23.877

Vervolgingsbeleid inzake euthanasie



Deze brief van de ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport behandelt de gevolgen van het arrest in de zaak-Chabot voor het vervolgingsbeleid inzake euthanasie. Dit arrest van de Hoge Raad betreft met name hulp bij zelfdoding aan wilsonbekwamen.

Jurisprudentie is mede basis voor het vervolgingsbeleid. Het arrest voegt daaraan nieuwe elementen toe. Zo is bij eventuele vervolging van artsen voortaan - mede- uitgangspositie: het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Over de uitzichtloosheid van dat lijden is het medisch oordeel bepalend.

De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat ook bij patiënten met een psychische stoornis sprake kan zijn van een vrije wilsbepaling. Een arts kan zich in zo'n geval beroepen op een noodsituatie mits die wilsuiting vrij bepaald was.

De bewindslieden concluderen dat de bestaande meldingsprocedure kan blijven fungeren als kader waarbinnen beslissingen omtrent euthanasie en hulp bij zelfdoding kunnen worden getoetst.


Stand van zaken

De plenaire behandeling van de brief van de ministers van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 september 1994 vond plaats op 21 april 1998. Het verslag van het schriftelijk overleg is op 25 september 1998 vastgesteld.

De stukken gedrukt onder EK nr. 246c werden betrokken bij de plenaire behandeling in de Eerste Kamer op 9 en 10 april 2001 van het wetsvoorstel Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding (26.691). Tijdens dit debat is de motie-Schuurman c.s. ingediend (26.691 / 23.877 nr. 137h). Deze motie is na stemming bij zitten en opstaan verworpen door de Eerste Kamer. CDA, ChristenUnie, SGP, SP en OSF stemden voor.


Kerngegevens

begonnen

5 februari 1998

titel

Vervolgingsbeleid inzake euthanasie

schriftelijke voorbereiding


Documenten

12