Staatkundige vernieuwing en Eerste Kamer



In januari 2000 heeft het kabinet een notitie naar de Eerste Kamer gestuurd over de positie van de Eerste Kamer. In die notitie komen onder meer aan de orde de wijze van verkiezen van de Eerste Kamer, het introduceren van een mogelijkheid om wetsvoorstellen terug te sturen naar de Tweede Kamer en de procedure voor Grondwetsherziening. De notitie is op 6 november 2001 in de Eerste Kamer besproken. Het tweede deel van het debat is op 29 januari 2002 gehouden.

De positie van de Eerste Kamer stond in het verleden al regelmatig ter discussie. In de jaren'60 sprak de Staatscommissie-Cals/Donner zich in meerderheid uit voor rechtstreekse verkiezing van de Senaat; een standpunt dat door het kabinet-Den Uyl werd overgenomen. De meerderheid van de Tweede Kamer wees deze voorstellen in 1975 echter af.

Bij de grondwetsherziening van 1983 werd alleen de zittingsduur teruggebracht van zes naar vier jaar. Bovendien verdween het stelsel waarbij iedere drie jaar de helft van de Eerste Kamerleden door groepen van provincies werden gekozen. Vanaf 1983 kiezen alle Statenleden tegelijk de Eerste Kamer.

De commissie-De Koning stelde in 1993 voor de Eerste Kamer een eenmalig terugzendrecht te verlenen. De Eerste Kamer zou dan wel het laatste woord ('vetorecht') over wetsvoorstellen behouden. Deze aanbeveling heeft (nog) niet tot concrete voorstellen geleid.