In nauwe samenwerking hebben zowel de Eerste als de Tweede Kamer het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verordening Brussel I) in zijn huidige vorm afgekeurd.
Met het voorstel wil de Europese Commissie onder meer de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen uit andere lidstaten gemakkelijker maken door afschaffing van het zogenaamde 'exequatur', het verlof dat een rechter in de ene lidstaat moet geven voor de tenuitvoerlegging van een vonnis uit een andere lidstaat. De vaste commissies voor de JBZ-Raad en voor Justitie van de Eerste Kamer reageerden kritisch op dit onderdeel van het voorstel. Zij zijn van mening dat momenteel onvoldoende duidelijk is of er op alle terreinen en voor wat betreft alle lidstaten voldoende grond voor wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is om de exequaturprocedure af te schaffen. Daarom achten zij afschaffing in strijd met het proportionaliteitsbeginsel.
Binnen de Tweede Kamer bestaan vooral over andere onderdelen van het voorstel bezwaren. De Europese Commissie wil het met het voorstel tevens gemakkelijker maken voor burgers en bedrijven om procedures binnen de Europese Unie te starten tegen verweerders uit derde landen. Ook de doeltreffendheid van forumkeuzeovereenkomsten - waarbij partijen zelf de bevoegde rechter aanwijzen - moet volgens de Commissie worden verbeterd. De vaste commissie voor Veiligheid & Justitie van de Tweede Kamer twijfelde aan de meerwaarde van deze onderdelen van het voorstel aangezien het gaat om onderwerpen die ook in Conventies van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zijn of kunnen worden geregeld. De genoemde Tweede Kamercommissie achtte het voorstel daarom niet in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
De betrokken Eerste en Tweede Kamercommissies hebben via ambtelijke en partijpolitieke lijnen van elkaars argumenten kennis genomen en hebben besloten de handen ineen te slaan door elkaars bezwaren over te nemen. Dit resulteerde in een gezamenlijke brief met een negatief subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel, die door beide Kamers is vastgesteld en vervolgens aan de Europese Commissie is gestuurd. Als voldoende nationale parlementen subsidiariteitsbezwaren aanvoeren (minimaal 18 van de 54 stemmen, waarbij elk parlement 2 stemmen heeft en iedere afzonderlijke kamer 1) moet de Europese Commissie het voorstel heroverwegen.
Deel dit item: