E090153 - Richtlijn betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen Initiatief van Franse Republiek
Op 24 augustus 2000 werd een Franse ontwerprichtlijn gepubliceerd, die ten doel heeft de uitvoering mogelijk te maken van een verwijderingsmaatregel die door een bestuursorgaan van een lidstaat, "de uitvaardigende lidstaat" , is uitgevaardigd ten aanzien van een "derdelander" die zich op het grondgebied van een andere lidstaat, "de uitvoerende lidstaat", bevindt.
Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.
Nationaal
De Nederlandse wetgeving (Vreemdelingenwet 2000) voldoet reeds aan het in de richtlijn vereiste.
Europees
Tijdens de JBZ-Raad van 28 mei 2001 is deze richtlijn vastgesteld (2001/40/EG) en vervolgens gepubliceerd op 2 juni 2001, PbEG L149.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
Implementatiedatum 2 december 2002. Nederlandse wetgeving (Vreemdelingenwet 2000) voldoet reeds aan het in de richtlijn vereiste.
Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 31 december 2002
-
Richtlijn 2001/40/EG betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijderingvan onderdanen van derde landen openbaarmaking Europese Commissie - Pb EG L149
2 juni 2001
De Eerste Kamer stemde op 22 mei 2001 in met de ontwerprichtlijn.
Op 28 november 2000 werd instemming onthouden.
In een motie van 14 december 2000, ondertekend door Van Oven (PvdA), Hoekema (D66) en Halsema (GL), werd de regering verzocht bij de verdere besprekingen over de ontwerprichtlijn rekening te houden met verlangens van kamerleden t.a.v.:
Heldere criteria als grondslag voor verwijderingsregels; het onderscheid tussen legale en illegale derdelanders; een relatie tussen duur verblijf en ernst strafbaar feit; advies EP.
Tijdens een AO op 29 november 2000 werd er vrij uitgebreid gesproken over de ontwerprichtlijn (agendapunt B14). Er werd een parlementair voorbehoud uitgesproken bij dit agendapunt:
Hoekema (D66): Dan agendapunt 14, de richtlijn tot onderlinge erkenning van besluiten inzake verwijdering van onderdanen van derde landen. Deskundigen van de Permanente commissie internationaal vreemdelingenrecht stellen dat deze richtlijn Nederland ertoe zou verplichten mee te werken aan de uitzetting van vreemdelingen die langdurig legaal hier of elders in de EU hebben gewoond en ook om de bescherming volgens glijdende schaal op te geven. De commissie stelt - en daar kan ik mij wel in vinden - dat dit een ongemotiveerde inbreuk maakt op het huidige, zeer evenwichtige systeem van artikel 25 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst (SUO). Daarmee zou worden ingegaan tegen de uitkomsten van Tampere. Kortom, de rechtspositie van derdelanders komt hiermee in gevaar. Wij maken ons daar zorgen over.
Halsema (GL): Grote problemen hebben wij ook met agendapunt 14. Het verontrust ons dat de Nederlandse regering aangeeft, in principe akkoord te zijn. Deze richtlijn heeft tot gevolg dat lidstaten in beginsel verplicht zijn verwijderingsmaatregelen van andere lidstaten uit te voeren, zelf als de betreffende derdelander legaal in de uitvoerende staat verblijft. Ook al wordt er ruimte gelaten aan individuele staten om in overeenstemming met hun eigen recht te handelen, de richtlijn geeft een verkeerde richting aan. Hij is in principe namelijk gericht op naleving ervan. Dat heeft gevolgen voor andere derdelanders in andere lidstaten. Zeker waar het streven gericht is op geleidelijke harmonisatie, moet dit Nederland een zorg zijn. Ook om die reden moet Nederland niet met deze richtlijn instemmen. De criteria van artikel 3 zijn veel te ruim geformuleerd en ook is er geen aandacht voor de verhouding tussen de ernst van het strafbare feit en de duur van het legaal verblijf. Er is zelfs geen strafbare veroordeling vereist. Een vermoeden of aanwijzing kan voldoende zijn. Dit past naar ons idee niet in het, weliswaar minder geworden maar toch nog altijd enigszins afgewogen stelsel van de glijdende schaal. Deze richtlijn sluit namelijk niet uit dat een derdelander die al tien jaar legaal in dit land verblijft, wordt uitgezet op grond van een vermoeden van een strafbaar feit in een ander land. Ook al is het mogelijk hierbij conform het nationale beleid te handelen, toch lijken deze bepalingen ons fnuikend voor de rechtszekerheid van derdelanders. Welke consequenties heeft deze richtlijn voor derdelanders die gebruikmaken van het vrije verkeer van personen? Hoe verhoudt de richtlijn zich tot de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat een actuele bedreiging van de openbare orde voor derdelanders vereist alvorens mag worden verwijderd? Een ernstig vermoeden kan in dit kader niet voldoende zijn. Kortom, deze richtlijn verhoudt zich slecht met de eerder uitgesproken intentie om de rechtspositie van derdelanders te versterken. Meer in algemene zin maken wij ons er zorgen over dat de EU-besluitvorming op dit terrein alleen gericht lijkt te zijn op intrekking van vergunningen van derdelanders en op verwijdering. Wij dringen erop aan dat de regering zich hard maakt voor een richtlijn inzake de erkenning van verlening van permanent verblijfsrecht voor derdelanders. Wij zouden het zeer op prijs stellen als de regering zich daar in de komende JBZ-raad hard voor maakte. Daarmee handelt zij overeenkomstig de afspraken van Tampere en gaat zij er niet meer mee akkoord dat die aan de lopende band worden geschonden.
Verhagen (CDA): Dan agendapunt 14. Introductie van deze richtlijn zou volgens de tekst in de geannoteerde agenda geen probleem behoeven op te leveren, aangezien Nederland de mogelijkheid behoudt de eigen wet- en regelgeving toe te passen bij het bepalen van de vraag of gehoor wordt gegeven aan een vraag om uitvoering te tegen aan een verwijderingsmaatregel. Daarnaast wijs ik erop dat in dezen ook onderlinge erkenning van besluiten nodig is. Hoe verhoudt het Nederlandse stelsel van de glijdende schaal zich tot eventuele introductie van deze richtlijn? Hoe verhoudt dit Nederlandse stelsel zich tot de regelgeving in andere landen? Mocht blijken dat er grote verschillen tussen de stelsels van de diverse landen zijn, dan kan ik mij de kritiek voorstellen dat deze eerste stap in de richting van harmonisatie uiteindelijk kan resulteren in aantasting van het Nederlandse stelsel. Bij het vellen van een oordeel over harmonisatie moeten de voors en tegens volstrekt duidelijk zijn.
Van Oven (PvdA): Voorzitter! Eveneens sluit ik mij aan bij de kritische opmerkingen die zijn gemaakt over agendapunt 14. Het lijkt er erg op dat dit agendapunt er door het Franse voorzitterschap op het allerlaatste ogenblik in is gefrommeld. De Eerste Kamer heeft dit reeds geblokkeerd. De Nederlandse regering kan instemmen, omdat er een uitvoeringscontrole resteert voor de Nederlandse autoriteiten. Een lidstaat kán uitvoering geven aan een verwijderingsmaatregel. Echter, dit kan toch ook weer niet al te gemakkelijk niet gebeuren. Het is geen kwestie van volslagen willekeurig beleid. Op voorhand zou moeten vaststaan welke criteria de Nederlandse regering bij dit beleid zou willen hanteren.
Minister Korthals: Bijna alle sprekers gingen in op de ontwerprichtlijn die ten doel heeft de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen mogelijk te maken. In dit verband werd gevraagd om een reactie op de standpunten van de commissie-Meijers. Nederland kan instemmen met de thans voorliggende ontwerprichtlijn, omdat deze na intensieve bespreking is aangepast, in die zin dat een lidstaat voldoende ruimte heeft om op grond van nationale regelgeving te beoordelen of uitvoering moet worden gegeven aan de door andere lidstaten opgelegde verwijderingsmaatregelen.
Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan de kritiek van de commissie-Meijers die naar aanleiding van een eerdere versie van de ontwerprichtlijn heeft aangegeven dat Nederland nationaal de mogelijkheid moet behouden zelf te beoordelen of uitvoering wordt, dan wel kan worden gegeven aan een door een andere lidstaat opgelegde verwijderingsmaatregel. Bij deze beoordeling zal uiteraard de in Nederland geldende openbare ordeschaal, waarin een relatie wordt gelegd tussen de duur van het legale verblijf en de hoogte van de opgelegde straf, als uitgangspunt dienen. Tevens zullen bij die beoordeling de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 3 en 8 van het EVRM worden meegewogen. Op basis van de nationale beoordeling kan dan worden vastgesteld of Nederland al dan niet uitvoering geeft aan een door een andere lidstaat opgelegde verwijderingsmaatregel. Kortom, het is facultatief of wij ons daaraan al dan niet zullen conformeren.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vroeg naar het verband met de afspraken van Tampere. Die waren erop gericht om het vrije verkeer van derdelanders binnen de EU te verbeteren. Deze maatregel staat hier volstrekt haaks op.
Minister Korthals: In dat verband wijs ik op punt 20 van de agenda, dat desbetreffende mededelingen van de Commissie aankondigt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat laat onverlet dat ik van u wil horen wat de consequenties van deze richtlijn zijn voor de afspraken die in Tampere zijn gemaakt. Mijns inziens worden die aan alle kanten ondergraven.
Minister Korthals: Naar het oordeel van de Nederlandse regering is dat niet zo. Nogmaals, daarover zullen nog nadere mededelingen worden gedaan.
De heer Hoekema (D66): Ik vraag mij af hoe het bereiken van een politiek akkoord over agendapunt 14 zich verhoudt tot uw stelling dat de Commissie nog nadere mededelingen zal doen over de relatie met afspraken die in Tampere zijn gemaakt. Wat is dan de aard van het politieke akkoord dat wordt nagestreefd?
De heer Demmink: Zoals blijkt uit punt 20 van de agenda, zijn er conclusies over de verbetering van de positie van derdelanders. Die zijn richtinggevend voor de Commissie, die daarover volgend jaar met een mededeling moet komen. Da' t is de uitwerking van Tampere. Naarmate de rechtspositie van derdelanders verder wordt geharmoniseerd, verdwijnen de bezwaren die nu tegen deze richtlijn worden aangevoerd. Je zou natuurlijk kunnen zeggen: wat een rare volgorde, ga nu eerst eens goed harmoniseren op die rechtspositie en kom dan met een dergelijke richtlijn. Wij hebben dat ook enige tijd gezegd. Uiteindelijk is er een richtlijn uitgekomen die zo facultatief is dat hij nauwelijks nog schade kan aanrichten. Het mogelijke probleem verdwijnt echter pas wanneer in het spoor van Tampere, in het spoor van de conclusies die nu op de agenda staan en in het spoor van de uiteindelijke mededelingen van de Commissie de rechtspositie wordt geharmoniseerd.
De heer Verhagen (CDA): Mijns inziens klopt dit niet. Als het gaat om harmonisatie, gaat het ook over onderlinge erkenning van dit soort besluiten.
De heer Demmink: En ook over gelijke regels.
De heer Verhagen (CDA): Inder lidstaat om verwijdering wordt gevraagd, hebben wij in eigen land geen beleidsvrijheid meer, ook al wijkt de eigen wetgeving op dat punt af. Dan zal zo'n persoon moeten worden verwijderd, ook al verblijft hij legaal in Nederland.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Naar mijn idee leidt de nu gekozen omgekeerde volgorde - eerst een richtlijn en pas daarna de afspraken van Tampere uitvoeren - ertoe dat mogelijkheden worden beperkt om de rechtspositie van derdelanders daadwerkelijk te versterken.
Minister Korthals: Zoals gezegd, zou het fraaier zijn geweest als was gekozen voor een andere volgorde, maar dat is nu eenmaal niet gebeurd. Nogmaals, de Nederlandse regering is niet gebonden aan een verwijderingsbeslissing van een ander land. Het is ter beoordeling van de Nederlandse regering of daaraan gevolg wordt gegeven of niet. Op zichzelf is het wel zo dat er meer harmonisatie ontstaat, naarmate dit meer wordt ingekaderd. Die stap moet later nog worden gemaakt. Nu ging het ons erom te verzekeren dat wij onze vrijheid zouden behouden om onszelf een oordeel te vormen over de vraag of een verwijderingsbeslissing van een ander land wel of niet moet worden uitgevoerd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Daarmee geeft u geen antwoord op mijn vraag.
De heer Demmink: Ik benadruk dat deze richtlijn niets inperkt. Je zou hem kunnen betitelen als heel slappe thee. Hij is namelijk volledig facultatief. Dat probleem verdwijnt op het moment dat er echt is geharmoniseerd. Dan zullen er zich geen verschillen meer voordoen. Op dat moment kun je de richtlijn volledig uitvoeren en behoeft er geen beroep meer te worden gedaan op afwijkende, eigen regelgeving. Die is er dan namelijk niet meer, maar dat is nog toekomstmuziek.
Tweede termijn
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Rest mij nog een vraag over B-punt 14, betreffende de facultatieve regeling inzake verwijdering van derdelanders. Eerder werd mijn vraag hierover niet goed begrepen en daarom leg ik het nog maar eens uit. Als er volgend jaar besluiten worden genomen over de harmonisatie van de rechtspositie van derdelanders, zal volgens mij het lage rechtspositionele niveau van de onderhavige richtlijn niet meer worden gecorrigeerd. Met andere woorden: ik vrees dat wat je nu verliest in deze facultatieve regeling - ook al heeft die voor Nederland geen gevolgen - niet meer kan worden teruggewonnen in een regeling die straks wel bindend wordt voor Nederland.
Minister Korthals: Mevrouw Halsema kwam nog terug op de onder punt 14 bedoelde richtlijn. Deze prejudicieert niet op de uiteindelijke uitkomst van de discussie over de rechtspositie van derdelanders. Wij zijn daar zelf bij. Wel illustreert dit dat harmonisatie dringend nodig is.
Op 24 augustus 2000 werd een Franse ontwerprichtlijn gepubliceerd, die ten doel heeft de uitvoering mogelijk te maken van een verwijderingsmaatregel die door een bestuursorgaan van een lidstaat, "de uitvaardigende lidstaat" , is uitgevaardigd ten aanzien van een "derdelander" die zich op het grondgebied van een andere lidstaat, "de uitvoerende lidstaat", bevindt.
Artikel 3 bepaalt dat de verwijderingsmaatregel gegrond moet zijn op een ernstige en daadwerkelijke bedreiging van de openbare orde of van de nationale of binnenlandse veiligheid èn ofwel de derdelander moet door de uitvaardigende lidstaat veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van ten minste één jaar zonder uitstel; ofwel ten aanzien van deze derdelander bestaan er ernstige vermoedens dat hij ernstige strafbare feiten heeft gepleegd of zijn er reële aanwijzingen dat hij overweegt dergelijke feiten te plegen op het grondgebied van een lidstaat.
De artikelen 4 t/m 9 handelen over het natrekken van de definitieve uitvoerbaarheid, het natrekken van de "status" van betrokkene (b.v. vluchteling) , beroepsmogelijkheden, opschorting, privacybescherming, implementatie, inwerkingtreding.
Tijdens de JBZ-Raad van 28 mei 2001 werd de richtlijn formeel vastgesteld.
In de annotatie meldt de regering het bereikte politieke akkoord en de nadien verkregen instemming van de Tweede Kamer. Het Europees Parlement heeft geadviseerd het voorstel in te trekken, doch gebleken is dat de lidstaten wensen vast te houden aan het in het Gemengd Comité bereikte politieke akkoord. Nederland kan instemmen met dit voorstel, aangezien het de mogelijkheid behoudt volgens de eigen wet- en regelgeving te bepalen of uitvoering kan worden gegeven aan een door een andere lidstaat opgelegde verwijderingsmaatregel.
Tijdens de JBZ-Raad van 30 november 2000/1 december 2000 werd een politiek akkoord bereikt. Voorafgaand aan de Raad had nog een lidstaat op constitutionele gronden een algemeen voorbehoud. Verder hadden verscheidene lidstaten een studievoorbehoud met betrekking tot artikel 7 van de ontwerp-richtlijn, een bepaling die ziet op de compensatie van de kosten verbonden aan de tenuitvoerlegging van een verwijderingsbesluit door een andere lidstaat dan de lidstaat die dat besluit oorspronkelijk genomen heeft.
De regering gaf aan in te kunnen stemmen met dit voorstel, aangezien Nederland de mogelijkheid behoudt volgens de eigen wet- en regelgeving te bepalen of uitvoering kan worden gegeven aan een door een andere lidstaat opgelegde verwijderingsmaatregel.
-
p. 48-49 advies Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - 126354.2
22 november 2000