E090287 - Kaderbesluit inzake bestrijding van corruptie in de privésector (initiatief Koninkrijk Denemarken)
Met dit Deense initiatief werd beoogd een onder de werking van het Verdrag van Maastricht tot stand gekomen gemeenschappelijk optreden (PbEG L358/2, 31 december 1998) om te zetten in een bindend kaderbesluit.
Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.
Nationaal
Kaderbesluit 2003/568/JBZ is op 1 september 2003 geïmplementeerd door middel van een aanpassing van het Wetboek van Strafrecht.
Europees
Op 31 juli 2003 werd dit kaderbesluit (2003/568/JBZ) gepubliceerd in PbEG L192/54. De implementatiedatum is vastgesteld op 22 juli 2005.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
Kaderbesluit 2003/568/JBZ is op 1 september 2003 geïmplementeerd door middel van een aanpassing van het Wetboek van Strafrecht.
Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 30 september 2003.
Op 18 maart 2003 adviseerde de JBZ-commissie in te stemmen, via een schriftelijke procedure werd de instemming van de Eerste Kamer op 25 maart 2003 vastgesteld.
Op 18 februari 2003 werd instemming onthouden (motie Jurgens).
Op 17 december 2002 werd instemming onthouden (motie Jurgens).
Op 26 november 2002 werd instemming onthouden (motie Jurgens).
Op 8 oktober 2002 heeft de EK instemming onthouden (motie Jurgens en raadsdocument niet in Nederlandse taal).
Op 18 december 2002 werd ingestemd.
Op 26 november 2002 werd instemming onthouden.
De TK heeft (i.v.m. overlijden prins Claus werd AO met de bewindslieden op 10 oktober 2002 geschrapt) op alle ontwerpbesluiten die het Koninkrijk beogen te binden een parlementair voorbehoud gemaakt.
De regering beoordeelt het voorstel positief uit het oogpunt van subsidiariteit, proportionaliteit, en deregulering. Onderlinge aanpassing van de strafbepalingen op dit gebied vergemakkelijkt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten, hetgeen de bestrijding van deze vorm van corruptie bevordert.
Corruptie in de privé-sector werkt concurrentievervalsend en staat een gezonde economische ontwikkeling binnen de EU in de weg. Bij de huidige stand van zaken behoeft de Nederlandse wetgeving geen aanpassing.
Op 13 juni 2002 presenteerde Denemarken dit voorstel, dat beoogt een verbindender karakter te geven aan afspraken over de bestrijding van corruptie in een gemeenschappelijk optreden van december 1998. Er wordt een definitie gegeven van actieve en passieve corruptie, uitlokking, medeplichtigheid en aanzetting en poging moet ook strafbaar worden gesteld, er dienen maximale straffen van tenminste 1 tot 3 jaar op gesteld te worden en rechtspersonen moeten ook strafbaar gesteld kunnen worden. De rechtsmacht bij delict op eigen grondgebied en (geclausuleerd) bij delict door eigen onderdaan/(rechts)persoon met domicilie in de lidstaat. De lidstaten worden in het kaderbesluit ook verplicht twee overeenkomsten binnen een jaar te bekrachtigen (voorzover dit nog niet gebeurd is).
De discussie spitste zich toe op artikel 2 en 5, lid 3. Twee landen zijn tegemoet gekomen door opname van artikel 2, lid 3 en 4. "Een lidstaat kan verklaren dat hij de werkingssfeer van lid 1 zal beperken tot gedragingen die de concurrentie in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten vervalsen of zouden kunnen vervalsen." Deze verklaring wordt aan de Raad medegedeeld bij de aanneming van dit kaderbesluit en geldt 5 jaar vanaf 22 juli 2005. In een nieuw lid 5 is geregeld dat tijdig vóór 22 juli 2010 bezien wordt of die verklaringen hernieuw kunnen worden. In art. 5, lid 3 is bepaald dat strafvervolging van natuurlijke personen niet is uitgesloten in geval van (mogelijke) aansprakelijkheid van rechtspersonen.
Op 31 juli 2003 werd dit kaderbesluit (2003/568/JBZ) gepubliceerd in Pb EG L192/54. De implementatiedatum is vastgesteld op 22 juli 2005.
Tijdens de Raad van 19/20 december 2002 werd een politiek akkoord bereikt. Twee lidstaten konden instemmen met een procedure voor herziening van de uitzonderingsclausule (onder art. 2, lid 4 en 5) en een verduidelijking in de overwegingen bij het kaderbesluit onder punt 7, inhoudende dat corruptie concurrentievervalsend is «in relatie met het aanschaffen van goederen of commerciële diensten».
Tijdens de bijenkomst van de Raad op 28 en 29 november 2002 verklaarden twee lidstaten niet akkoord te kunnen gaan met een compromisvoorstel voor een uitzonderingsclausule, waarbij de strafbaarheid van corruptie kan worden beperkt tot concurrentievervalsing. Een nieuw tekstvoorstel dat erop neerkwam dat over 5 jaar de uitzonderingsclausule zal worden herzien met het doel om deze in te trekken, leidde evenmin tot een oplossing.
Tijdens de JBZ/Raad van 14-15 oktober 2002 werd goede voortgang geboekt. Er werd overeenstemming bereikt over een wijziging van artikel 5, derde lid (dat betrekking heeft op een beroepsverbod), teneinde rekening te houden met een grondwettelijk probleem van Oostenrijk. Voorts handhaafden nog twee delegaties een studievoorbehoud met betrekking tot de werkingssfeer van artikel 2 betreffende strafbaarstelling van gedragingen in het kader van commerciële activiteiten. Het voorstel zal mogelijk voor besluitvorming terugkeren tijdens de Raad van 28 en 29 november 2002.
In de databank Prelex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Het Europees Parlement heeft 15 amendementen voorgesteld. O.a. een definitie van plichtsverzaking in artikel 1, schrappen "poging" in artikel 3, schrappen artikel 4, toevoegen "confiscatie van onrechtmatige opbrengsten in artikel 7, lid 1d bis, toevoegen artikel 7, lid 2 bis "jaarlijkse publicatie van lijst ondernemingen die definitief wegens corruptie zijn veroordeeld", schrappen artikel 8,lid 3 over vestiging rechtsmacht bij niet uitleveren, toevoegen artikel 8 lid 3bis en 3ter over uitwisseling best practices en loyale uitvoering kaderbesluit bij onderhandelingen met derde landen/instanties. Tenslotte wenst het EP ook informatie op 30 juni 2003 over de bekrachtiging van het verdrag over bestrijding corruptie bij ambtenaren EG/lidstaten. Bij vertraging dient s.z.m. een kaderbesluit bestrijding corruptie openbare sector vastgesteld te worden.