De Eerste Kamer maakt - blijkbaar gewoontegetrouw - in de week vóór het kerstreces extra dagen om met name die bij de Tweede Kamer vertraagde wetsvoorstellen te behandelen welke met ingang van 1 januari 2000 van kracht dienen te zijn. Het is voor een 'nieuweling' boeiend om te zien hoe het agendabeheer van de Eerste Kamer mede wordt bepaald door overwegingen van niet alleen uitvoeringstechnische, maar ook van politiek-strategische aard. Wetsvoorstellen die eerst met aandrang tot spoed aan de Eerste Kamer ter behandeling werden aangeboden, blijken in de loop van dat proces plots 'onthaast' en dan wordt het natuurlijk politiek interessant te bezien wat de achterliggende redenen zijn.
De cultivering van de 'haast' omderwille van de politieke agendabepaling lijkt deze week ook weer een rol te spelen bij de voortijdige publikatie van een belangrijk onderdeel van het advies dat de Staatscommissie Elzinga half januari nog moet uitbrengen. We krijgen in de pers een aantal adviezen voorgeschoteld met betrekking tot de verkiezing respectievelijk benoeming van de burgemeester, een van de meest controversiële onderdelen van het uit te brengen advies. We moeten er kennis van nemen zonder dat helder is welke de onderliggende premissen zijn van de gemaakt keuzen. Die premissen hebben allereerst betrekking op een aantal - empirisch te onderbouwen - veronderstellingen t.a.v. de relatie tussen de burger en in casu het gemeentelijk bestuur. Welke ontwikkelingen in die relatie vond de Staatscommissie dusdanig verontrustend dat zij aanleiding zag te adviseren tot ingrijpende veranderingen in de wijze waarop personen worden benoemd in een politiek en bestuurlijk profilerend en kwetsbaar ambt als dat van de burgemeester. Nog belangrijker voor de geïnteresseerde staatsburger lijkt me kennis te kunnen nemen van de normatieve uitgangspunten die de Staatscommissie wenst te hanteren bij de onvermijdelijk dilemmatische afwegingen waarvoor ze staat. Met andere woorden: door welke waarden van goed bestuur wenst de Commissie zich in het bijzonder te laten leiden in haar advisering? Wat betreft het burgemeestersambt gaat het dan om vragen als: wat willen we zien als het bijzondere, het onderscheidende, het 'gewichtige' van dat ambt en vooral van de wijze waarop dat ambt zou moeten worden vervuld? Op basis van welke waarden van goed bestuur willen we die bijzondere eigenschappen ondersteunen met behulp van - onder andere - structurele wijzigingen? Met nog weer andere woorden: we moeten het eerst over cultuur hebben voordat het spreken in termen van structuur(wijzigingen) zin kan hebben.
De haastige publikatie van een kernadvies, zonder de daarbij behorende onderbouwing in empirische en normatieve zin, dreigt de discussie over staatkundige vernieuwing opnieuw te doen verworden tot een steriele structuurdiscussie.
Deze column is op persoonlijke titel geschreven