Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2008)0780 – C6-0413/2008 – 2008/0223(COD))
(Medebeslissingsprocedure – herschikking)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0780),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0413/2008),
– gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1)
,
– gezien de brief d.d. 3 februari 2009 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0254/2009),
A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals dit hieronder is geamendeerd;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3
(3) Een vermindering van het energieverbruik in de bouwsector is
een belangrijk onderdeel van de maatregelen die nodig zijn om de broeikasgasemissies te doen dalen en
om te voldoen aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en aan de Europese en internationale verbintenissen om de broeikasgasemissies na 2012 verder te doen afnemen. Het speelt
ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkelingen en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden.
(3) Aangezien 40% van het totale energieverbruik in de EU voor rekening van gebouwen komt, is
een vermindering van het energieverbruik en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
in de gebouwensector een belangrijk onderdeel van de maatregelen die nodig zijn om de energieafhankelijkheid en
de broeikasgasemissies van de EU
te doen dalen. Tezamen met een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zullen de maatregelen ter vermindering van het energieverbruik in de EU de Unie in staat stellen
om te voldoen aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en haar langetermijnstreven de aardopwarming onder de 2°C te houden, en tegen 2020 met ten minste 20% ten opzichte van 1990 te verlagen en met 30% in geval van een internationaal akkoord. Een vermindering van het energieverbruik en een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen spelen
ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkelingen en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) Om de doelstelling van 20% minder energieverbruik in de Gemeenschap tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Gemeenschap te doen toenemen en is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie "Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren". In dit actieplan is het significante potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. Het Europees Parlement heeft in haar resolutie van 31 januari 2008 opgeroepen tot een versterking van de bepalingen van Richtlijn 2002/91/EG.
(5) Om de doelstelling van 20% minder energieverbruik in de Gemeenschap tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Gemeenschap te doen toenemen en is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie "Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren". In dit actieplan is het significante potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 31 januari 2008 opgeroepen tot een versterking van de bepalingen van Richtlijn 2002/91/EG en heeft bij herhaling, laatstelijk in zijn resolutie over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid, bepleit de doelstelling van een verhoging van de energie-efficiëntie met 20% tegen 2020 bindend te maken
. Bovendien worden bij Besluit nr. .../2009/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake gezamenlijke inspanningen, waarvoor energie-efficiëntie in de bouw van doorslaggevend belang is, bindende nationale streefdoelen vastgesteld voor de vermindering van CO2-emissies en voorziet Richtlijn 2009/.../EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de bevordering van energie-efficiëntie in het kader van de bindende doelstelling om in 2020 20 % van het totale energieverbruik van de EU te dekken met energie uit duurzame bronnen.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)De Europese Raad van maart 2007 bevestigde nogmaals dat de Gemeenschap zich ertoe verbindt om energie uit hernieuwbare bronnen in de hele EU te ontwikkelen. Te dien einde onderschreef de Raad een bindend streefcijfer van 20% voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen tegen 2020. Bij Richtlijn 2009/.../EG [ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen] wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. De Raad onderstreept de noodzaak om een factor voor energie uit hernieuwbare bronnen op te nemen in het kader van de verplichting om te voldoen aan de minimumvereisten op het gebied van energieprestatie overeenkomstig Richtlijn 2002/91/EG teneinde de vaststelling van minimumniveaus voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen te bespoedigen.
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9
(9) De energieprestaties van gebouwen dienen te worden berekend volgens een methode, die op nationaal en regionaal niveau mag worden gedifferentieerd
, en die behalve thermische kenmerken ook andere factoren in aanmerking neemt welke een steeds belangrijkere rol spelen, zoals installaties voor verwarming en airconditioning,
de toepassing van energie uit hernieuwbare bronnen, passieve verwarmings- en koelingselementen, zonwering, luchtkwaliteit in gesloten ruimten, geschikt daglicht en het ontwerp van het gebouw. De methodologie voor het berekenen van de energieprestaties mag niet enkel gebaseerd zijn op het seizoen waarin verwarming nodig is, maar moet uitgaan van de jaarlijkse energieprestaties van een gebouw.
(9) De energieprestaties van gebouwen dienen te worden berekend volgens een gemeenschappelijke
methode met objectieve variabelen die rekening houden met regionale klimaatverschillen
, en die behalve thermische kenmerken ook andere factoren in aanmerking neemt welke een steeds belangrijkere rol spelen, zoals verwarmings-, koel- en ventilatiesystemen, warmteterugwinning, zoneregeling,
de toepassing van energie uit hernieuwbare bronnen, passieve verwarmings- en koelingselementen, zonwering, luchtkwaliteit in gesloten ruimten, geschikt daglicht, isolatie- en verlichtingsystemen, controle- en toezichtsystemen
en het ontwerp van het gebouw. De methodologie voor het berekenen van de energieprestaties mag niet enkel gebaseerd zijn op het seizoen waarin verwarming nodig is, maar moet uitgaan van de jaarlijkse energieprestaties van een gebouw. De methode moet bovendien rekening houden met bestaande Europese normen.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12
(12) De Commissie werkt een vergelijkende
methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties. De lidstaten maken van deze vergelijkende
methodologie gebruik om de resultaten te vergelijken met de
minimumeisen inzake energieprestaties die zij hebben vastgesteld
. Zij delen de resultaten van deze vergelijking
en de gegevens die werden gebruikt om tot deze resultaten te komen, regelmatig mee aan de Commissie. Dit zal de Commissie in staat stellen de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het bereiken van de kostenoptimale niveaus van minimumeisen inzake energieprestaties te beoordelen en er verslag over uit te brengen. Na een overgangsperiode
dienen de lidstaten deze vergelijkende
methodologie te gebruiken
wanneer zij hun minimumeisen inzake energieprestaties herzien.
(12) De Commissie werkt een gemeenschappelijke
methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties. Deze methodologie moet aansluiten bij de methodologie die wordt gehanteerd in de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op de prestatievereisten voor de producten, bestanddelen en technische bouwsystemen waaruit het gebouw is samengesteld.
De lidstaten maken van deze gemeenschappelijke
methodologie gebruik om minimumeisen inzake energieprestaties vast te stellen
. Zij delen de resultaten van deze berekening
en de gegevens die werden gebruikt om tot deze resultaten te komen, regelmatig mee aan de Commissie. Dit zal de Commissie in staat stellen de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het bereiken van de kostenoptimale niveaus van minimumeisen inzake energieprestaties te beoordelen en er verslag over uit te brengen. De lidstaten dienen deze methodologie toe te passen
wanneer zij hun minimumeisen inzake energieprestaties herzien en bepalen
.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13
(13) Gebouwen zijn van invloed op het energieverbruik op lange termijn en nieuwe gebouwen zouden daarom moeten voldoen aan minimumeisen inzake energieprestaties die zijn aangepast aan het plaatselijke klimaat. Aangezien de mogelijke toepassing van alternatieve systemen van energievoorziening in het algemeen niet volledig wordt onderzocht, moet de technische, ecologische en economische haalbaarheid van
alternatieve systemen van energievoorziening worden nagegaan
, ongeacht de
grootte van het gebouw
.
(13) Gebouwen zijn van grote
invloed op het energieverbruik op lange termijn. Gezien de lange renovatiecyclus van bestaande gebouwen
zouden nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd,
daarom moeten voldoen aan minimumeisen inzake energieprestaties die zijn aangepast aan het plaatselijke klimaat. Aangezien de mogelijke toepassing van alternatieve systemen van energievoorziening in het algemeen niet volledig wordt onderzocht, moeten
alternatieve systemen van energievoorziening worden overwogen voor nieuwe en bestaande gebouwen
, ongeacht hun
grootte volgens het beginsel dat er eerst voor moet worden gezorgd dat de energiebehoefte voor verwarming en koeling tot een minimaal kostenoptimaal niveau wordt teruggebracht
.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14
(14) Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen vormen, ongeacht hun omvang, een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestaties. Met het oog op de kosteneffectiviteit moet het mogelijk zijn de minimumeisen inzake energieprestaties te beperken tot de gerenoveerde delen, die het meest relevant zijn voor de energieprestaties van het gebouw.
(14) Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen vormen, ongeacht hun omvang, een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestaties van het gehele gebouw
. Door eisen voor kosteneffectieve maatregelen vast te leggen wordt gewaarborgd dat er geen obstakels ontstaan waardoor ingrijpende renovaties onaantrekkelijk worden.
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)Uit studies is gebleken dat de bouwsector inefficiënt is, waardoor de kosten voor de eindgebruiker duidelijk boven het optimale kostenniveau liggen. Er is berekend dat de bouwkosten met 30 à 35% zouden kunnen worden verminderd door de verspilling die in de meeste bouwprocessen en bij de meeste producten plaatsvindt, terug te dringen. De inefficiëntie in de bouwsector ondermijnt het doel en de opzet van deze richtlijn, aangezien de ongerechtvaardigd hoge kosten van bouw en renovatie de kosteneffectiviteit, en daarmee ook de energie-efficiëntie van de sector, verminderen. Met het oog op een goede werking van deze richtlijn dient de Commissie het functioneren van de bouwmarkt te evalueren en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen van haar bevindingen en aanbevelingen. De lidstaten dienen zich in te spannen om een transparant prijsbeleid in de bouw- en renovatiesector te waarborgen en dienen passende maatregelen te treffen om belemmeringen voor de toegang van nieuwe marktdeelnemers, met name KMO's, tot de markt en tot relevante faciliteiten en infrastructuur weg te nemen.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14 ter (nieuw)
(14 ter)Ter verhoging van de energie-efficiëntie van huishoudelijke apparaten, verwarming en koeling moeten informatietechnologieën worden ontwikkeld en in gebruik worden genomen - met als doel een "intelligent gebouw".
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15
(15) Er zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat een groter aantal gebouwen niet alleen voldoet aan de huidige minimumeisen inzake energieprestaties, maar ook energie-efficiënter is
. Daartoe moeten de lidstaten nationale plannen opstellen, om te zorgen voor een toename van het aantal gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
; zij brengen daarover regelmatig verslag uit bij de Commissie.
(15) Er zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat een groter aantal gebouwen niet alleen voldoet aan de huidige minimumeisen inzake energieprestaties, maar op zijn minst een zo hoog mogelijke energieprestatie waarborgt
. Daartoe moeten de lidstaten nationale plannen opstellen, om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale
gebouwen; zij brengen daarover regelmatig verslag uit bij de Commissie.
Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis)De lidstaten moeten worden aangemoedigd om naast de in deze richtlijn vastgestelde acties aanvullende maatregelen te treffen ter bevordering van een hogere energieprestatie van gebouwen. Dergelijke maatregelen kunnen financiële en fiscale prikkels omvatten voor ondernemingen, huiseigenaren en huurders, waaronder ook verlaagde Btw-tarieven voor renovatiediensten.
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16 ter (nieuw)
(16 ter)De lidstaten moeten erop toezien dat de regulering van de energieprijzen voor de consument geen verstorend effect heeft waardoor prikkels tot energiebesparing uitblijven.
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17
(17) De toekomstige koper of huurder van een gebouw of delen daarvan moet via het energieprestatiecertificaat correcte informatie krijgen over de energieprestaties van het gebouw, alsmede praktisch advies over hoe die kunnen worden verbeterd. In het certificaat moet ook informatie worden verstrekt over de eigenlijke effecten van verwarming en koeling op de energiebehoeften van het gebouw, over het primaire energieverbruik en over de kooldioxide-uitstoot.
(17) De toekomstige koper of huurder van een gebouw of delen daarvan moet via het energieprestatiecertificaat correcte informatie krijgen over de energieprestaties van het gebouw, alsmede praktisch advies over hoe die kunnen worden verbeterd. Eigenaren en huurders van bedrijfspanden moeten tevens worden verplicht informatie uit te wisselen over het daadwerkelijke energieverbruik, teneinde te waarborgen dat alle gegevens beschikbaar zijn om een geïnformeerde keuze te kunnen maken over de nodige verbeteringen.
In het certificaat moet ook informatie worden verstrekt over de eigenlijke effecten van verwarming en koeling op de energiebehoeften van het gebouw, over het primaire energieverbruik en over de kooldioxide-uitstoot. De eigenaars van gebouwen moeten te allen tijde certificatie of een bewijs van actualisering kunnen aanvragen, en niet alleen als gebouwen worden verhuurd, verkocht of gerenoveerd.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis)De overheid moet het goede voorbeeld geven en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uitvoeren. De lidstaten moeten in hun nationale plannen maatregelen opnemen om overheidsdiensten te stimuleren verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in een vroeg stadium over te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren. Bij het opstellen van de nationale plannen moeten de lidstaten de vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden raadplegen.
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17 ter (nieuw)
(17 ter)In overeenstemming met de vereisten inzake de installatie van slimme meters, zoals vastgesteld bij Richtlijn 2006/32/EG, dienen eigenaren en huurders te worden voorzien van nauwkeurige real-time informatie over het energieverbruik in de door hen gebruikte gebouwen.
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18
(18) Gebouwen die door de overheid worden gebruikt en gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, kunnen
een voorbeeldfunctie vervullen op het gebied van zorg voor het milieu en energiegebruik en daarom dient voor die gebouwen regelmatig energiecertificering plaats te vinden. De verspreiding van informatie over die energieprestaties onder het publiek kan worden verbeterd door die energiecertificaten op een opvallende plaats aan te brengen.
(18) Gebouwen die door de overheid worden gebruikt en gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, dienen
een voorbeeldfunctie te
vervullen op het gebied van zorg voor het milieu en energiegebruik en daarom dient voor die gebouwen regelmatig energiecertificering plaats te vinden. De verspreiding van informatie over die energieprestaties onder het publiek kan worden verbeterd door die energiecertificaten op een opvallende plaats aan te brengen. Indien lidstaten besluiten het gebruik van energie op te nemen in de certificeringvereisten voor energie, kan voor een locatiegebaseerde aanpak worden gekozen waarbij een groep in dezelfde buurt gelegen gebouwen die door dezelfde organisatie worden gebruikt, op dezelfde energiemeters is aangesloten.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18 bis (nieuw)
(18 bis)Als wordt gezorgd voor wederzijdse erkenning van energieprestatiecertificaten die zijn afgegeven door andere lidstaten, kan waarschijnlijk een grensoverschrijdende markt voor financiële en andere diensten voor de ondersteuning van energie-efficiëntie ontstaan. Om dit mogelijk te maken moet de Commissie minimumvoorschriften voor de inhoud en vorm van de certificaten en voor de accreditering als deskundige vaststellen. Elk energieprestatiecertificaat moet zowel in de taal van de eigenaar als in de taal van de huurder beschikbaar zijn, zodat de aanbevelingen makkelijk te begrijpen zijn.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 19
(19) De laatste jaren is het aantal airconditioningsystemen in de Europese landen toegenomen. Dit veroorzaakt in deze landen
aanzienlijke problemen op het gebied van piekbelasting, waardoor de kostprijs voor elektrische energie stijgt en de energiebalans in het gedrang komt.
(19) De laatste jaren is het aantal airconditioningsystemen in de Europese landen toegenomen. Dit veroorzaakt in alle lidstaten
aanzienlijke problemen op het gebied van piekbelasting, waardoor de kostprijs voor elektrische energie stijgt en de energiebalans in het gedrang komt. Er moet prioriteit worden verleend aan strategieën die bijdragen tot betere thermische prestaties van gebouwen tijdens de zomer. Met name technieken voor passieve koeling en in het bijzonder technieken die bijdragen tot het verbeteren van de kwaliteit van het binnenklimaat en van het microklimaat rond gebouwen moeten verder worden ontwikkeld.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 20
(20) Regelmatige controle van verwarmingsketels en airconditioningsystemen door gekwalificeerd personeel draagt bij tot handhaving van de correcte afstelling ervan in overeenstemming met de productspecificatie en leidt tot optimale prestaties uit milieu-, veiligheids- en energieoogpunt. Een onafhankelijke beoordeling van het gehele verwarmings- en airconditioningsysteem moet regelmatig plaatsvinden gedurende de levensduur van deze systemen, vooral vóór installatie of verbetering.
(20) Regelmatige controle van verwarmingsketels en airconditioningsystemen door gekwalificeerd personeel draagt bij tot handhaving van de correcte afstelling ervan in overeenstemming met de productspecificatie en leidt tot optimale prestaties uit milieu-, veiligheids- en energieoogpunt. Een onafhankelijke beoordeling van het gehele verwarmings- en airconditioningsysteem moet regelmatig plaatsvinden gedurende de levensduur van deze systemen, vooral vóór installatie of verbetering. Om de administratieve lasten voor eigenaars en huurders van gebouwen te beperken moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij de afgifte van energieprestatiecertificaten ook de verwarmings- en airconditioningsystemen worden gekeurd en dat beide keuringen zo veel mogelijk gelijktijdig gebeuren.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis)De lokale en regionale overheden zijn van cruciaal belang voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Met hun vertegenwoordigers moet overleg plaatsvinden over elk aspect van de tenuitvoerlegging op nationaal of regionaal niveau. Lokale stedenbouwkundigen en bouwinspecteurs moeten geschikte richtsnoeren en middelen krijgen om de nodige taken uit te voeren.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21 ter (nieuw)
(21 ter)Indien de toegang tot of de uitoefening van het beroep van installateur gereglementeerd is, gelden de voorwaarden voor de erkenning van beroepskwalificaties zoals vastgelegd in Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De toepassing van deze richtlijn laat derhalve Richtlijn 2005/36/EG onverlet. In Richtlijn 2005/36/EG zijn eisen vastgesteld voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, onder meer voor architecten, maar voorts moet ook worden gegarandeerd dat architecten en planologen in hun plannen en ontwerpen voldoende rekening houden met bijzonder energie-efficiënte technologieën. De lidstaten moeten ter zake duidelijke richtsnoeren opstellen, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG en met name de artikelen 46 en 49.
Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Overweging 23
(23) De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om bepaalde delen van het in bijlage I bedoelde algemene kader aan te passen aan de technische vooruitgang, om een methodologie vast te stellen voor het berekenen van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties en om gemeenschappelijke principes
vast te stellen voor het definiëren van de gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik.
Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(23) De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om bepaalde delen van het in bijlage I bedoelde algemene kader aan te passen aan de technische vooruitgang, om een gemeenschappelijke
methodologie vast te stellen voor het berekenen van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties en om een definitie voor energieneutrale gebouwen
vast te stellen, rekening houdend met de normale weersomstandigheden ter plaatse en de verwachte veranderingen daarin na verloop van tijd
. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis)Aangezien 14% van het energieverbruik in de EU voor rekening komt van verlichting en gezien het feit dat met de modernste verlichtingssystemen een energiebesparing van 80% kan worden bereikt onder verlichtingsomstandigheden die in overeenstemming zijn met de Europese normen, wat een nog niet ten volle benutte mogelijkheid is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de EU voor 2020, dient de Commissie de nodige stappen te nemen voor de goedkeuring van een richtlijn betreffende verlichtingontwerp die een aanvulling vormt op de maatregelen en doelstellingen van deze richtlijn. De verhoging van de energie-efficiëntie door een beter ontwerp van verlichting en de toepassing van energie-efficiënte lichtbronnen in overeenstemming met de richtlijn energieverbruik van producten vormt een significante bijdrage tot een betere energieprestatie van gebouwen.
Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Overweging 24
(24) Aangezien de doelstellingen om de energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd gezien de complexiteit van de bouwsector en aangezien de uitdagingen inzake energie-efficiëntie
niet voldoende kunnen worden aangepakt via de nationale woningmarkt en dit, gelet op de omvang en de effecten van de acties, derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen nodig is.
(24) Aangezien de doelstellingen om de energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd gezien de complexiteit van de gebouwensector en aangezien de uitdagingen inzake energieprestaties
niet voldoende kunnen worden aangepakt via de nationale woningmarkt en dit, gelet op de omvang en de effecten van de acties, derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen nodig is.
Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1
Deze richtlijn stimuleert verbeterde energieprestaties van gebouwen in de Gemeenschap, rekening houdend met zowel de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw als met de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit
.
Deze richtlijn stimuleert verbeterde energieprestaties van gebouwen in de Gemeenschap, rekening houdend met zowel de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw als met de eisen voor het binnenklimaat en kostenoptimale niveaus van energieprestaties
.
Amendement 26 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – letter a
(a) het algemeen kader voor
een methode voor de berekening van de geïntegreerde energieprestaties van gebouwen en delen van gebouwen,
(a) een methode voor de berekening van de geïntegreerde energieprestaties van gebouwen en delen van gebouwen, van bestanddelen van gebouwen en van technische bouwsystemen
;
Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – letter c
(c) de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van bestaande gebouwen en delen van gebouwen
die een ingrijpende renovatie ondergaan,
(c) de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen wanneer deze worden vervangen of vernieuwd
;
Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – letter d
(d) nationale plannen om te zorgen voor een toename van het aantal gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
;
(d) nationale plannen en streefdoelen
om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale
gebouwen;
Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – letter g bis (nieuw)
(g bis) opleiding, scholing en wederzijdse erkenning door de lidstaten van personen die de energieprestaties van gebouwen certificeren en verwarmings- en airconditioningsystemen keuren.
Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – letter g ter (nieuw)
(g ter) nationale plannen voor het opheffen van belemmeringen in de bouw-, huur- en monumentenwetgeving en voor het scheppen van financiële prikkels.
Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 1 bis (nieuw)
(1 bis) nieuw gebouw: een gebouw waarvoor de bouwvergunning is verkregen na de inwerkingtreding van deze richtlijn;
Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 1 ter (nieuw)
(1 ter) delen van gebouwen: appartementen of voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok;
Amendement 33 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 1 quater (nieuw)
(1 quater) energieneutraal gebouw: een gebouw waarvan het totale jaarlijkse verbruik van primaire energie als gevolg van een zeer hoog niveau van energie-efficiëntie niet groter is dan de productie van energie ter plaatse uit hernieuwbare bronnen;
Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2
(2) technische bouwsystemen: technisch materiaal voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening, verlichting en elektriciteitsproductie of een combinatie daarvan;
(2) technische bouwsystemen: technisch materiaal voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening, verlichting en elektriciteitsproductie, meet-, toezicht- en controlesystemen
of een combinatie daarvan;
Amendement 35 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 3
(3) energieprestaties van een gebouw: de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is voor de vraag naar energie die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder de energie die wordt gebruikt voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting;
(3) energieprestaties van een gebouw: de berekende of gemeten hoeveelheid primaire
energie die nodig is voor de vraag naar energie die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar,
waaronder de energie die wordt gebruikt voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en ingebouwde verlichting rekening houdend met passieve zonne-energie, zonwering
en natuurlijke
verlichting;
Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 4
(4) primaire energie: hernieuwbare en niet- hernieuwbare energie
die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;
(4) primaire energie: energie uit
hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen
die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;
Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 4 bis (nieuw)
(4 bis) energie uit hernieuwbare bronnen: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen: wind, zon, aardwarmte, aerothermische en hydrothermische energie en energie uit de zee, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;
Amendement 38 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5
(5) bouwschil: de elementen die de binnenzijde van een gebouw scheiden van de buitenzijde, waaronder de vensters, de muren, de fundering, de kelderplaat, het plafond, het dak en de isolatie
;
(5) bouwschil: de geïntegreerde
elementen die de binnenzijde van een gebouw scheiden van de buitenzijde;
Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5 bis (nieuw)
(5 bis) bestanddeel van een gebouw: een afzonderlijk deel van een gebouw dat van invloed is op de energieprestaties van het gebouw en dat niet onder de definitie van technische bouwsystemen valt, waaronder de vensters, de buitendeuren, de markiezen, de muren, de fundering, de kelderplaat, het plafond, het dak en isolatiesystemen;
Amendement 40 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 6
(6) ingrijpende renovatie: de renovatie van een gebouw, waarbij
(6) ingrijpende renovatie: de renovatie van een gebouw, waarbij
(a) de totale kosten van de renovatie met betrekking tot de bouwschil of de technische bouwsystemen hoger zijn dan 25%
van de waarde van het gebouw, exclusief de grond, of
(a) de totale kosten van de renovatie met betrekking tot de bouwschil of de technische bouwsystemen hoger zijn dan 20%
van de waarde van het gebouw, berekend op basis van de actuele bouwkosten in de betreffende lidstaat
, exclusief de grond, of
(b) meer dan 25% van de oppervlakte van de bouwschil een renovatie ondergaat;
(b) meer dan 25% van de oppervlakte van de bouwschil een renovatie ondergaat die een direct effect heeft op de energieprestaties van het gebouw
;
Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 10
(10) kostenoptimaal niveau: het laagst mogelijke kostenniveau tijdens
de levensduur van een gebouw, dat wordt bepaald aan de hand van de investeringskosten,
de onderhouds- en
bedrijfskosten (inclusief kosten voor energie), inkomsten van geproduceerde energie, waar van toepassing,
en verwijderingskosten, waar van toepassing;
(10) kostenoptimaal niveau: het niveau waarbij de berekende kosten-batenanalyse over
de levensduur van een gebouw positief is, ten minste rekening houdend met de actuele netto waarde van de investering en
de bedrijfskosten (inclusief kosten voor energie), het onderhoud,
inkomsten van geproduceerde energie en verwijderingskosten, waar van toepassing;
Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 14
(14) warmtepomp: een toestel/installatie dat/die bij lage temperatuur
warmte aan
de lucht, het water of de bodem onttrekt en deze warmte aan het gebouw afgeeft
.
(14) warmtepomp: een machine,
toestel of
installatie dat/die warmte van de natuurlijke omgeving zoals
de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur
. De hoeveelheid energie die een warmtepomp aan de omgeving moet onttrekken om als hernieuwbare energie in de zin van deze richtlijn te kunnen worden beschouwd, is vastgesteld bij Richtlijn 2009/.../EG [ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen];
Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 14 bis (nieuw)
(14 bis) energiearmoede: de toestand dat een huishouden meer dan 10% van het inkomen aan energie moet besteden om het huis te verwarmen tot een niveau dat volgens de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie aanvaardbaar is;
Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 14 ter (nieuw)
(14 ter) verlichtingssysteem: een combinatie van onderdelen die vereist zijn om in een bepaald lichtniveau te voorzien;
Amendement 45 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 14 quater (nieuw)
(14 quater) stadsverwarming of -koeling: de distributie van thermale energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen, voor het verwarmen of koelen van ruimtes of processen of voor warmwaterproductie;
Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 14 quinquies (nieuw)
(14 quinquies) verlichtingsontwerp: een plan of tekening met een nauwkeurige beschrijving van de samenstelling en indeling van verlichtingsarmaturen, met inbegrip van bijbehorende regelingsapparatuur.
Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3
De lidstaten passen
voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen een geharmoniseerde methodiek toe
overeenkomstig het algemene kader in bijlage I.
1.
De Commissie stelt, na raadpleging van de relevante belanghebbenden en met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten uiterlijk op 31 maart 2010
voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen een gemeenschappelijke
methodiek vast
overeenkomstig het algemene kader in bijlage I.
Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 21, lid 2.
Deze methode wordt vastgesteld op nationaal of op regionaal niveau.
2.De lidstaten voeren deze gemeenschappelijke methodiek uit.
Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.De energieprestaties van gebouwen worden op transparante wijze uitgedrukt en omvatten een indicator voor de vraag naar primaire energie.
Amendement 100 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen opdat minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen worden vastgesteld met het oog op het bereiken van de
kostenoptimale niveaus, en worden berekend volgens de in artikel 3 bedoelde methodiek.
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen opdat minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen en delen daarvan
worden vastgesteld om ten minste
kostenoptimale niveaus te bereiken
, en worden berekend volgens de in artikel 3 bedoelde gemeenschappelijke
methodiek.
Bij het vaststellen van de eisen kunnen de lidstaten onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede tussen verschillende categorieën gebouwen.
Bij het vaststellen van de eisen raadplegen
de lidstaten de overheid en andere belanghebbenden en kunnen zij
onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede tussen verschillende categorieën gebouwen.
In de eisen wordt rekening gehouden
met de algemene binnenklimaatsituatie - om eventuele negatieve neveneffecten zoals onvoldoende ventilatie te voorkomen -, met de plaatselijke omstandigheden, met de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw.
De eisen moeten consistent zijn met andere toepasselijke communautaire wetgeving en rekening houden
met de algemene binnenklimaatsituatie en binnen- en buitenlicht -
om eventuele negatieve neveneffecten zoals onvoldoende ventilatie of onvoldoende natuurlijk licht
te voorkomen -, met de plaatselijke omstandigheden, met de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw.
De eisen dienen regelmatig en ten minste om de vijf jaar
te worden getoetst, en zo nodig
aan de technische vooruitgang in de bouwsector te worden aangepast.
De eisen dienen regelmatig en ten minste om de vier jaar
te worden getoetst, en aan de technische vooruitgang in de bouwsector te worden aangepast.
Het bepaalde in dit artikel belet de lidstaten steun te geven voor de bouw van nieuwe gebouwen, ingrijpende renovaties en verbetering van bestanddelen en technische systemen die verder gaan dan de minimumvereisten van deze richtlijn.
Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 2
2. De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen als bedoeld in lid 1 vast te stellen of toe te passen:
2. De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen als bedoeld in lid 1 vast te stellen of toe te passen:
(a) gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, indien
de toepassing van de minimumeisen
inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;
(a) gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover
de toepassing van een specifieke minimumeis
inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;
(b) gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;
(b) gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;
(c) tijdelijke gebouwen die in principe niet langer dan twee jaar
gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestaties valt;
(c) tijdelijke gebouwen die in principe minder dan achttien maanden
gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestaties valt;
(d) woongebouwen die in principe minder dan vier maanden per jaar gebruikt worden;
(e) alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2.
(e) alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2.
Amendement 51 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 3
3. Vanaf 30 juni 2014
verstrekken de lidstaten geen
stimulansen meer
voor de bouw of renovatie van gebouwen of delen van gebouwen die niet
voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties volgens de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.
3. Vanaf 30 juni 2012
verstrekken de lidstaten nog slechts
stimulansen voor de bouw of ingrijpende
renovatie van gebouwen of delen van gebouwen, met inbegrip van bestanddelen van gebouwen, als de resultaten daarvan ten minste
voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties volgens de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.
Amendement 52 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 4
4. Vanaf 30 juni 2017 zorgen
de lidstaten ervoor dat, bij het herzien van
de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties, deze vereisten voldoen aan de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.
4. De lidstaten herzien
de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties en zorgen ervoor dat
deze vereisten uiterlijk op 30 juni 2015 ten minste
voldoen aan de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.
Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.De lidstaten verlenen subsidie en technische advies voor specifieke programma's voor de aanpassing van historische gebouwen of centra aan energie-efficiëntie.
Amendement 54 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 4 ter (nieuw)
4 ter.Energieproductiesystemen en isolatiemaatregelen in historische centra worden aan een visuele-hinderbeoordeling onderworpen;
Amendement 55 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5
1. De Commissie werkt tegen 31 december 2010
een vergelijkende
methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties voor gebouwen of delen van gebouwen. De vergelijkende
methodologie dient een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen.
1. De Commissie werkt, na raadpleging van de relevante belanghebbenden, met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, en op basis van de in bijlage III bis genoemde beginselen uiterlijk op 31 maart 2010
een gemeenschappelijke
methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties voor gebouwen of delen van gebouwen. Deze gemeenschappelijke
methodologie kan verwijzen naar relevante Europese normen en
dient:
-
een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen,
- de verschillende klimaatomstandigheden in de lidstaten en de waarschijnlijke verandering daarin tijdens de levensduur van het betrokken gebouw te weerspiegelen, en
- gemeenschappelijke aannamen of berekeningsmethoden voor energiekosten vast te stellen.
De Commissie toetst de gemeenschappelijke methodologie om de vijf jaar en actualiseert deze indien nodig.
Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19,
lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21
, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
2. De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties aan de hand van de in lid 1 bedoelde vergelijkende
methodologie en de relevante parameters, zoals de klimatologische omstandigheden, en vergelijken de resultaten van deze berekening met de door hen vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties
.
2. De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties aan de hand van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke
methodologie en de relevante parameters, zoals de klimatologische omstandigheden.
Zij brengen bij de Commissie verslag uit over alle inputgegevens en veronderstellingen die zij voor deze berekeningen en de resultaten daarvan hebben gebruikt. Dit verslag mag worden
opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 30 juni 2011 ingediend.
Zij brengen bij de Commissie verslag uit over alle inputgegevens en veronderstellingen die zij voor deze berekeningen en de resultaten daarvan hebben gebruikt. Dit verslag wordt
opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 30 juni 2011 ingediend.
3. De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bereiken van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties
.
3. De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van dit artikel
.
Amendementen105 en 116 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen aan de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde minimumeisen voor de energieprestaties voldoen.
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen aan de overeenkomstig artikel 4 en het bepaalde in artikel 9
vastgestelde minimumeisen voor de energieprestaties voldoen.
Waar het gaat om nieuwe gebouwen zorgen de lidstaten ervoor dat, alvorens met de bouw wordt begonnen,
de technische, milieutechnische en economische
haalbaarheid van de volgende
alternatieve systemen in aanmerking worden genomen:
Waar het gaat om nieuwe gebouwen bevorderen
de lidstaten het gebruik
van alternatieve systemen met een hoog rendement. Deze alternatieve systemen kunnen onder meer bestaan in:
a) gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen
;
a) gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen
;
b) warmtekrachtkoppeling;
b) warmtekrachtkoppeling;
c) stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar;
c) stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen
;
d) warmtepompen;
d) warmtepompen;
d bis)ICT-apparatuur voor toezicht- en controledoeleinden.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde analyse van alternatieve systemen op een transparante manier wordt gestaafd in de aanvraag van de bouwvergunning of van de definitieve goedkeuring voor de bouwwerken.
Amendementen106,117 en 57 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7
De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan tot het niveau van de minimumeisen inzake energieprestaties worden opgevoerd, voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Zij stellen deze minimumeisen voor de energieprestaties vast overeenkomstig artikel 4. De eisen kunnen
worden vastgesteld hetzij voor het gerenoveerde gebouw in zijn geheel, hetzij
voor de gerenoveerde systemen of
bestanddelen, wanneer deze deel uitmaken van een renovatie die binnen een bepaald tijdsbestek moet worden uitgevoerd, met het doel de totale energieprestaties van het gebouw of delen daarvan te verbeteren
.
De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan of bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen of onderdelen daarvan worden vernieuwd of vervangen
, de energieprestaties ervan tot het niveau van de minimumeisen inzake energieprestaties worden opgevoerd, voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Zij stellen deze minimumeisen voor de energieprestaties vast overeenkomstig artikel 4 en rekening houdend met de bepalingen in artikel 9
. De eisen worden vastgesteld voor zowel
de gerenoveerde systemen als de
bestanddelen van gebouwen
, wanneer deze vernieuwd of vervangen worden, alsook voor het gerenoveerde gebouw in zijn geheel, wanneer het om een ingrijpende renovatie gaat.
Als het gaat om gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, stimuleren de lidstaten dat de volgende alternatieve systemen met een hoog rendement worden bekeken en in aanmerking genomen:
(a) gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;
(b) warmtekrachtkoppeling;
(c) stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;
(d) warmtepompen;
(d bis)ICT-apparatuur voor toezichts- en controledoeleinden.
Amendement 58 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8
Technische bouwsystemen
Technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen
1. De lidstaten stellen minimumeisen inzake energieprestaties vast met betrekking tot de technische bouwsystemen die in de gebouwen zijn geïnstalleerd. Er worden eisen vastgesteld voor nieuwe technische bouwsystemen en voor de vervanging of het herstel van technische bouwsystemen
en onderdelen daarvan.
1. De lidstaten stellen minimumeisen inzake energieprestaties vast met betrekking tot de bestanddelen van gebouwen en
technische bouwsystemen die in de gebouwen zijn geïnstalleerd en in bedrijf gesteld en die niet vallen onder Richtlijn 2009/…/EG [houdende invoering van een kader voor de vaststelling van eisen met betrekking tot milieuvriendelijkheid en zuinig energiegebruik van producten] en de maatregelen ter uitvoering daarvan
. Er worden eisen vastgesteld voor nieuwe bedrijfstechnische installaties,
technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen
en onderdelen daarvan en voor de vervanging of het herstel daarvan, en die eisen worden toegepast voor zover zij technisch en functioneel haalbaar zijn
.
De eisen hebben met name betrekking op:
De eisen hebben met name betrekking op:
(a) c. v.-ketels of
andere warmtegeneratoren van verwarmingssystemen;
(a) c. v.-ketels,
andere warmtegeneratoren en warmtewisselaars
van verwarmingssystemen, met inbegrip van stads/blokverwarming of -koeling
;
(b) waterverwarmers in warmwatersystemen;
(b) waterverwarmers in warmwatersystemen;
(c) centrale airconditioningseenheid of koudegenerator in airconditioningsystemen.
(c) centrale airconditioningseenheid of koudegenerator in airconditioningsystemen;
(c bis) geïnstalleerde verlichting;
(c ter) bestanddelen van gebouwen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 5 bis.
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties moeten in overeenstemming zijn met de
wetgeving die van toepassing is op de producten waaruit het systeem bestaat
en moeten gebaseerd zijn op de behoorlijke installatie van de producten en de geschikte aanpassing en controle van het technische bouwsysteem. De eisen moeten er met name
voor zorgen dat er een geschikt hydraulisch evenwicht wordt bereikt in de hydraulische "natte" verwarmingssystemen en dat de geschikte grootte en het geschikte type van product wordt gebruikt voor de installatie, gelet op het beoogde gebruik van het technische bouwsysteem.
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties moeten in overeenstemming zijn met alle
wetgeving die van toepassing is op de producten waaruit het systeem en de bestanddelen van gebouwen bestaan
en moeten gebaseerd zijn op de behoorlijke installatie van de producten en de geschikte aanpassing en controle van het technische bouwsysteem. Als het gaat om technische bouwsystemen
moeten de eisen ervoor zorgen dat de technische installaties bij de ingebruikneming goed worden afgesteld,
dat er een geschikt hydraulisch evenwicht wordt bereikt in de hydraulische "natte" verwarmingssystemen en dat de geschikte grootte en het geschikte type van product wordt gebruikt voor de installatie, gelet op het beoogde gebruik van het technische bouwsysteem.
Amendementen107 en 119 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.Overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 2009/../EG van het Europees Parlement en de Raad [ betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit]. De lidstaten zorgen ervoor dat er "smart meters" worden geïnstalleerd in alle nieuwe gebouwen en gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd en wanneer een meter wordt vervangen, en stimuleren de plaatsing, waar nodig, van actieve controlesystemen, zoals systemen voor automatisering, controle en toezicht.
Amendementen60 en 102 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9
Gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
Energieneutrale gebouwen
1. De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
.
1. De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale
gebouwen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1 quater
.
Zij
stellen streefcijfers vast voor het minimale percentage dat deze
gebouwen in 2020 moeten uitmaken
van het totaal aantal gebouwen en van de totale bruikbare vloeroppervlakte.
De lidstaten
stellen streefcijfers vast voor het minimale percentage gebouwen die in respectievelijk 2015 en 2020 energieneutrale gebouwen zijn, gemeten als percentage
van het totaal aantal gebouwen en als percentage
van de totale bruikbare vloeroppervlakte.
Er worden afzonderlijke streefcijfers vastgesteld voor:
Er worden afzonderlijke streefcijfers vastgesteld voor:
(a) nieuwe en gerenoveerde residentiële gebouwen;
(a) nieuwe en gerenoveerde residentiële gebouwen;
(b) nieuwe en gerenoveerde niet-residentiële gebouwen;
(b) nieuwe en gerenoveerde niet-residentiële gebouwen;
(c) gebouwen waarin overheidsdiensten zijn gevestigd.
(c) gebouwen waarin overheidsdiensten zijn gevestigd.
De lidstaten houden bij het vaststellen van de onder c) bedoelde streefcijfers
rekening met de leidende rol die overheden dienen te vervullen op het gebied van energieprestaties van gebouwen.
De lidstaten stellen ten minste drie jaar voor de in dit artikel vastgestelde streefcijfers afzonderlijke streefcijfers vast voor nieuwe en bestaande gebouwen als bedoeld onder c) en houden daarbij
rekening met de leidende rol die overheden dienen te vervullen op het gebied van energieprestaties van gebouwen.
2. Het in lid 1 bedoelde nationale plan omvat onder meer de volgende elementen:
2. Het in lid 1 bedoelde nationale plan wordt opgesteld in overleg met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de plaatselijke en regionale overheden, en
omvat onder meer de volgende elementen:
(a) de door de lidstaten gehanteerde definitie van gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik;
(b) tussentijdse streefcijfers, uitgedrukt in het minimale percentage dat deze gebouwen in 2015 moeten uitmaken van het totaal aantal gebouwen en van de totale bruikbare vloeroppervlakte;
(b) tussentijdse streefcijfers, uitgedrukt in het minimale percentage dat deze gebouwen in 2015 en 2020
moeten uitmaken van het totaal aantal gebouwen en van de totale bruikbare vloeroppervlakte;
(b bis) nadere informatie over de eisen van de lidstaat inzake minimale niveaus voor energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, zoals bepaald in Richtlijn 2009/.../EG inzake de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn;
(c) informatie over de genomen maatregelen ter bevordering van dergelijke gebouwen.
(c) een overzicht van het hele beleid en alle
informatie over genomen maatregelen ter bevordering van dergelijke gebouwen.
(c bis) nationale, regionale of lokale programma's ter ondersteuning van energieprestatiemaatregelen, zoals fiscale stimulansen, financiële instrumenten of een verlaagd BTW-tarief.
3. De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde nationale plannen tegen ten laatste 30 juni 2011 aan de Commissie mee en brengen om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de voortgang in de tenuitvoerlegging van hun nationale plannen. De nationale plannen en voortgangsverslagen mogen
worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.
3. De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde nationale plannen tegen ten laatste 30 juni 2011 aan de Commissie mee en brengen om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de voortgang in de tenuitvoerlegging van hun nationale plannen. De nationale plannen en voortgangsverslagen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.
3 bis.Binnen twee maanden na de bekendmaking van een nationaal plan door een lidstaat volgens lid 3 kan de Commissie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, dat plan of een aspect ervan verwerpen als zij meent dat het niet voldoet aan alle eisen van dit artikel. In dat geval stelt de lidstaat wijzigingen voor. Binnen een maand na ontvangst van deze voorstellen aanvaardt de Commissie het plan of verzoekt zij om verdere specifieke wijzigingen. De Commissie en de betrokken lidstaat zetten alle redelijke stappen om het nationale plan binnen vijf maanden na de eerste bekendmaking ervan goed te keuren.
4. De Commissie stelt gemeenschappelijke principes op voor de definitie van gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
.
4. De Commissie stelt overeenkomstig de definitie in artikel 2, uiterlijk op 31 december 2010 een gedetailleerde gemeenschappelijke definitie voor energieneutrale gebouwen vast
.
Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
5. De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal gebouwen met een lage of geen kooldioxide-uitstoot en een laag of geen primair energieverbruik
. Op basis van dit verslag werkt zij een strategie
uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal dergelijke gebouwen te doen toenemen.
5. De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2012 en vervolgens om de drie jaar
een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal energieneutrale
gebouwen. Op basis van dit verslag werkt zij een actieplan
uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal dergelijke gebouwen te doen toenemen.
Amendementen95, 110 en 120 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 ter (nieuw)
Financiële stimulansen en marktbelemmeringen
1.De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2011 nationale actieplannen op waarin maatregelen worden voorgesteld om aan de in deze richtlijn vastgelegde eisen te voldoen door beperking van de wettelijke en marktbelemmeringen en de ontwikkeling van bestaande en nieuwe financiële en fiscale instrumenten om de energie-efficiëntie van nieuwe en bestaande gebouwen te verbeteren.
Deze voorgestelde maatregelen moeten toereikend, doeltreffend, transparant en niet-discriminerend zijn, de uitvoering van de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat schragen, gericht zijn op bevordering van forse verbeteringen van de energieprestatie van gebouwen wanneer een verbetering anders economisch niet haalbaar zou zijn, en steunmaatregelen omvatten voor huishoudens die gevaar lopen tot energiearmoede te vervallen.
De lidstaten vergelijken hun financiële en fiscale instrumenten met de instrumenten die vermeld staan in bijlage III ter en voeren, onverminderd de nationale wetgeving, ten minste twee maatregelen van die bijlage uit.
2.De lidstaten doen deze nationale actieplannen als onderdeel van de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie toekomen aan de Commissie en actualiseren ze eens in de drie jaar.
3.De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2010 na een effectbeoordeling wetgevingsvoorstellen in om de bestaande communautaire financiële instrumenten te versterken en nieuwe instrumenten voor te stellen ter ondersteuning van de uitvoering van deze richtlijn.
Deze voorstellen behelzen de volgende maatregelen:
(a) in het kader van de herziening van de EFRO-verordening voor de volgende programmeringsperiode, een aanzienlijke verhoging van het maximumbedrag voor steunverlening uit het EFRO ter bevordering van energie-efficiëntie, zoals stadsverwarming en -koeling en investeringen in hernieuwbare energie in de woningsector alsmede verruiming van de mogelijkheden om dit soort projecten te subsidiëren;
(b) de aanwending van andere communautaire fondsen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, voorlichtingscampagnes en opleiding in verband met energie-efficiëntie;
(c) de oprichting van een fonds voor energie-efficiëntie met bijdragen uit de communautaire begroting, van de Europese Investeringsbank en van de lidstaten, dat ten doel heeft ervoor te zorgen dat er tot 2020 meer particuliere en openbare investeringen worden gedaan in projecten voor verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en hernieuwbare energie in gebouwen of bestanddelen van gebouwen. Dit fonds voor energie-efficiëntie moet worden opgenomen in de andere communautaire structuursteunprogramma's. De criteria voor de toekenning ervan worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 en het fonds moet uiterlijk in 2014 een feit zijn;
(d) een verlaagd btw-tarief voor diensten en producten, met inbegrip van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen en bestanddelen van gebouwen, die dienen ter verbetering van de energie-efficiëntie.
Amendement 122,103 en 62 Voorstel voor een richtlijn Artikel 10 - lid 1
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op touw te zetten. Het energieprestatiecertificaat voor gebouwen bevat de energieprestaties van een gebouw en referentiewaarden, zoals geldende wettelijke normen en benchmarks minimumeisen inzake energieprestaties, waarmee de eigenaars of huurders van het gebouw of delen daarvan consumenten de energieprestaties van gebouwen kunnen vergelijken en
beoordelen.
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op touw te zetten. Het energieprestatiecertificaat bevat de energieprestaties van een gebouw en referentiewaarden, zoals minimumeisen inzake energieprestaties, waarmee de eigenaars of huurders van het gebouw of delen daarvan de energieprestaties kunnen beoordelen en deze gemakkelijk kunnen vergelijken met andere, al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen. Het certificaat kan voor gebouwen die niet voor bewoning bestemd zijn, indien nodig, ook het bestaande jaarlijkse energieverbruik vermelden, als bedoeld in bijlage I. Wanneer een gebouw voorafgaand aan de bouw wordt verkocht of verhuurd, zal de verkoper (verhuurder) een nauwkeurige schriftelijke raming overleggen van de verwachte energieprestaties.
2. Het certificaat bevat aanbevelingen voor de kosteneffectieve
verbetering van de energieprestaties van een gebouw of delen daarvan.
2. Het certificaat bevat aanbevelingen voor de kostenoptimale
verbetering van de energieprestaties van een gebouw of delen daarvan.
De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:
De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:
(a) maatregelen die verband houden met een ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen; alsmede
(a) maatregelen die verband houden met een ingrijpende renovatie van de bouwschil, met inbegrip van de isolatiesystemen,
of technische bouwsystemen;
(b) maatregelen voor individuele onderdelen of elementen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen.
(b) maatregelen voor individuele onderdelen of elementen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil, met inbegrip van de isolatiesystemen,
of technische bouwsystemen.
3. De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie en moeten transparante informatie verschaffen over de kosteneffectiviteit ervan
. De beoordeling van de kosteneffectiviteit
is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, bijvoorbeeld voor
de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen en rentevoeten voor investeringen die nodig zijn om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen.
3. De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie en moeten transparante informatie verschaffen, met inbegrip van ten minste een duidelijke opgave van het berekende energiebesparingspotentieel van de maatregel, de huidige nettowaarde en de investeringskosten voor het specifieke gebouw of soort gebouw.
De beoordeling van de kosten
is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, waartoe ten minste behoren
de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen, de financiële of fiscale stimulansen
en rentevoeten voor investeringen die nodig zijn om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen.
3 bis.De lidstaten zien erop toe dat de overheidsinstanties en andere instellingen die de aankoop of renovatie van gebouwen financieren, bij het vaststellen van de hoogte van en de voorwaarden voor financiële stimulansen, fiscale maatregelen en leningen rekening houden met de opgegeven energieprestaties en de aanbevelingen in de energieprestatiecertificaten.
4. Het energieprestatiecertificaat geeft aan of de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen over de in het certificaat verstrekte aanbevelingen. Daarnaast bevat het informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen.
4. Het energieprestatiecertificaat geeft aan of de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen over de in het certificaat verstrekte aanbevelingen. Daarnaast bevat het informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen, met inbegrip van informatie over beschikbare fiscale en financiële stimulansen en financieringsmogelijkheden
.
4 bis.Gezien de voortrekkersrol die zij moeten spelen op het gebied van de energieprestaties van gebouwen dienen overheidsinstanties de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat dat is uitgegeven voor gebouwen waarzij werken, binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren.
5. De certificering van appartementen of van voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok is mogelijk op basis van:
5. De certificering van appartementen of van voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok is mogelijk op basis van:
(a) een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw, wanneer het gaat om een blok met een gemeenschappelijk verwarmingssysteem; of
(a) een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw, wanneer het gaat om een blok met een gemeenschappelijk verwarmingssysteem; of
(b) keuring van een ander representatief appartement in hetzelfde bouwblok
.
(b) keuring van de energieprestaties van dat appartement of die eenheid
.
6. De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke eigenlijke energieprestaties, indien deze overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.
6. De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke eigenlijke energieprestaties, indien deze overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.
7. Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien jaar geldig.
7. Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien jaar geldig.
7 bis.De Commissie neemt uiterlijk op 30 juni 2010 richtsnoeren aan waarin minimumnormen voor de inhoud, taal en vorm van energieprestatiecertificaten worden gegeven.
Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
7 ter.Elke lidstaat erkent de in een andere lidstaat overeenkomstig deze richtsnoeren afgegeven certificaten en legt geen beperkingen op aan de vrijheid om financiële diensten te verlenen of de vrije vestiging om redenen die verband houden met het in een andere lidstaat afgegeven certificaat.
Amendement 94 Voorstel voor een richtlijn Artikel 10 – lid 7 ter (nieuw)
7 ter.Uiterlijk in 2011 wordt op basis van informatie van de lidstaten en in overleg met de betrokken sectoren een vrijwillige gemeenschappelijke EU-certificering voor de energieprestatie van niet-residentiële gebouwen ontwikkeld middels de in artikel 21 genoemde comitologieprocedure. Uiterlijk in 2012 voert elke lidstaat de in lid 1 bedoelde vrijwillige EU-certificering in, die naast de nationale certificeringsregeling zal functioneren.
Amendement 63 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een energieprestatiecertificaat wordt afgegeven voor gebouwen of delen daarvan die worden gebouwd, verkocht of verhuurd en voor gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2 die door de overheid worden gebruikt.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een energieprestatiecertificaat wordt afgegeven voor gebouwen of delen daarvan die worden gebouwd, verkocht of verhuurd en voor gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht en voor gebouwen
die door de overheid worden gebruikt.
Amendement 64 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.De eigenaar van een gebouw kan te allen tijde een erkend deskundige verzoeken om een energieprestatiecertificaat op te stellen, opnieuw te berekenen of te actualiseren, ongeacht de vraag of het gebouw nieuw is gebouwd of gerenoveerd en of het wordt verhuurd of verkocht.
Amendement 65 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12
1. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in gebouwen waar
een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 205m2 door overheidsdiensten wordt
gebruikt, het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in gebouwen die
door overheidsdiensten worden
gebruikt of gebouwen met
een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 205 m2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht
, het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.
2.De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat bij gebouwen waarvoor overeenkomstig artikel 11, lid 1, een energieprestatiecertificaat is verstrekt en waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m
2 frequent door het publiek wordt bezocht, het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.
Amendement 66 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – lid 1
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de ketel en van de ketelgrootte ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw.
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van met niet-hernieuwbare vloeibare of vaste brandstoffen gestookte
c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de ketel en van de ketelgrootte ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw. De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd.
Amendement 67 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – lid 2
2. De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van de ketel
van het verwarmingssysteem. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring van het verwarmingssysteem en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.
2. De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het verwarmingssysteem. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring van het verwarmingssysteem en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.
Amendement 68 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – lid 4 – alinea 2 bis (nieuw)
Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt of specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.
Amendementen 108, 123 en 69 Voorstel voor een besluit Artikel 14 – lid 1
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van airconditioningsystemen
met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW
. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan gelet op de koelingsbehoefte van het gebouw.
1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van airconditioning- en ventilatiesystemen en omkeerbare warmtepompen
met een nominaal koelvermogen van meer dan 5 kW
. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan gelet op de koelingsbehoefte van het gebouw. Tot de keuring van de ventilatiesystemen behoort ook een beoordeling van de luchtstromen.
De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd dat toezicht op afstand op de doelmatigheid en veiligheid van de systemen mogelijk maakt.
2. De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het airconditioningsysteem. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring van het airconditioningsysteem
en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.
2. De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het airconditioningsysteem, het ventilatiesysteem of de omkeerbare warmtepompen
. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.
2 bis.Bij het vastleggen van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen zorgen de lidstaten, voor zover dit economisch en technisch haalbaar is, ervoor dat de keuringen worden uitgevoerd overeenkomstig de keuringen van verwarmingssystemen en andere technische systemen als bedoeld in artikel 13 van deze richtlijn en de inspecties op lekkages als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 842/2006.
2 ter.In afwijking van de leden 1 en 2 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers geadviseerd worden over de vervanging of andere wijzigingen van het airconditioningsysteem, onder meer keuringen om de doeltreffendheid en de juiste grootte van het airconditioningsysteem te beoordelen. Deze aanpak dient bij benadering hetzelfde resultaat op te leveren als het bepaalde in de leden 1 en 2.
De lidstaten die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen toepassen, brengen uiterlijk op 30 juni 2011 bij de Commissie verslag uit over de gelijkwaardigheid van die maatregelen met de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. De verslagen mogen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.
Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt ofwel specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.
Amendement 70 Voorstel voor een richtlijn Artikel 16
De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificering van gebouwen en de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen op onafhankelijke wijze worden uitgevoerd door gekwalificeerde of erkende deskundigen die hetzij zelfstandig hetzij in dienst van een openbaar orgaan of particuliere onderneming optreden.
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificering van gebouwen en de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen op onafhankelijke wijze worden uitgevoerd door gekwalificeerde of erkende deskundigen die hetzij zelfstandig hetzij in dienst van een openbaar orgaan of particuliere onderneming optreden.
De deskundigen worden geaccrediteerd naargelang hun competenties en hun onafhankelijkheid.
De deskundigen worden geaccrediteerd naargelang hun competenties en hun onafhankelijkheid.
2.De lidstaten zorgen voor de wederzijdse erkenning van de nationale kwalificatie en accreditatie.
3.De Commissie stelt uiterlijk in 2011 richtsnoeren op met onder meer aanbevelingen voor minimumnormen voor de reguliere opleiding van deskundigen.
Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4.De lidstaten maken informatie over opleiding en accreditering openbaar toegankelijk. De lidstaten stellen ook een lijst met geaccrediteerde deskundigen op en maken deze bekend.
Amendement 71 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 1
1. De lidstaten stellen overeenkomstig bijlage II een onafhankelijk controlesysteem vast voor de energieprestatiecertificaten en voor de keuringsverslagen van verwarmings- en airconditioningsystemen.
1. De lidstaten stellen overeenkomstig bijlage II een onafhankelijk controlesysteem vast voor de energieprestatiecertificaten en voor de keuringsverslagen van verwarmings- en airconditioningsystemen. De lidstaten roepen gesplitste handhavingsmechanismen in het leven voor organisaties die verantwoordelijk zijn voor het opleggen van energieprestatiecertificaten en verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen.
Amendement 72 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – inleidende formule
De Commissie, bijgestaan door het bij artikel 21 ingestelde comité, voert een evaluatie van deze richtlijn uit in het licht van de ervaring die is opgedaan met de toepassing ervan en doet zo nodig voorstellen voor onder andere:
De Commissie, bijgestaan door het bij artikel 21 ingestelde comité, voert een evaluatie van deze richtlijn uit en herziet deze eventueel uiterlijk in 2015
in het licht van de ervaring die is opgedaan met en de vorderingen die zijn gemaakt bij
de toepassing ervan en doet zo nodig voorstellen voor onder andere:
Amendement 73 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – letter b bis (nieuw)
(b bis) vaststelling van een voor de hele Gemeenschap geldende eis dat bestaande gebouwen energieneutraal zijn.
Amendement 74 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de eigenaars of
huurders van gebouwen of delen daarvan te informeren over de verschillende methoden en praktijken om de energieprestaties te verbeteren.
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de eigenaars en
huurders van gebouwen of delen daarvan te informeren over de verschillende methoden en praktijken om de energieprestaties te verbeteren.
Meer bepaald verstrekken de lidstaten de eigenaars of
huurders van gebouwen informatie over de energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen en het doel ervan, over kosteneffectieve manieren om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren en over de financiële gevolgen op middellange en lange termijn indien er geen actie wordt ondernomen om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren.
2. Meer bepaald verstrekken de lidstaten de eigenaars en
huurders van gebouwen informatie over de energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen en het doel ervan, over kosteneffectieve manieren om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren en over de financiële gevolgen op middellange en lange termijn indien er geen actie wordt ondernomen, alsmede over financiële instrumenten die beschikbaar zijn
om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren. Middels voorlichtingscampagnes moeten eigenaars en huurders worden aangemoedigd om ten minste te voldoen aan de in de artikelen 4 en 9 genoemde minimumeisen.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat de plaatselijke en regionale overheden betrokken worden bij het opstellen van programma's voor voorlichting, opleiding en bewustmaking.
Amendement 75 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.De lidstaten moeten tevens met de medewerking van lokale en regionale overheden zorgen voor passende richtsnoeren en opleiding voor personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn door planning en het opleggen van bouwvoorschriften. Deze richtsnoeren en opleiding moeten vooral de nadruk leggen op het belang van betere energieprestaties en een optimale combinatie mogelijk maken van verbeteringen in energie-efficiëntie en gebruikmaking van energie uit hernieuwbare bronnen en stadsverwarming en -koeling bij het plannen, ontwerpen, bouwen en renoveren van industrie- en woongebieden.
Amendement 76 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter.Eigenaars en huurders van commerciële gebouwen worden verplicht informatie uit te wisselen over het werkelijke energieverbruik.
Amendement 77 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3 quater (nieuw)
3 quater.De lidstaten geven de Commissie informatie over:
(a) steunregelingen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau ter bevordering van de energie-efficiëntie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen;
(b) het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen dat in gebouwen op nationaal en regionaal niveau wordt gebruikt, met inbegrip van specifieke informatie over de vraag of de energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig is van een installatie ter plaatse, stadsverwarming en -koeling of warmtekrachtkoppeling.
Deze informatie wordt opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.
Amendement 78 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3 quinquies (nieuw)
3 quinquies.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om meer installateurs op te leiden en te zorgen voor een hoger opleidingsniveau op het gebied van het plaatsen en inbouwen van de vereiste energie-efficiënte en hernieuwbare technologie, zodat zij de belangrijke rol kunnen spelen die hun toekomt bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen.
Amendement 79 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3 sexies (nieuw)
3 sexies.Uiterlijk in 2010 creëert de Commissie een website met de volgende informatie:
(a) de meest recente versie van elk actieplan voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG;
(b) gedetailleerde informatie over bestaande maatregelen op communautair niveau voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende aanvragen en contactpunten;
(c) gedetailleerde informatie over nationale actieplannen en nationale, regionale en lokale maatregelen die in elke lidstaat gelden voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende wijze van aanvragen en contactpunten;
(d) voorbeelden van beste praktijken op het nationale, regionale en lokale vlak ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen.
De in alinea 1 bedoelde informatie wordt verstrekt in een makkelijk toegankelijke vorm die begrijpelijk is voor normale huurders, eigenaars en bedrijven uit alle lidstaten en alle lokale, regionale en nationale overheden. De vorm is zodanig dat deze individuen en organisaties de voor hen beschikbare steun makkelijk opnemen om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren en de steunmaatregelen van de verschillende lidstaten te vergelijken.
Amendement 80 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 datum in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 datum in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop. De lidstaten verstrekken gegevens waaruit blijkt dat de sanctiebepalingen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie doeltreffend zijn.
Amendement 81 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 1
1. De energieprestaties van een gebouw worden bepaald op basis van de berekende of eigenlijke jaarlijkse energie die wordt verbruikt om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die gepaard gaan met het normale
gebruik ervan en geeft aan welke verwarmingsenergie en koelingsenergie (energie om oververhitting te voorkomen) vereist is om de beoogde temperatuur van het gebouw in stand te houden.
1. De energieprestaties van een gebouw worden bepaald op basis van de berekende of eigenlijke jaarlijkse primaire
energie die wordt verbruikt om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die gepaard gaan met het gangbare
gebruik ervan en geeft aan welke verwarmingsenergie en koelingsenergie (energie om oververhitting te voorkomen) vereist is om de beoogde temperatuur van het gebouw in stand te houden. Het verbruik wordt, waar van toepassing, afgewogen tegen de energie uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse wordt geproduceerd.
Amendement 82 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 2
2. De energieprestaties van een gebouw worden op een transparante manier aangegeven en bevatten ook een numerieke indicator van de kooldioxide-uitstoot en
het primaire energieverbruik.
2. De energieprestaties van een gebouw worden op een transparante manier aangegeven en bevatten ook een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m
2 per jaar
.
Bij de methode voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen dient rekening
te worden gehouden met
de Europese normen.
Bij de methode voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen dient gebruik
te worden gemaakt van
de Europese normen en relevante communautaire wetgeving, met inbegrip van Richtlijn 2009/.../EG [ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen]
.
Amendement 83 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 2 – alinea 1 bis (nieuw)
Bij de evaluatie van de energieprestatie van het elektriciteitsgebruik in een gebouw wordt bij de omrekeningsfactor van eind- naar primaire energie rekening gehouden met het gewogen jaarlijkse gemiddelde van het passende elektriciteitsbrandstoffenmengsel.
Amendement 84 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 3 – letter a – punt ii
(ii) isolatie;
(ii) isolatie, als bereikt met de minst warmtegeleidende materialen die beschikbaar zijn
;
Amendement 85 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 3 – letter c
(c) airconditioningsystemen ;
(c) airconditioningsystemen, met inbegrip van koelsystemen
;
Amendement 86 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 3 – letter e
(e) ingebouwde lichtinstallatie (vooral buiten de woonsector)
;
(e) ingebouwde lichtsystemen die worden bepaald door een belichtingontwerp waarbij rekening wordt gehouden met de juiste lichtintensiteit voor de functies waarvoor de ruimte wordt gebruikt, de aanwezigheid van personen, de beschikbaarheid van de juiste hoeveelheid natuurlijk licht, de flexibele aanpassing aan de lichtintensiteit met betrekking tot de verschillende functies en de vraag of de installatie al dan niet voor woningen bedoeld is.
Amendement 87 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – punt 5 – letter h bis (nieuw)
(h bis) groothandels- en logistieke gebouwen;
Amendement 88 Voorstel voor een richtlijn Bijlage II – punt 1 – inleidende formule
1. De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,5% van alle keuringsverslagen die jaarlijks worden verstrekt en onderwerpen deze aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:
1. De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,5% van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige
worden verstrekt en onderwerpen deze aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle.
De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:
Amendement 89 Voorstel voor een richtlijn Bijlage II – punt 1 bis (nieuw)
1 bis.Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra keuringscertificaten die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.
Amendement 90 Voorstel voor een richtlijn Bijlage II – punt 2 – inleidende formule
2. De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,1% van alle keuringsverslagen die jaarlijks worden afgegeven en onderwerpen deze aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:
2. De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,1% van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige
worden afgegeven en onderwerpen deze aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle.
De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:
Amendement 91 Voorstel voor een richtlijn Bijlage II – punt 2 bis (nieuw)
2 bis.Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra inspectieverslagen die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.
Amendementen104, 109 en 124 Voorstel voor een richtlijn Bijlage III bis (nieuw)
Bijlage III bis
Principes voor een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van kostenoptimale niveaus
Bij de vaststelling van een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van de kostenoptimale niveaus houdt de Commissie zich ten minste aan de volgende principes:
- zij leggen referentiegebouwen vast die worden gekenmerkt door en representatief zijn voor hun functionaliteit en geografische ligging, met inbegrip van interne en externe klimaatomstandigheden. Tot de referentiegebouwen behoren zowel nieuwe als bestaande residentiële en niet-residentiële gebouwen;
- zij leggen technische pakketten (bijv. isolatie van de schil of delen van het gebouw of energie-efficiëntere technische bouwsystemen) van maatregelen inzake energie-efficiëntie en energieleverantie vast die moeten worden geëvalueerd; - zij leggen volledige technische pakketten voor energieneutrale gebouwen vast;
- zij beoordelen de behoefte aan energie voor verwarming en koeling, de geleverde energie, de ter plaatse geproduceerde hernieuwbare energie, de gebruikte primaire energie en de CO2-emissies van de referentiegebouwen (met inbegrip van de vastgelegde technische pakketten die zijn toegepast);
- zij evalueren de overeenkomstige energiegerelateerde investeringskosten, energiekosten en andere lopende kosten van de technische pakketten die op de referentiegebouwen toegepast zijn vanuit maatschappelijk gezichtspunt als vanuit het gezichtspunt van de eigenaar of investeerder.
Door de levenscycluskosten van een gebouw te berekenen op basis van de technische pakketten maatregelen die op een referentiegebouw worden toegepast, en deze af te zetten tegen de energieprestatie en/of CO2-emissies, wordt de kostenefficiëntie van verschillende niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties beoordeeld.
Amendement 93 Voorstel voor een richtlijn Bijlage III ter (nieuw)
Bijlage III ter
Financiële instrumenten ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen
Onverminderd de nationale wetgeving voeren de lidstaten ten minste twee financiële instrumenten van de volgende lijst uit:
(a) een verlaagd BTW-tarief voor goederen en diensten voor energiebesparing, goede energieprestaties en energie uit hernieuwbare bronnen;
(b) andere belastingverlagingen voor goederen en diensten voor energiebesparing of energie-efficiënte gebouwen, met inbegrip van belastingverlagingen voor de inkomens- of onroerendgoedbelasting;
(c) rechtstreekse subsidies;
(d) gesubsidieerde leningen en leningen met een lage rente;
(e) subsidieregelingen;
(f) garantieregelingen voor leningen;
(g) eisen aan of afspraken met energieleveranciers om financiële bijstand te bieden aan alle categorieën consumenten.