Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de nieuwe rol en bevoegdheden van het Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon (2008/2063(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend op 13 december 2007,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd door de Europese Akte en de Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice,
– gezien het Handvest van de grondrechten van 12 december 2007(1)
,
– gezien de Verklaring van Laken van 15 december 2001 over de toekomst van de Europese Unie(2)
,
– onder verwijzing naar het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, ondertekend in Rome op 29 oktober 2004,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juni 2007 over het stappenplan voor het grondwettelijke proces van de Unie(3)
,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 juli 2007 over de bijeenroeping van de Intergouvernementele Conferentie (IGC): advies van het Europees Parlement (artikel 45 van het EU-Verdrag)(4)
,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon(5)
,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A6-0145/2009),
Nieuw beleid Nieuwe doelstellingen en horizontale clausules
1. verwelkomt het bindende karakter dat het Verdrag van Lissabon geeft aan het Handvest van de grondrechten en verwelkomt de vastlegging van de erkenning van de rechten, vrijheden en beginselen voor alle burgers en inwoners van de EU; benadrukt dat het Parlement zich zal inzetten om de volledige eerbiediging van het Handvest te waarborgen;
2. verwelkomt de versteviging van de representatieve en participerende democratie als resultaat van de invoering van onder andere het zogenaamde 'burgerinitiatief' (artikel 11 van het EU-Verdrag, in de versie van het Verdrag van Lissabon (VEU)), waardoor minstens één miljoen burgers uit verschillende lidstaten de Commissie kunnen verzoeken een voorstel voor een rechtshandeling in te dienen;
3. verwelkomt het feit dat milieubescherming een prominente plaats heeft gekregen in het hele EU-beleid en dat in artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), expliciet wordt verwezen naar een internationale aanpak voor de bestrijding van klimaatverandering; benadrukt dat het Parlement druk moet blijven uitoefenen op de Europese Unie zodat deze het voortouw neemt op het gebied van alle beleidsmaatregelen die verband houden met de bestrijding van klimaatverandering en de opwarming van de aarde;
4. verwelkomt het feit dat het VwEU de vorming van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht koppelt aan de bescherming van de grondrechten en de rechtsorde van de Europese Unie en haar lidstaten (artikel 67 van het VwEU);
5. neemt in het bijzonder nota van de doelstelling voor de verwezenlijking van "een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en op een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu" (artikel 3, lid 3, van het VEU), waardoor de doelstelling om de interne markt te voltooien wordt gekoppeld aan andere doelstellingen;
6. neemt met tevredenheid nota van het feit dat de gelijkheid van mannen en vrouwen is opgenomen in de waarden (artikel 2 van het VEU) en de doelstellingen (artikel 3, lid 3, van het VEU) van de Unie;
7. verwelkomt het feit dat in artikel 208, lid 1, van het VwEU het volgende staat: "Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten completeren en versterken elkaar" terwijl in het thans vigerende artikel 177, lid 1, van het EG-Verdrag staat dat "het beleid van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking [...] een aanvulling vormt op het beleid van de lidstaten"; benadrukt de grotere verantwoordelijkheid van het Parlement, gezien het feit dat de Unie een grotere rol zal spelen als het gaat om het nemen van initiatieven voor het vormen van beleid, wat zou moeten leiden tot een verbeterde donorcoördinatie en werkverdeling en een grotere effectiviteit van de hulpverlening om zo "armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen" met het oog op de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
8. is van mening dat de vermelding van territoriale samenhang als doelstelling van de Unie (artikel 3 van het VEU) een aanvulling is op de doelstellingen voor economische en sociale samenhang, en dat de invoering van rechtsgrondslagen op deze respectieve gebieden zal leiden tot een verbetering van de bevoegdheid van het Parlement om het territoriale effect van belangrijk Uniebeleid te beoordelen; is ingenomen met het feit dat de speciale status van de ultraperifere gebieden wordt bevestigd door artikel 349 en artikel 355 van het VwEU;
9. verwelkomt de invoering van horizontale bepalingen met betrekking tot een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, een hoog niveau van onderwijs en opleiding, de bescherming van de volksgezondheid, de bestrijding van discriminatie en de bescherming van het milieu, die zullen fungeren als algemene beginselen die ten grondslag liggen aan de beleidsvorming van de Europese Unie (artikel 9, artikel 10 en artikel 11 van het VwEU);
10. verwelkomt ook de sterkere horizontale integratie van de consumentenbescherming bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Unie op andere gebieden, aangezien deze horizontale integratie nu met artikel 12 van het VwEU duidelijk een prominentere plaats inneemt;
11. verwelkomt de solidariteitsbepaling die uitdrukkelijk staat vermeld in artikel 122 van het VwEU, waarin staat dat de Raad passende maatregelen mag vaststellen indien zich bij de voorziening van bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen;
12. verwelkomt het feit dat in artikel 214 van het VwEU humanitaire hulp als volwaardig Uniebeleid wordt erkend; is van mening dat in het vijfde deel, titel III, hoofdstuk 1 (Ontwikkelingssamenwerking) en hoofdstuk 3 (Humanitaire hulp) van het VwEU, een duidelijke rechtsgrondslag wordt vastgesteld voor ontwikkelingshulp en humanitaire hulp waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is;
13. verwelkomt bovendien het feit dat op het gebied van civiele bescherming de macht van de Europese Unie wordt vergroot om ad-hocbijstand en rampenhulp in derde landen te bieden (artikel 214 van het VwEU);
Nieuwe rechtsgrondslagen
14. benadrukt dat de uitbreiding van het extern optreden van de Unie op grond van het Verdrag van Lissabon, onder meer door de vaststelling van nieuwe rechtsgrondslagen en instrumenten die van invloed zijn op gebieden die verband houden met buitenlands beleid (extern optreden en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/het Europees veiligheids- en defensiebeleid), noodzaakt tot een nieuw interinstitutioneel evenwicht waarbij een adequaat democratisch toezicht door het Parlement wordt gewaarborgd;
15. verwelkomt het feit dat energiezaken nu zijn geregeld in een afzonderlijke titel XXI in het derde deel van het VwEU en dat optreden op dit gebied nu een rechtsgrondslag heeft (artikel 194 van het VwEU); tekent echter aan dat, hoewel in het algemeen de gewone wetgevingsprocedure wordt gevolgd, besluiten ten aanzien van de energiemix de bevoegdheid zullen blijven van de lidstaten en dat voor fiscale maatregelen op dit gebied nog steeds alleen raadpleging van het Europees Parlement is vereist;
16. is positief over de gedeelde waarden van de Unie ten aanzien van diensten van algemeen economisch belang en verwelkomt de rechtsgrondslag die het mogelijk maakt dat er volgens de gewone wetgevingsprocedure beginselen en voorwaarden worden gedefinieerd voor het verstrekken van diensten van algemeen economisch belang (artikel 14 van het VwEU en protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang);
17. is van mening dat de veranderingen die door het Verdrag van Lissabon worden ingevoerd op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek (artikel 206 en artikel 207 van het VwEU) bijdragen aan de democratische legitimiteit en de doeltreffendheid hiervan, met name door de vaststelling van de gewone wetgevingsprocedure en de vereiste dat er voor alle akkoorden toestemming moet worden verkregen; tekent aan dat alle zaken die binnen het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen de exclusieve bevoegdheid worden van de Unie, wat betekent dat er niet langer gemengde handelsakkoorden zullen worden gesloten door zowel de Unie als de lidstaten;
18. is tevreden over het feit dat er een bepaling over een Europees ruimtevaartbeleid is toegevoegd (artikel 189 van het VwEU) en verwelkomt de gelegenheid die het Parlement en de Raad wordt geboden om, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de nodige maatregelen vast te stellen voor het opzetten van een Europees ruimtevaartprogramma; is evenwel van mening dat de woorden "met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten" in het voornoemde artikel bepaalde belemmeringen kunnen opwerpen voor de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid;
19. wijst erop dat het Verdrag van Lissabon een nieuwe rechtsgrondslag bevat die een medebeslissingsprocedure vaststelt op het gebied van intellectuele eigendomsrechten (artikel 118 van het VwEU);
20. verwelkomt de uitbreiding van het toepassingsgebied van het EU-optreden op het gebied van jeugdbeleid, waardoor de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa wordt aangemoedigd (artikel 165 van het VwEU);
21. verwelkomt de nieuwe rechtsgrondslag die is vastgesteld in artikel 298 van het VwEU, waarin het volgende staat: "Bij de vervulling van hun taken steunen de instellingen, organen en instanties van de Unie op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat", aangezien deze grondslag de basis biedt voor een verordening die van toepassing is op de bestuurlijke procedure van de Unie;
22. verwelkomt de verstevigde rechtsgrondslag voor het vaststellen van maatregelen van de Europese Unie ter voorkoming en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad (artikel 325 van het VwEU); benadrukt het feit dat het Verdrag van Lissabon geen gewag maakt van de in het huidige artikel 280 van het EG-Verdrag vervatte beperking volgens welke dergelijke maatregelen "geen betrekking hebben op de toepassing van het nationale strafrecht of de nationale rechtsbedeling";
23. wijst erop dat de nieuwe bepalingen in het Verdrag aangaande justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken een rechtsgrondslag bevatten voor het vaststellen van maatregelen ter ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel (artikel 81 en artikel 82 van het VwEU);
24. benadrukt dat het Verdrag van Lissabon ook de mogelijkheid biedt tot het instellen van een Europees openbaar ministerie, ter bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden (artikel 86 van het VwEU);
25. verwelkomt het feit dat het Verdrag van Lissabon in de interne en externe doelstellingen van de Europese Unie bindende bepalingen vaststelt ter bescherming van de rechten van het kind (artikel 3, lid 3, alinea 2 en lid 5, van het VEU);
26. verwelkomt het feit dat toerisme als nieuwe titel aan het Verdrag van Lissabon is toegevoegd (artikel 195 van het VwEU) en dat hierin is vastgesteld dat de Unie moet zorgen voor aanvulling van het optreden van de lidstaten; verwelkomt eveneens het feit dat de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is op het vaststellen van wetsvoorstellen die binnen het raamwerk van deze titel vallen;
27. verwelkomt het feit dat er in het Verdrag van Lissabon onder meer een rechtsgrondslag is opgenomen op het gebied van sport (artikel 165 van het VwEU); benadrukt in het bijzonder dat de Unie eindelijk maatregelen kan nemen ten aanzien van de ontwikkeling van sport als het gaat om de Europese dimensie hiervan en op passende wijze rekening kan houden met het specifieke karakter van sport bij de tenuitvoerlegging van andere Europese beleidsmaatregelen;
Nieuwe bevoegdheden voor het Parlement Nieuwe medebeslissingsbevoegdheden
28. verwelkomt het feit dat het Verdrag van Lissabon de democratische legitimiteit van de Europese Unie aanzienlijk zal versterken doordat de medebeslissingsbevoegdheid van het Parlement wordt uitgebreid;
29. verwelkomt het feit dat de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht volledig is geïntegreerd in het VwEU (artikel 67 tot en met 89), waardoor de derde pijler formeel wordt afgesloten; verwelkomt het feit dat de meeste beslissingen op het gebied van burgerlijk recht, asiel, immigratie en visabeleid, evenals de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, volgens de gewone wetgevingsprocedure zullen worden geregeld;
30. is van mening dat de invoering van de gewone wetgevingsprocedure op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de democratische verantwoording van de Europese Unie verbetert, aangezien het Parlement samen met de Raad verantwoordelijk is voor de wetgeving; benadrukt dat de medebeslissingsprocedure van toepassing is op alle wetgeving op het gebied van landbouw op grond van artikel 43, lid 2, van het VwEU, en dat dit met name het geval zal zijn ten aanzien van de vier belangrijkste teksten op het gebied van landbouw (de integrale gemeenschappelijke marktordening, de verordening betreffende rechtstreekse betalingen, de verordening betreffende plattelandsontwikkeling en de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid); wijst er bovendien op dat wetgeving inzake kwaliteit, biologische landbouw en bevordering ook binnen het toepassingsgebied van artikel 43, lid 2, van het VwEU valt;
31. benadrukt dat voor elke bevoegdheid van de Raad om maatregelen vast te stellen krachtens artikel 43, lid 3, van het VwEU de voorafgaande aanneming, volgens de gewone wetgevingsprocedure, vereist is van een wetgevingsbesluit krachtens artikel 43, lid 2, van het VwEU, waarin de voorwaarden en beperkingen worden gedefinieerd die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Raad; is van mening dat artikel 43, lid 3, van het VwEU niet voorziet in een rechtsgrondslag of enige autonome bevoegdheid op grond waarvan de aanneming of wijziging van de thans vigerende besluiten van de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden gerechtvaardigd; verzoekt de Raad geen maatregelen zoals bedoeld in artikel 43, lid 3, van het VwEU vast te stellen zonder voorafgaande raadpleging van het Parlement;
32. tekent aan dat het Verdrag van Lissabon verreikende veranderingen doorvoert in het besluitvormingsstelsel voor het gemeenschappelijk visserijbeleid en tevens de democratische verantwoording in dezen vergroot; verwelkomt het feit dat het Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de noodzakelijke maatregelen zullen vaststellen om de doelstellingen van het visserijbeleid te verwezenlijken (artikel 43, lid 2, van het VwEU); is in dit opzicht van mening dat op elk onderwerp dat formeel is opgenomen in de jaarlijkse verordening de gewone wetgevingsprocedure van toepassing moet zijn, behalve als het gaat om het instellen van vangstmogelijkheden en de verdeling van quota's, zoals de instelling van technische maatregelen of de visserij-inspanning, of als het gaat om de invoering van overeenkomsten die door regionale visserijorganisaties zijn vastgesteld en die hun eigen rechtsgrondslag hebben;
33. verwelkomt de invoering van de gewone wetgevingsprocedure voor de vaststelling van nadere bepalingen voor de multilaterale toezichtprocedure (artikel 121, lid 6, van het VwEU), wat de economische coördinatie zou moeten verstevigen;
34. is van mening dat de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank (ECB) om verslag uit te brengen over het monetair beleid nu groter is, aangezien de ECB wordt erkend als instelling van de Europese Unie; verwelkomt het feit dat verschillende bepalingen van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de ECB kunnen worden gewijzigd, nadat het Parlement is geraadpleegd overeenkomstig artikel 40, lid 2, van deze statuten; verklaart dat dit geen aantasting inhoudt van de onafhankelijkheid van de ECB op het gebied van het monetair beleid noch van de in het Verdrag genoemde prioriteiten;
35. beschouwt artikel 182 van het VwEU als een verbetering, omdat de gewone wetgevingsprocedure van toepassing zal zijn op het meerjarenkaderprogramma en op de invoering van een Europese onderzoeksruimte, waarnaar in dit artikel wordt verwezen; tekent echter aan dat de specifieke programma's die in dit artikel worden genoemd, zullen wordt vastgesteld overeenkomstig een bijzondere wetgevingsprocedure, die alleen raadpleging van het Parlement inhoudt (artikel 182, lid 4, van het VwEU);
36. verwelkomt het feit dat het Verdrag van Lissabon het Parlement op gelijke voet stelt met de Raad als het gaat om de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen, door de huidige instemmingsprocedure te vervangen door de gewone wetgevingsprocedure; is van mening dat dit vooral belangrijk is voor de structuurfondsen in de periode na 2013, omdat het de transparantie verbetert en de verantwoordelijkheid van deze fondsen ten opzichte van burgers vergroot;
37. tekent aan dat een bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing wordt op wetgeving die discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt, en dat hiervoor de goedkeuring van het Parlement vereist is (artikel 19 van het VwEU);
38. verwelkomt het feit dat de gewone wetgevingsprocedure van toepassing zal zijn op maatregelen ter bestrijding van mensenhandel, met name handel in vrouwen en kinderen, en seksuele uitbuiting (artikel 79, lid 2, en artikel 83, lid 1, van het VwEU);
39. verwelkomt het feit dat besluitvorming op basis van een gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt uitgebreid naar onderwijs, waaronder sport (artikel 165, lid 4, van het VwEU);
40. verwelkomt het feit dat medebeslissing voortaan van toepassing zal zijn op het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (artikel 336 van het VwEU), aangezien het Parlement hierdoor op gelijke voet met de Raad kan deelnemen aan de aanpassing van dit statuut;
Nieuwe begrotingsbevoegdheden
41. tekent aan dat het Verdrag van Lissabon drastische veranderingen aanbrengt op het gebied van de financiën van de Unie, met name als het gaat om interinstitutionele betrekkingen en besluitvormingsprocedures;
42. wijst erop dat de Raad en het Parlement, binnen de grenzen van hun eigen middelen, overeenstemming moeten bereiken over de geplande uitgaven en dat deze overeenstemming juridisch bindend zal zijn (artikel 312 van het VwEU); verwelkomt het feit dat de begroting als geheel door het Parlement en de Raad gezamenlijk moet worden vastgesteld, met in achtneming van het meerjarig financieel kader; verwelkomt de afschaffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven (artikel 314 van het VwEU); verwelkomt het feit dat de gewone wetgevingsprocedure van toepassing wordt op de vaststelling van de financiële verordening (artikel 322 van het VwEU);
43. verwijst naar zijn resolutie van 7 mei 2009 over de financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon(6)
;
Nieuwe instemmingsprocedure
44. verwelkomt het feit dat de toestemming van het Parlement vereist is voor de vereenvoudigde herzieningsprocedure ten aanzien van de invoering van een gekwalificeerde meerderheid van stemmen en voor de invoering van de gewone wetgevingsprocedure voor een bepaald gebied dat staat vermeld in titel V van het VEU of in het VwEU;
45. tekent de invoering van een 'terugtrekkingsartikel' voor de lidstaten aan (artikel 50 van het VEU); benadrukt dat het akkoord waarin de regeling voor de terugtrekking van een lidstaat wordt vastgesteld, pas kan worden gesloten als het Parlement zijn toestemming heeft gegeven;
46. verwelkomt het feit dat de toestemming van het Parlement vereist is voor een breed scala aan akkoorden die door de Unie worden ondertekend; benadrukt zijn voornemen om de Raad, waar dit gepast is, te verzoeken geen onderhandelingen voor internationale akkoorden te starten als het Parlement zijn standpunt hierover nog niet kenbaar heeft gemaakt, en het Parlement toe te staan om, op basis van een verslag van de verantwoordelijke commissie, in elk stadium van de onderhandelingen aanbevelingen vast te stellen waarmee rekening moet worden voordat de onderhandelingen zijn afgerond;
47. dringt erop aan dat alle toekomstige 'gemengde' akkoorden, met elementen die zowel binnen als buiten het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, normaal moeten worden behandeld op basis van één enkele rechtsgrondslag en dat dit de rechtsgrondslag moet zijn die rechtstreeks verband houdt met het belangrijkste onderwerp van het akkoord; tekent aan dat het Parlement het recht zal hebben om te worden geraadpleegd, behalve als het akkoord uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid;
Nieuwe toezichtsbevoegdheden
48. verwelkomt het feit dat de voorzitter van de Commissie, op basis van een voorstel van de Europese Raad, gekozen zal worden door het Parlement, waarbij rekening wordt gehouden met de verkiezingen van het Europees Parlement; verwijst naar zijn resolutie van 7 mei 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon op de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie(7)
;
49. verwelkomt het feit dat de vice-voorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de overige leden van de Commissie als college ter goedkeuring worden onderworpen aan een stemming door het Europees Parlement en in aanmerking kunnen komen voor een motie van afkeuring, en derhalve rekenschap moeten afleggen aan het Parlement;
50. verwelkomt de nieuwe procedure voor de benoeming van de ambten van rechter en advocaat-generaal van het Hof van Justitie en van het Gerecht zoals geregeld in artikel 255 van het VwEU, op grond waarvan het besluit van de nationale regeringen moet worden voorafgegaan door een advies over de geschiktheid van de kandidaten, dat wordt gegeven door een comité van zeven deskundigen waarvan er één wordt gekozen door het Parlement;
51. benadrukt dat transparantie en democratisch toezicht een vereiste zijn bij het opzetten van de Europese dienst voor extern optreden overeenkomstig artikel 27, lid 3, van het VEU, en herinnert aan zijn recht om te worden geraadpleegd bij de oprichting; is van mening dat de Europese dienst voor extern optreden bestuurlijk gezien onder de Commissie moet vallen;
52. verwacht een verduidelijking ten aanzien van de criteria voor en de benoeming en evaluatie van speciale vertegenwoordigers van de EU, waaronder een verduidelijking van de definitie en het doel van hun taken, de lengte van hun mandaat, de coördinatie met toekomstige delegaties van de Unie en in hoeverre zij hier een aanvulling op zijn;
53. benadrukt dat transparantie en democratisch toezicht een vereiste zijn met betrekking tot een Europees Defensieagentschap en de activiteiten die dit agentschap onderneemt, en dat dit kan worden verwezenlijkt door te waarborgen dat er regelmatig informatie wordt uitgewisseld tussen de hoogste functionaris van dit agentschap en de verantwoordelijke commissie in het Parlement;
54. verwelkomt de nieuwe adviserende rol die het Parlement zal vervullen overeenkomstig artikel 40, lid 2, van de statuten van het ESCB en van de ECB ten aanzien van de wijziging van de samenstelling van de Raad van Bestuur van de ECB;
55. verwelkomt het feit dat het parlementaire toezicht op instellingen, met op name Europol en Eurojust, wordt versterkt (artikel 85 en artikel 88 van het VwEU); is derhalve van mening dat de handhaving van de raadplegingsprocedure voor het in het leven roepen van gemeenschappelijke ondernemingen op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling (artikelen 187 en 188 van het VwEU) mogelijkerwijs in strijd is met de geest van de rechtshandelingen van de Unie voor wat betreft het opzetten van agentschappen;
Nieuwe rechten op informatie
56. verzoekt de voorzitter van de Europese Raad om het Parlement volledig op de hoogte te houden van de voorbereidingen voor vergaderingen van de Europese Raad en om verslag uit te brengen over de resultaten van vergaderingen, waar mogelijk binnen een termijn van twee werkdagen (indien nodig in het kader van een bijzondere vergadering van het Parlement);
57. verzoekt de voorzitter van het roterende voorzitterschap van de Raad het Parlement op de hoogte te houden over de programma's van het voorzitterschap en de behaalde resultaten;
58. dringt er bij de toekomstige vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op aan overeenstemming te bereiken met het Parlement over adequate methoden om het Parlement volledig op te hoogte te houden en te raadplegen over het extern optreden van de Unie, en hierbij alle parlementaire commissies te betrekken die verantwoordelijk zijn voor gebieden die binnen het mandaat van de hoge vertegenwoordiger vallen;
59. benadrukt dat als het gaat om het onderhandelen over en sluiten van internationale overeenkomsten, de Commissie de juridische plicht heeft het Parlement even goed op de hoogte te houden van de voortgang van de onderhandelingen als het bijzonder comité dat door de Raad wordt aangewezen overeenkomstig artikel 218 van het VwEU; verzoekt dat de verstrekte informatie identiek is aan de informatie die op grond van dit artikel wordt verstrekt aan het relevante comité van de Raad, en dat deze informatie ook op hetzelfde moment wordt verstrekt;
Nieuwe rechten van initiatief
60. verwelkomt de nieuwe rol van het Parlement om amendementen op de Verdragen voor te stellen; zal gebruikmaken van dit recht en nieuwe ideeën over de toekomst van Europa voorstellen, wanneer nieuwe uitdagingen dit nodig maken;
61. verwelkomt het feit dat het Parlement het recht van initiatief zal hebben als het gaat om voorstellen over zijn eigen samenstelling, waarbij de in de Verdragen vastgestelde beginselen worden gerespecteerd (artikel 14 van het VEU);
62. tekent aan dat het Verdrag van Lissabon een bijzondere wetgevingsprocedure invoert voor de vaststelling van bepalingen met voorschriften over de modaliteiten en bevoegdheden van tijdelijke enquêtecommissies (artikel 226 van het VwEU);
Nieuwe procedures Toezicht door nationale parlementen
63. verwelkomt de nieuwe rechten van nationale parlementen ten aanzien van voorafgaande controle van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel op alle wetgeving van de Unie; is van mening dat een betere controle van Europese beleidsmaatregelen door nationale parlementen ook tot gevolg zal hebben dat de bevolking beter op de hoogte is van de activiteiten van de Unie;
64. benadrukt dat de nieuwe prerogatieven van de nationale parlementen vanaf het moment van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon volledig moeten worden gerespecteerd;
65. verwelkomt de toewijding van lokale en regionale autoriteiten om het subsidiariteitsbeginsel te respecteren; tekent het recht van het Comité van de Regio's aan om zaken aan te spannen bij het Hof van Justitie als dit comité van mening is dat het subsidiariteitsbeginsel is geschonden (tweede alinea van artikel 8 van protocol nr. 2);
Gedelegeerde handelingen
66. stelt de verbeteringen op prijs die voortkomen uit de nieuwe bepalingen inzake rechtshandelingen en de hiërarchie van normen, en met name de vorming van gedelegeerde handelingen (artikel 290 van het VwEU), waardoor aan de Commissie de bevoegdheid kan worden gedelegeerd niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen of niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen te wijzigen; wijst erop dat de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie uitdrukkelijk in de wetgevingshandeling moeten worden gedefinieerd door het Parlement en de Raad;
67. verwelkomt met name de bepalingen van artikel 290, lid 2, van het VwEU waarin aan het Parlement (en de Raad) het recht wordt toegekend om de delegatie van bevoegdheden in te trekken en bezwaar aan te tekenen tegen individuele gedelegeerde handelingen;
68. tekent aan dat het VwEU geen rechtsgrondslag biedt voor een raamwerkmaatregel voor gedelegeerde handelingen, maar voorstelt dat de instellingen voor dergelijke delegaties overeenstemming kunnen bereiken over een standaardformule die regelmatig in de wetgevingsvoorstellen zelf zal worden ingevoegd door de Commissie; benadrukt dat hierdoor de vrijheid van de wetgever behouden blijft;
69. vraagt de Commissie te verduidelijken welke interpretatie zij geeft aan verklaring 39 gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, betreffende de raadpleging van deskundigen op het gebied van financiële diensten, en hoe de Commissie deze interpretatie gaat toepassen buiten de in het VwEU staande bepalingen betreffende gedelegeerde handelingen;
Uitvoeringshandelingen
70. tekent aan dat het Verdrag van Lissabon de huidige comitologieprocedure in artikel 202 van het EU-Verdrag herroept en in artikel 291 van het VwEU een nieuwe procedure invoert ten aanzien van 'uitvoeringshandelingen', waarmee het mogelijk wordt om uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie toe te kennen "indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd";
71. tekent aan dat in artikel 291, lid 3, van het VwEU staat dat het Parlement en de Raad vooraf verordeningen moeten vaststellen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren;
72. tekent aan dat de huidige comitologieprocedure niet langer in overeenstemming is met het Verdrag van Lissabon en dat lopende wetsvoorstellen die niet worden aangenomen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, moeten worden aangepast zodat ze voldoen aan de eisen van artikel 290 en artikel 291 van het VwEU;
73. is van mening dat er met de Raad kan worden onderhandeld over een interim-oplossing voor de beginperiode, zodat er zich geen hindernissen voordoen als gevolg van een mogelijke juridische leemte en de nieuwe verordening door de wetgever kan worden aangenomen nadat er zorgvuldig naar de voorstellen van de Commissie is gekeken;
Prioriteiten voor de overgangsperiode
74. verzoekt de Commissie om de medewetgevers alle lopende voorstellen te verstrekken waarop nieuwe rechtsgrondslagen en wijzigingen in de wetgevingsprocedures van toepassing zijn;
75. wijst erop dat het Parlement zal beslissen welk standpunt wordt ingenomen betreffende adviezen die al zijn aangenomen in raadplegingsprocedures en die gaan over zaken waarop nu de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, en dat het vorige standpunt kan worden bevestigd maar dat er ook een nieuw standpunt kan worden ingenomen; benadrukt dat er pas kan worden gestemd door het Parlement over een bevestiging van een advies als een in eerste lezing vastgesteld standpunt als het Verdrag van Lissabon in werking is getreden;
76. dringt erop aan dat er een interinstitutionele overeenkomst wordt gesloten waarmee tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wordt voorkomen dat lopende wetsvoorstellen betreffende de derde pijler een grondrechtdimensie krijgen, zodat dergelijke kwesties volledig rechterlijk onderzocht kunnen worden terwijl maatregelen die geen of weinig gevolgen hebben voor grondrechten ook vóór de inwerkingtreding kunnen worden aangenomen;
Voorstellen
77. verzoekt de overige instellingen onderhandelingen te starten voor een interinstitutionele overeenkomst die het volgende regelt:
a)
de hoofddoelstellingen die na 2009 door de Europese Unie moeten worden verwezenlijkt, bijvoorbeeld in de vorm van een raamovereenkomst tussen de drie politieke instellingen over een werkprogramma voor de zittingsperiode van het Parlement en de Commissie die in 2009 begint;
b)
de uitvoeringsmaatregelen die moeten worden vastgesteld om het nieuwe Verdrag een succes te maken voor de instellingen en de burgers van de Unie;
78. verzoekt een vervolgbericht over de interinstitutionele overeenkomst tussen het Parlement en de Raad waarin hun werkrelatie ten aanzien van buitenlands beleid wordt gedefinieerd, en waar onder meer het delen van vertrouwelijke informatie wordt beschreven op grond van de artikelen 14 en 36 van het VEU en artikel 295 van het VwEU;
79. verzoekt de Raad en de Commissie om te overwegen met het Parlement te onderhandelen over een nieuwe interinstitutionele overeenkomst waarin het Parlement een wezenlijke definitie wordt geboden van zijn betrokkenheid bij elk stadium voorafgaand aan het sluiten van een internationale overeenkomst;
80. verzoekt, als gevolg van de nieuwe bepalingen over het meerjarig financieel kader (artikel 312 van het VwEU) en over de financiële verordening (artikel 322 van het VwEU), om een herziening van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer;
81. is van mening dat alle noodzakelijke stappen genomen moeten worden om een Europees informatie- en communicatiebeleid te vormen, en beschouwt de gezamenlijke politieke verklaring over communicatie die de drie instellingen hebben afgegeven als een nuttige eerste stap naar de verwezenlijking van deze doelstelling;
82. verzoekt de Commissie om spoedig een initiatief te presenteren voor de tenuitvoerlegging van het 'burgerinitiatief', waarin duidelijke, eenvoudige en gebruiksvriendelijke voorwaarden worden gesteld aan de uitoefening van dit burgerrecht; verwijst naar zijn resolutie van 7 mei 2009 met het verzoek aan de Commissie om een voorstel in te dienen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van het burgerinitiatief(8)
;
83. verzoekt de Commissie om vaststelling van verordeningen waarmee artikel 298 van het VwEU over goed bestuur ten uitvoer wordt gelegd, want hiermee zal worden voldaan aan een reeds lang bestaand verzoek van het Parlement en de Europese ombudsman voor een gemeenschappelijk stelsel van bestuurlijke wetten dat van toepassing is op het Europees bestuur;
84. tekent aan dat het Verdrag van Lissabon het mogelijk maakt dat het Europees Ontwikkelingsfonds wordt opgenomen in de begroting van de Unie, waardoor de democratische legitimiteit van een belangrijk deel van het Europese ontwikkelingsbeleid zal worden versterkt; verzoekt de Raad en de Commissie de noodzakelijke maatregelen te nemen voor de begroting van de Europese Unie bij de tussentijdse evaluatie van 2008/2009;
85. adviseert een urgente herziening en bekrachtiging van de status van de Unie bij internationale organisaties zodra het Verdrag van Lissabon in werking is getreden en de Unie de Europese Gemeenschappen heeft opgevolgd;
86. verzoekt de Raad en de Commissie overeenstemming te bereiken met het Parlement over een strategie die er op is gericht de samenhang te waarborgen tussen vastgestelde wetgeving en het Handvest van de grondrechten, alsmede de voorschriften in de Verdragen over beleid inzake het voorkomen van discriminatie, het beschermen van asielzoekers, het verbeteren van de transparantie, het beschermen van gegevens, en het waarborgen van de rechten van minderheden, slachtoffers en verdachten;
87. verzoekt de Raad en de Commissie bij te dragen aan een verbetering van de betrekkingen tussen Europese en nationale autoriteiten, vooral op het gebied van wetgeving en justitie;
88. verzoekt de Raad en de Commissie te zorgen voor een werkelijk gemeenschappelijk energiebeleid om de energiemarkten van de lidstaten van de EU op doelmatige wijze te coördineren en te ontwikkelen, en hierin externe aspecten op te nemen die gericht zijn op de bronnen en de aanvoerroutes van energie;
89. verzoekt de Raad om samen met het Parlement te overwegen welk gebruik er kan worden gemaakt van de bepalingen in artikel 127, lid 6, van het VwEU, die de Raad toelaten "de Europese Centrale Bank specifieke taken op te dragen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen";
90. verbindt zich ertoe zijn interne organisatie aan te passen en zijn nieuwe bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag op optimale en efficiënte wijze uit te oefenen;
o o o
91. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.