hun verantwoordelijkheden vereisen;
11. erkent het belang van de voortdurende deelname van leerkrachten aan werk - en discussiegroepen met betrekking tot hun onderwijsactiviteiten; is van mening dat dit werk door mentoren en onderwijsinstanties dient te worden ondersteund; is van oordeel dat deelname aan activiteiten die zich richten op een kritische reflectie ten aanzien van het onderwijsproces ertoe dient te leiden dat leerkrachten meer belangstelling in hun werk krijgen en zo hun prestaties verbeteren;
12. wijst met nadruk op de belangrijke rol van de school voor de sociale en leerontwikkeling van kinderen alsook voor het opdoen van kennis en vaardigheden voor deelname aan de democratische samenleving; benadrukt dat het belangrijk is dat gekwalificeerde, deskundige en ervaren leerkrachten betrokken zijn bij de ontwikkeling van doeltreffende pedagogische opleidingsmethoden voor leraren;
13. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat in het openbaar onderwijs alleen voldoende gekwalificeerde leraren lichamelijke opvoeding gymnastieklessen kunnen geven;
14. onderstreept het duidelijke verschil tussen gemiddelde salarissen van leerkrachten, niet alleen tussen de lidstaten, maar ook in verhouding tot gemiddelde nationale inkomens en BBP per capita; dringt erop aan dat leerkrachten een goed salarispakket moeten krijgen dat hun betekenis voor de maatschappij weerspiegelt, en dat er actie wordt ondernomen tegen de brain drain van topleerkrachten naar beter betaalde banen in de particuliere sector, met name op het gebied van wetenschap en technologie;
15. onderstreept dat leerkrachten beter moeten worden toegerust om het hoofd te kunnen bieden aan de scala van nieuwe eisen die aan hun worden gesteld; erkent dat de ontwikkelingen op het gebied van ICT voor leerkrachten uitdagingen inhouden, maar ook kansen bieden; stimuleert de prioritering van ICT-onderwijs tijdens eerste en daarop volgende opleidingen om actuele kennis van recente technologische ontwikkelingen en hun toepassing in het onderwijs te garanderen en te waarborgen dat leerkrachten over de noodzakelijke vaardigheden beschikken om deze in de klas te kunnen exploiteren;
16. is van mening dat opleidingen er onder meer op gericht moeten zijn leerkrachten te voorzien van het innovatieve kader dat ze nodig hebben voor de integratie van het milieuperspectief in hun activiteiten en in de nieuwe vakgebieden: is voorstander van plaatselijke seminars die gericht zijn op behoeften in een bepaalde context, en van cursussen voor het personeel van een bepaalde instelling met het oog op de uitvoering van concrete projecten waarbij rekening wordt gehouden met hun behoeften en hun bijzondere context;
17. onderstreept dat de mobiliteit van leraren, betere samenwerking en teamwerk de creativiteit en innovatie van de onderwijsmethoden kunnen verbeteren en onderwijs op basis van beste praktijken zouden vergemakkelijken;
18. dringt er bij de Commissie op aan de financiële middelen die beschikbaar zijn voor lerarenopleidingen via het een-leven-lang-leren-programma te verhogen, en met name de uitwisseling van leerkrachten tussen scholen in naburige landen en regio's te stimuleren; onderstreept dat mobiliteit de verspreiding van ideeën en beste praktijken binnen het onderwijs vergemakkelijkt en de vaardigheden op het gebied van vreemde talen en de kennis van andere culturen bevordert; onderstreept dat leerkrachten tijdens hun loopbaan meer mogelijkheden zouden moeten hebben om talen te leren, hetgeen onder meer de mogelijkheden die door EU-mobiliteitsprogramma's worden geboden zal maximaliseren;
19. verzoekt om prioriteit te geven aan mediastudies in lerarenopleidingen en van modules van mediastudies die eraan zitten te komen een belangrijk onderdeel van de basisopleiding van leerkrachten te maken;
20. wijst op de essentiële rol van Comenius- en Comenius-Regio-partnerschappen tussen scholen met betrekking tot de mobiliteit van leraren;
21. spreekt zijn krachtige steun uit voor het leren van vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd en het opnemen van taallessen in alle leerprogramma's voor het lager onderwijs; onderstreept dat voldoende investeringen in de aanwerving en opleiding van talenleraren van vitaal belang zijn om deze doelstelling te bereiken;
22. benadrukt dat elke leraar een rolmodel dient te zijn voor wat betreft de beheersing van zijn of haar eigen taal, omdat dit een essentieel instrument is voor een juiste overdracht, en het de leerlingen makkelijker maakt de andere vakken te leren terwijl het tegelijkertijd hun communicatievermogen ontwikkelt, een factor die in een groot aantal beroepsactiviteiten van steeds groter belang is;
23. onderstreept de noodzaak dat leraren in alle lidstaten beschikken over een gecertificeerde vakbekwaamheid in ten minste één vreemde taal;
24. pleit in de context van mediastudies en levenslang leren voor het stimuleren van mediavakbekwaamheid tijdens de opleiding, nascholing, en extramurale scholing van leerkrachten door middel van samenwerking tussen de overheid en de particuliere sector;
25. onderstreept dat er geen substituut bestaat voor de tijd die leerkrachten met leerlingen in de klas doorbrengen en is bezorgd dat de groeiende hoeveelheid administratie schadelijk zou kunnen zijn omdat er minder tijd beschikbaar is hiervoor en voor het voorbereiden van lessen;
26. pleit ervoor burgerschapsvorming tot een verplicht vak te maken, zowel op de lerarenopleiding als op scholen, zodat leerkrachten en leerlingen over de vereiste kennis over de rechten en plichten van burgers en over de Unie beschikken en actuele politieke en sociale situaties en processen kunnen analyseren en kritisch beoordelen;
27. is van mening dat elke school een unieke relatie onderhoudt met de plaatselijke gemeenschap, en dat schoolleiders een grotere verantwoordelijkheid zouden moeten hebben op het gebied van de besluitvorming, zodat zij in kunnen spelen op de onderwijsproblemen en de wijze van lesgeven die hun omgeving vereist, in samenwerking met ouders en met plaatselijke belanghebbenden; benadrukt dat, met de komst van een zeer diverse allochtone bevolking, het onderwijs specifiek bewust moet worden gemaakt van interculturele aspecten en processen, niet alleen binnen de scholen, maar ook met betrekking tot gezinnen en hun directe lokale omgeving, waar de diversiteit bloeit;
28. benadrukt de uiterst gunstige invloed van het Comenius-programma op leerkrachten en de betekenis ervan voor kleine gemeenschappen, met name in sociaal-economisch achtergebleven gebieden, door het bevorderen van integratie en een groter bewustzijn van de Europese dimensie in het onderwijs;
29. verwelkomt de overeenstemming tussen de lidstaten om samen te werken ter bevordering van de coördinatie van het beleid inzake lerarenopleidingen, met name via de open coördinatiemethode; dringt er bij de lidstaten op aan ten volle gebruik te maken van deze mogelijkheid om van elkaar te leren en verzoekt dat het Parlement wordt geraadpleegd over het tijdschema en de ontwikkelingen op dit gebied;
30. onderstreept de behoefte aan betere statistieken inzake lerarenopleidingen in de Unie, ten einde de verspreiding van informatie, meer samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen; stelt voor dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie systemen invoeren die waarborgen dat vergelijkbare gegevens inzake lerarenopleidingen voor het kleuter-, basis- en secundair onderwijs rechtstreeks beschikbaar zijn;
31. is van oordeel dat het voor de aanpak van geweld op scholen van vitaal belang is om tot een nauwere samenwerking tussen schoolleiding en ouders te komen en de instrumenten en procedures te scheppen om het fenomeen effectief aan te pakken;
32. benadrukt het belang van genderbewust onderwijs en van het genderaspect in de opleiding van leerkrachten;
33. verzoekt de Commissie de beste-praktijkmodellen uit de lidstaten te verspreiden die de algemene levensvaardigheden verbeteren door middel van schoolprojecten, bijvoorbeeld met betrekking tot gezonde voeding en sport, huishoudkunde en planning van de eigen financiën;
34. verzoekt de lidstaten om in de lerarenopleiding programma's voor conflictoplossing op te nemen, zodat leerkrachten nieuwe strategieën leren voor het oplossen van allerlei soorten conflicten in de klas en ook voor het omgaan met geweld en agressie;
35. verzoekt de lidstaten om in de lerarenopleiding basiskennis over de Europese Unie, haar instellingen en hun wijze van functioneren op te nemen en werkbezoeken van leraren in opleiding aan de instellingen van de Unie mogelijk te maken;
36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de OESO, de Unesco en de Raad van Europa.