De Eerste Kamer heeft dinsdag 6 mei met minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) gedebatteerd over een wetsvoorstel voor de uitbreiding van rechtsgronden voor voorlopige hechtenis. Dit wetsvoorstel voegt aan het Wetboek van Strafvordering een aantal gronden toe waar bij geweld in de openbare ruimte en geweld tegen personen met een publieke taak voorlopige hechtenis opgelegd kan worden. De berechting van het misdrijf moet dan via het snelrecht binnen 17 dagen en 15 uren plaatsvinden.
Op dit moment mag voorlopige hechtenis alleen worden opgelegd als er sprake van een strafbaar feit van ministens 12 jaar dat de rechtsorde schokt, vluchtgevaar, vrees voor herhaling of vrees dat de verdachte bewijsmateriaal/getuigen beïnvloedt. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om voorlopige hechtenis ook op te leggen aan first offenders (verdachten die niet eerder een strafbaar feit hebben gepleegd) die een reëel veiligheidsrisico vormen voor de samenleving. Op dinsdag 13 mei wordt over het wetsvoorstel gestemd.
Lik op stuk-beleid
Senator Swagerman (VVD) stelde in het debat dat de regeling van voorlopige hechtenis niet is bedoeld voor 'lik op stuk-beleid'. Het wetsvoorstel is bovendien niet in lijn met het kabinetsbeleid om detentie van first offenders zoveel mogelijk te voorkomen. Senator Swagerman vroeg of het met voorlopige hechtenis te dienen doel - conform de jurisprudentie van het EHRM - niet ook kan worden bereikt met een alternatieven als extra opsporing of strengere straffen. De senator bepleitte dat er erg voorzichtig moet worden omgesprongen met het middel van voorlopige hechtenis.
Senator Reynaers (PVV) gaf aan dat zijn fractie de lik op stuk-aanpak van het wetsvoorstel juist toejuicht. De senator vroeg minister Opstelten in welke gevallen er sprake is van een misdrijf tegen een persoon met een publieke taak op een niet voor publiek toegankelijke plaats. Ook vroeg hij hoe het begrip 'maatschappelijke onrust' specifiek moet worden geïnterpreteerd en of bijvoorbeeld volksvertegenwoordigers en politieke ambtsdragers ook binnen de kring van 'personen met een publieke taak' vallen.
Onschuldpresumptie
Senator Engels (D66) sprak in zijn bijdrage mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. De senator vroeg waarom er voor een zeer beperkt aantal verdachten zoveel wetgevende arbeid wordt verricht en bovendien de onschuldpresumptie (de aanname dat een ieder onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen) wordt ingeperkt. Dit beginsel mag volgens de fractie van D66 alleen worden ingeperkt voor een reëel veiligheidsrisico en om dringende redenen. De politieke wens voor een lik op stuk-beleid is volgens senator Engels onvoldoende. Het kabinet steunt volgens de senator te sterk op de publieke opinie over criminaliteit en de rol van de overheid daarin. Het criterium 'maatschappelijke onrust' krijgt hierdoor een subjectieve duiding.
Automatisme
Senator Beuving (PvdA) gaf aan dat haar fractie enerzijds het doel steunt om geweld tegen personen met een publieke taak tegen te gaan, maar anderzijds ook zorgen heeft over het toenemend grote aantal personen in voorlopige hechtenis. Nederland is momenteel koploper in Europa qua percentage 'voorlopig gehechten' op de totale aantal gedetineerden. Het VN-Comité tegen foltering heeft vorig jaar zijn bezorgdheid hierover geuit.
Senator Beuving haalde aan dat rechters steeds vaker een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de ondergane voorlopige hechtenis. Ook het opleggen van voorlopige hechtenis zelf is een automatisme geworden. De senator betoogde dat zaken met first offenders in veel gevallen ook met een taakstraf kunnen worden afgedaan. Ook bepleitte senator Beuving dat de regering zich sterker moet richten op het tegengaan van drank- en/of drugsmisbruik, aangezien dit zeer vaak de oorzaak is van het geweld. De senator vroeg de minister om aan te geven hoe een "volautomatische voorlopige hechtenis" kan worden tegengegaan.
Brede kritiek
Senator Quik-Schuijt (SP) pleitte voor een duidelijkere visie op de gronden voor voorlopige hechtenis. Zij gaf aan dat de zowel de Raad van State als het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ernstige bezwaren tegen dit wetsvoorstel hebben geuit. Quik-Schuijt haalde aan dat het criterium 'maatschappelijke onrust' een tamelijk breed begrip is dat volgens het EHRM onvoldoende is om voorlopige hechtenis op te leggen. De senator bepleitte dat een uitbreiding van de huidige gronden voor detentie niet alleen onwenselijk maar ook onnodig is. De effecten van onterecht 17 dagen vast zitten mogen volgens de senator niet worden onderschat.
Zero tolerance
Senator Lokin-Sassen (CDA) gaf aan dat haar fractie voorstander is van een zero tolerance -beleid ten aanzien van zinloze, gewelddadige vernielingen en het beledigen van bijvoorbeeld agenten. De senator uitte zorg over de toenemende mate waarin dergelijk geweld plaatsvindt. Zij stelde dat het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende bijdraagt aan het tegengaan van dit geweld. De senator vroeg de minister hoe het kabinet het toenemend aantal personen gaat terugdringen dat ten onrechte in voorlopige hechtenis zit. Ook wees de senator op een passage uit de correspondentie met de minister over dit wetsvoorstel, waarin door de minister van V&J wordt gesteld dat het slachtoffer een kind zou kunnen zijn. Aangezien het wetsvoorstel slechts ziet op gevallen waarbij het slachtoffer een publieke taak uitoefent, kan dit nooit een kind zijn, aldus senator Lokin-Sassen.
Beperkt afschrikwekkend
Senator Strik (GroenLinks) stelde dat het afschrikwekkende gehalte van dit wetsvoorstel gering is. De strafrechtelijke aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak is volgens de senator de minst effectieve en meest ingrijpende aanpak. Strik bepleitte dat werkgevers, dus ook overheden zelf, de verantwoordelijkheid hebben om hun werknemers te beschermen. Dit kan onder andere door personeel te trainen op het voorkomen en omgaan met geweld. Volgens senator Strik is het wetsvoorstel vooral bedoeld om verdachten "de stuipen op het lijf te jagen, in de hoop dat ze het daardoor de volgende keer wel uit hun hoofd laten". De voorlopige hechtenis mag niet uitgroeien tot een sanctiemiddel dat de onschuldpresumptie in gevaar brengt. De vereiste ontstane maatschappelijke onrust is volgens de senator moeilijk te bepalen en makkelijk te beïnvloeden.
Maatschappelijke onrust
Senator Holdijk (SGP) gaf aan dat hij de inzet van snelrecht onderschrijft, omdat het gezag van de overheid in hoge mate afhankelijk is van de mate waarin zij het recht handhaaft. Wel stelde de senator dat ernstige zaken die relatief eenvoudig zijn ook kunnen worden afgedaan met het zogeheten 'supersnelrecht'. Ook vroeg hij of de veronderstelling van de minister dat maatschappelijke onrust ontstaat doordat geweldplegers op korte termijn terugkeren naar de plek van aanhouding wel plausibel is, aangezien er kennelijk geen vrees voor herhaling is. In dat geval kan de voorlopige hechtenis immers op de reeds bestaande gronden worden opgelegd. Senator Holdijk uitte de zorg dat de rechter-commissaris grote moeite zal hebben met de interpretatie van het element maatschappelijke onrust bij het opleggen van voorlopige hechtenis.
Direct handelen bij grote maatschappelijke impact
Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie stelde dat het wetsvoorstel beantwoordt aan de behoefte om direct te kunnen handelen in gevallen van geweld tegen personen met een publieke taak. Het gaat dan om feiten met een grote maatschappelijke impact, zoals mishandeling van tramconducteurs, ambulancebroeders of politieagenten. Volgens de minister gaat het weliswaar niet om grote groepen verdachten, maar is de voorgestelde verruiming is wel zeer betekenisvol. Opstelten: "Het zou in mijn ogen zeer onwenselijk zijn als de verdachte van een dergelijk feit de volgende dag weer op hetzelfde tijdstip met dezelfde tram kan reizen met dezelfde reizigers." Er wordt met dit wetsvoorstel niet ingespeeld op onderbuik gevoelens maar op reële gevoelens van verontrusting en verontwaardiging, aldus de minister.
Het aantal personen dat onterecht in voorlopige hechtenis zit zal volgens Opstelten door dit wetsvoorstel niet onevenredig toenemen, aangezien het gaat om relatief duidelijke zaken. Bovendien draagt het volgens de minister bij aan snellere berechting omdat een verdachte makkelijker en sneller kan worden verhoord. De mogelijk negatieve gevolgen van voorlopige hechtenis zoals baanverlies zijn volgens de minister geen reden om een lik op stuk-aanpak achterwege te laten.
Over de invulling van het begrip maatschappelijke onrust merkte de minister op dat dit niet alleen publieke verontwaardiging maar ook een bepaalde mate van ontwrichting moet zijn. Daarmee voldoet het wetsvoorstel volgens Opstelten aan de eisen van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Ook merkte de minister op dat hij kritiek uit het artikel van drie Rotterdamse rechters en het artikel van Hoge Raad-raadsheer Buruma mee zal nemen bij zijn grondige herziening van het Wetboek van Strafrecht. Na de zomer van 2014 zal de minister hierover aan de Kamers rapporteren. Op kritiek van het VN-Comité tegen foltering zal de minister apart reageren. De geuite zorgen over de invulling van het cruciale begrip ´maatschappelijke onrust´ zal de minister voor leggen aan het College van procureurs-generaal.
Deel dit item: