Opheffen discriminerend onderscheid tweedegraads bloedverwanten verworpen



De Eerste Kamer verwierp dinsdag het wetsvoorstel Opheffen van discriminerend onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte. De fracties van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie stemden voor, de fracties van FVD, SGP, Fractie-Otten, GroenLinks, SP, 50PLUS, PvdA, OSF, PVV en PvdD stemden tegen het wetsvoorstel.

De meeste fracties hadden er in het debat een week eerder bij de staatssecretaris al op aangedrongen om de wet terug te nemen en een andere keuze te maken voor het opheffen van de discriminatie. De staatssecretaris gaf daarop aan dat voor haar het opheffen van de uitzonderingsbepaling de enige keuze was.

Woordvoerders van oppositiepartijen FVD, GroenLinks, PvdA, SP, 50PLUS en SGP verweten de staatssecretaris tijdens het debat op 26 mei dat zij de keus voor het opheffen van het onderscheid als enige mogelijke optie geeft, terwijl juist ook - om het discriminerend karakter van de huidige regeling tegen te gaan, de keus zou kunnen worden gemaakt voor een verbreding van de uitzonderingsbepaling waardoor de groep mensen die het betreft, groter wordt.

Veel senatoren uitten ook de zorg dat de mensen die geraakt zullen worden door de opheffing van het onderscheid, er financieel op achteruit zullen gaan wanneer zij als samenwonend worden beschouwd, zoals dat nu geldt voor de huwelijkse samenlevingsvorm die de norm is voor alle samenwonenden. Zij zullen dan niet ieder afzonderlijk meer bijstand kunnen krijgen, met behoud van uitkering, maar worden gerekend onder de samenwonenden waardoor zij in inkomen achteruit zullen gaan, terwijl bijvoorbeeld de zorgkosten toenemen.

Over het wetsvoorstel

Dit voorstel schrapt een uitzondering in de Participatiewet en enkele andere wetten waarmee het onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte wordt opgeheven.

Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad heeft de regering zich op het standpunt gesteld dat geen rechtvaardiging bestaat voor een afwijkende behandeling van bloedverwanten in de tweede graad ten opzichte van niet-bloedverwanten. Vanwege het discriminerende karakter is een wettelijke uitzondering voor (uitsluitend) bloedverwanten in de tweede graad ongewenst. De (toenmalige) staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft destijds het amendement - dat de wettelijke uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad met zorgbehoefte regelde - om die reden ook uitdrukkelijk ontraden. Tegen deze achtergrond vindt de regering het dan ook wenselijk de wettelijke uitzondering te schrappen in plaats van deze - in lijn met de uitleg van de Centrale Raad van Beroep - te handhaven én breder toe te passen (namelijk ook op niet-bloedverwanten). Het breder toepassen van de uitzondering strookt ook niet met een uitgangspunt van de Participatiewet dat bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering, in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening wordt gehouden met de middelen van de partner.

In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) is een gelijkluidende bepaling opgenomen. In die wetten wordt de uitzondering eveneens geschrapt.


Deel dit item: