E090035 - Voorstel voor een verordening betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming.
Het voorstel heeft tot doel de rechten van autobus- en touringcarpassagiers vast te stellen teneinde de aantrekkelijkheid van en het vertrouwen in autobus- en touringcarvervoer te verbeteren en gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen tussen vervoerders uit verschillende lidstaten en tussen de verschillende vervoerswijzen.
Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.
document Europese Commissie
COM(2008)817, d.d. 4 december 2008
rechtsgrondslag
artikel 71 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwant dossier
Verordening (EU) nr. 181/2011 werd op 19 februari 2011 ondertekend door de Raad en het Europees Parlement en gepubliceerd in Pb EU L55 van 28 februari 2011.
De commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) besloot op 10 maart 2009 dat zij onderhavig voorstel onder de aandacht wil brengen van de commissie voor Verkeer en Waterstaat (V&W).
Op 31 maart 2009 besloot de commissie V&W een brief te sturen waarin zij de regering verzoekt aan te geven -gelet op de samenhang tussen onderhavig dossier en dossier E090032 inzake het Voorstel voor een Verordening betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die ver antwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming - op basis van welke argumenten bij het voorstel inzake de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen in het regeringsstandpunt geen onderscheid wordt gemaakt tussen het nationale en internationale vervoer zoals dat wel aan de orde is bij de beoordeling van het voorstel inzake de rechten van autobus- en touringcarpassagiers.
Voorts wil de commissie weten in hoeverre de regering het noodzakelijk acht Europese wetgeving te realiseren aangaande het binnenlandse passagiervervoer over binnenwateren.
De staatssecretaris Verkeer en Waterstaat stuurde op 19 mei 2009 per brief een reactie die op 26 mei 2009 voor kennisgeving aangenomen werd.
-
-
brief staatssecretaris met toelichting Onderdeel kamerstuk 22112, CR Ministerie van Verkeer en Waterstaat - 22.112, VENW/DGLM-2009/1500
19 mei 2009 -
-
-
Nederland ziet meerwaarde in Europese wetgeving die de passagiersrechten en de positie van mensen met een functiebeperking in het busvervoer versterkt.
Onderhavig voorstel voor een verordening ontbeert echter een goede onderbouwing van de kosten/baten om de rechten van passagiers van het nationale busvervoer op Europees niveau te regelen. Het grijpt, zoals het er nu ligt, diep in op het nationaal vervoersbeleid (het is nog onduidelijk of er naast de verordening nog aanvullende nationale bepalingen mogelijk zullen zijn, die invloed kunnen hebben op het uiteindelijke beschermings-niveau). Bovendien vindt er niet of nauwelijks grensoverschrijdend openbaar vervoer (stads- en streekvervoer) plaats.
Nederland ziet derhalve een rol weggelegd voor Europese regelgeving met betrekking tot internationaal busvervoer, dat een mate van regulering behoeft, waarin de lidstaten afzonderlijk niet kunnen voorzien. Nederland beoordeelt de subsidiariteit voor dit aspect als positief. Dit geldt echter niet voor het nationale busvervoer, hier is het subsidiariteitsoordeel negatief.
De proportionaliteit van de voorgestelde regeling vertoont naar Nederlands inzicht de navolgende mankementen en wordt vooralsnog als negatief beoordeeld.
Nederland beschouwt een verordening voor het internationale busvervoer als een te zwaar middel. Een richtlijn zou beter zijn geweest, omdat een RL meer beleidsruimte laat aan de Lidstaten.
Assistentie van reizigers met functiebeperking van halte tot halte is een zwaar middel om bij Europese verordening als verplichting op te leggen, en de vraag is of het proportioneel is ten opzichte van de investeringen. De behoefte aan assistentie neemt in Nederland de komende jaren niet toe maar af (naarmate meer toegankelijkheid wordt bereikt) en voor touringcars is het een enorme investering.
Nederland neemt veel initiatieven voor toegankelijkheid in het openbaar vervoer (toegankelijke bussen en toegankelijke haltes) waardoor behoefte aan assistentie beperkt kan zijn. Daarnaast geeft de Wet Personenvervoer 2000 binnen het openbaar vervoer het op afroep van deur-tot-deur vervoer met hulp bij in- en uitstappen een wettelijke status. Dit gehele voorstel omarmen leidt tot onevenredig grote kosten en inspanningen.
Nederland is verder van mening dat, mede in het licht van het voorkomen van onnodige administratieve en bestuurlijke lasten, een duidelijke afstemming is vereist met internationale en Europese regelgeving zowel op het gebied van personenvervoer als op het gebied van gelijke behandeling van mensen met een functiebeperking. Er is overlap met andere EU-regelgeving (met name het voorstel voor een brede anti-discriminatierichtlijn gelijke behandeling dat ook toegankelijkheidsverplichtingen voor publieke diensten en openbaar vervoer omvat en de ontwerp-richtlijn consumentenbescherming) en internationale regelgeving (zoals het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een functiebeperking).
Het voorstel bevat bepalingen over de volgende aspecten:
-
-Aansprakelijkheid bij overlijden of letsel van passagiers of bij verlies of beschadiging van hun bagage;
-
-Non-discriminatie op basis van nationaliteit of woonplaats in de door autobus- of touringcarexploitanten aan passagiers aangeboden voorwaarden;
-
-Bijstand van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit;
-
-Verplichtingen voor autobus- en touringcarexploitanten bij annulering of vertraging van een reis;
-
-Informatieplicht;
-
-Klachtenbehandeling;
-
-Algemene voorschriften inzake handhaving.
De verordening is van toepassing op geregelde personenvervoersdiensten van autobus- en/of touringcarondernemingen. Aansprakelijkheid van vervoersondernemingen is het enige deelonderwerp waarvan de Europese Commissie de verordening ook op ongeregelde vervoersdiensten wil toepassen.
De lidstaten kunnen ervoor kiezen stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoersdiensten die onder een openbaredienstcontract vallen, uit te zonderen van de werkingssfeer van de verordening mits de bescherming van de passagiersrechten vergelijkbaar is met de bescherming waarin deze verordening voorziet.
Nederland vindt de impact assessment ontoereikend. De Commissie heeft overhaast binnenlands vervoer alsnog opgenomen in de voorgestelde verordening, maar hier de effectbeoordeling niet op aangepast. De effectbeoordeling gaat alleen in op het internationaal vervoer, en heeft geen betrekking op lokale/regionale vervoersaspecten. Tevens ontbreekt een analyse van de wettelijke situatie in de verschillende landen.
De Commissie heeft verschillende opties aangemerkt als meest doelmatige om tot een goede kostenbatenverhouding te komen.
Wat het non-discriminatiebeginsel en de bijstand aan mensen met een functiebeperking betreft is een combinatie van een minimumbescherming (uitsluitend voor ongeregeld vervoer) en een maximale bescherming (uitsluitend voor geregeld vervoer) als de beste optie geselecteerd. De Commissie heeft bij haar keuze van de beste opties twee belangrijke aspecten afgewogen: de handhaving van de passagiersrechten en de toename van de kosten. Autobus- en touringcarpassagiers zijn prijsbewuste klanten. Een toename van de prijzen kan een verschuiving naar low-cost-luchtvaartmaatschappijen en het spoor teweegbrengen. De Commissie heeft gekozen voor de minimumbescherming als het optimale scenario, ook voor binnenlandse vervoersdiensten.
Wat de aansprakelijkheid betreft, is uit de effectbeoordeling gebleken dat de grootste baten voor de passagiers, zonder significante stijging van de kosten, worden bereikt door de instelling van een maximale bescherming voor geregeld vervoer, waardoor volgens de Commissie de verschillen tussen de nationale wetgevingen worden opgeheven.
Voor kwaliteitsnormen / informatieplicht / compensatie en bijstand bij annulering en vertragingen is de optimale optie volgens de Commissie een minimumbescherming, gecombineerd met een aantal aspecten uit het scenario maximale bescherming (op het gebied van bijstand en informatieverstrekking).
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 23 april 2009 nam het Europees Parlement een wetgevingsresolutie aan met betrekking tot onderhavig voorstel.
In tweede lezing heeft het Europees Parlement op 6 juli 2010 een wetgevingsresolutie aangenomen.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.