E040240 - Voorstel voor een verordening tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking
In het kader van het nieuwe raamwerk voor buitenlandse hulp (zie E040237) presenteert de Commissie in COM(2004)629 een voorstel voor een verordening ter oprichting van een instrument voor economische en ontwikkelingssamenwerking (DCEC) voor de periode 2007 - 2013. Het nieuwe raamwerk voor buitenlandse hulp voorziet in een stelsel met een totaal van zes instrumenten betreffende buitenlandse hulp, waarvan dit instrument er een van is. Het DCEC zal een groot aantal bestaande steunprogramma's vervangen en onderbrengen in één instrument.
Steun zal verleend worden ter bevordering van o.m. economische, financiële wetenschappelijke en technologische samenwerking en alle andere vormen van samenwerking met landen en regio's die niet in aanmerking komen voor steun uit het Pre-toetredingsinstrument (IPA) of het Europese Nabuurschap- en Partnerschapsinstrument (ENPI). Doelstellingen zijn o.m. het bevorderen van ontwikkelingsinitiatieven m.b.t. het platteland, milieu, handel, investeringen, sociale cohesie, gelijkheid, gezondheid, onderwijs, de private sector, en 'civil society'. Ook zal er aandacht besteedt worden aan vluchtelingenhulp, conflictbeheersing en het voorkomen van rampen. Er zal een onderscheid gemaakt worden tussen geografische programma's en thematische programma's.
Met onderhavig voorstel wenst de Commissie het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap effectiever en meer uniform te maken. Het beleid moet gericht worden op armoedebestrijding, duurzame economische en sociale ontwikkeling en de geleidelijke integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Gedeelde universele waarden zoals mensenrechten, fundamentele vrijheiden, democratische beginselen en rechtshandhaving spelen hierbij een essentiële rol.
Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.
document Europese Commissie
COM(2004)629, d.d. 29 september 2004
commissies Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwante dossiers
De commissie Europese samenwerkingsorganisaties heeft in haar vergadering d.d. 1 februari 2005 de wens geuit nadere inhoudelijke informatie te ontvangen over het onderhavige voorstel in combinatie met de samenhangende E-dossiers E040237, E040238, E040239, E040241. De voorkeur gaat uit naar een briefing door specialisten (mogelijk vanuit de Europese Commissie of het Ministerie van Buitenlandse Zaken).
Op het verzoek van de commissie Europese Samenwerkingsorganisaties (d.d. 14 maart 2005) om een inhoudelijke briefing door specialisten inzake de voorstellen voor de invoering van nieuwe financiële instrumenten voor het externe beleid van de Europese Unie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in een brief van 14 april jl. positief gereageerd.
Tijdens een gezamenlijke vergadering van de commissies voor Europese Samenwerkingsorganisaties en Ontwikkelingssamenwerking zal er dinsdag 7 juni 2005 een technische briefing verzorgd worden door enkele specialisten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ter voorbereiding op de briefing wordt in EBEK-memo 250 een uiteenzetting gegeven van de instrumenten, de stand van zaken in het besluitvormingsproces en de opvatting van de Nederlandse regering.
De informatie verkregen tijdens de technische briefing op 7 juni 2005 werd meegenomen in de begrotingsbehandeling van Ontwikkelingssamenwerking op 14 juni 2005.
De toetsing aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel is in fiche 5 positief. Een programma zoals het DCEC is op Gemeenschapsniveau effectiever dan kleinere programma's van individuele lidstaten.
De Nederlandse regering is van mening dat 'de Unie in toenemende mate de buitenlands-politieke verantwoordelijkheid moet kunnen dragen die hoort bij haar mondiale economische status' en is derhalve ook voorstander van de versterking van het externe EU beleid. Het Nederlands standpunt t.a.v. de nieuwe Financiële Perspectieven (2007 - 2013) is hierbij leidend.
De regering kan in grote lijnen instemmen met de uiteengezette doelstellingen van onderhavig voorstel maar wenst meer duidelijkheid t.a.v. de onderlinge verhoudingen met de andere nieuwe instrumenten van het Europees programma voor buitenlandse hulp (zie E040237). De regering is van mening dat het mondiale karakter van het DCEC in de huidige opzet wordt ingeperkt en vraagt zich af wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkelingsdoelstellingen. De regering wenst een steviger verankering in de tekst van deze doelstellingen en is van mening dat er prioriteiten aan de doelstellingen toegekend moeten worden.
Een van de vier nieuwe instrumenten is het Financieel Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking en Economische Samenwerking (DCEC), dat in de plaats zal komen van een groot aantal bestaande budgetlijnen. Het instrument is in principe mondiaal van opzet en kan worden ingezet voor samenwerking met alle derde landen, met uitzondering van de pre-accessie en nabuurschaps-landen, die slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor financiering onder dit instrument (omdat het ENPI en IPA in de huidige opzet eveneens voorzieningen bieden voor ontwikkelingssamenwerking).
De Commissie gaat er in de Verordening vanuit dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), bestemd voor ontwikkelingsactiviteiten in de ACS-landen en tot nu toe intergouvernementeel gefinancierd, wordt opgenomen in de reguliere EU-begroting en onderdeel zal uitmaken van dit instrument.
De Commissie gaat uit van een algemeen raamwerk waarbinnen de programmering en allocatie van middelen plaatsvindt. In het geval van geografische programma's, zal de Commissie een strategiedocument en een indicatief meerjarenprogramma opstellen voor ieder partnerland of -regio. Hierin zullen prioriteitsterreinen worden geïdentificeerd, alsmede specifieke doelstellingen, te verwachten resultaten en performance-indicatoren, plus de indicatieve allocaties.
In het geval van thematische programma's zal de Commissie soortgelijke meerjaren-strategiedocumenten opstellen, voor een maximumperiode van zeven jaar. Hierbij wordt gelet op de samenhang met de regionale strategieën.
Op basis van de strategiedocumenten en de meerjarenprogramma's zal de Commissie jaarlijkse actieprogramma's aannemen, welke ter informatie naar de lidstaten worden gestuurd. Als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden zoals crises, post-conflictsituaties of bedreigingen van de democratie of rechtstaat, kan de Commissie speciale maatregelen nemen die niet zijn voorzien in de strategiedocumenten.
De ontwerp-Verordening geeft aan welke entiteiten voor financiering onder de Verordening in aanmerking komen en welke vormen van financiering mogelijk zijn. Activiteiten vallend onder de Verordening zullen openstaan voor co-financiering van lidstaten, andere donorlanden, internationale en regionale organisaties, de private sector en ontvangende partnerlanden of -regio's. Inzake financieel beheer en aanbestedingsprocedures zijn enkele algemene richtlijnen opgenomen in de ontwerp-Verordening.
De Commissie zal de resultaten van de geografische en thematische programma's regelmatig evalueren en hierover verslag uitbrengen. In een Jaarverslag over de uitvoering van de hulp zal de Commissie jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad rapporteren over de implementatie van de Verordening. Dit verslag zal een financieel overzicht bevatten per land, regio en samenwerkings-sector, alsmede de resultaten van monitoring en evaluatie-exercities.
Tot slot bevat de ontwerp-Verordening een artikel dat de mogelijkheid biedt tot opschorting van de hulp indien een ontvangend land de algemene uitgangspunten van de Verordening niet in acht neemt.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 16 maart 2005 heeft de commissie voor ontwikkelingssamenwerking het voorstel unaniem verworpen. In het rapport van de commissie (A6-0060/2005) worden als belangrijkste argumenten hiervoor aangegeven dat ten eerste het Europees ontwikkelingsbeleid een afzonderlijk beleidsterrein moet blijven en niet moet samengaan met economische ontwikkeling, waarbij de ontwikkelingssamenwerking het onderspit zal delven. Ten tweede is de commissie van mening dat afbreuk zal worden gedaan bij implementatie van het voorstel aan de rol en de bevoegdheden van het EP. De Europese Commissie is verzocht een nieuw voorstel te presenteren.
Het Europees Parlement nam op 18 mei 2006 een wetgevingsresolutie aan met betrekking tot onderhavig voorstel.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.