E090268 - Kaderbesluit bestrijding seksuele uitbuiting kinderen en kinderporno
Het kaderbesluit is als hamerstuk goedgekeurd tijdens de Milieu-Raad van 22 december 2003 en gepubliceerd in Pb EU L13 van 20 januari 2004.
Tijdens de JBZ-Raad van 14/15 oktober 2002 werd een politiek akkoord bereikt t.a.v. de tekst zoals weergegeven in 12418/02. Het Nederlandse voorbehoud werd ingetrokken en er werd aangesloten bij de Belgische verklaring t.a.v. artikel 5, lid 2c. De minister legde hierbij een link met de uitkomsten van de onderhandelingen over het kaderbesluit straffen illegale drugshandel (E090274) doch hier werd nog geen politiek akkoord bereikt.
Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.
Europees
Het kaderbesluit is als hamerstuk goedgekeurd tijdens de Milieu-Raad van 22 december 2003 en gepubliceerd in Pb EU L13 van 20 januari 2004.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwant dossier
Kaderbesluit 2004/68/JBZ is geïmplementeerd middels een wijziging van het Wetboek van Strafrecht welke op 7 december is aangenomen in de Eerste Kamer (zie kamerstukken in de serie 29.291) en is gepubliceerd in Staatsblad 645 van 21 december 2004.
Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 31 december 2004.
De implementatiedatum is gesteld op 20 januari 2006.
Op 18 februari 2003 heeft de EK instemming verleend aan het ontwerp-kaderbesluit bestrijding seksuele uitbuiting van kinderen en kinderporno, zoals weergegeven in raadsdocument 12418/02.
Op 8 oktober 2002 heeft de EK instemming onthouden (inhoudelijk, taalversie)
Wegens het afvoeren van de agenda van 13 juni 2002, hoefde de EK zich niet uit te spreken over dit ontwerpkaderbesluit.
Het ontwerpkaderbesluit stond eerder geagendeerd voor de JBZ-Raad van 6 december 2001 m.h.o.o. mogelijk politiek akkoord. Er was op 4 december 2001 overleg met de minister van Justitie over de agenda van de JBZ-Raad.
Hoewel dit ontwerpkaderbesluit vooraf in de commissievergadering werd aangemerkt als bespreekpunt kwam het niet uitdrukkelijk aan de orde in het overleg, omdat dit overleg zich toespitste op de kaderbesluiten over het Europees arrestatiebevel en bestrijding terrorisme.
Wel is in algemene zin van gedachten gewisseld over harmonisatie van straffen, de systematiek van minimale maximumstraffen en het risico dat zich een ontwikkeling zou voordoen in de richting van minimumstraffen (overigens gaat de discussie nu over "bandbreedtes"/niveaus van minimale maximumstraffen).
De EK heeft op sterk aandringen van de Minister van Justitie reeds op voorhand steun uitgesproken bij een aantal ontwerpbesluiten die op 6 december geagendeerd stonden voor politiek akkoord, opdat de minister medewerking zou kunnen verlenen aan het vaststellen van die besluiten, vanwege het 'momentum' in de besluitvorming. Dit was tot dusverre ongebruikelijk in de Eerste Kamer.
De EK heeft toen ook ingestemd met agendapunt 7 (het ontwerpkaderbesluit dat toen voorlag en de onderhandelingsinzet van de minister op het resterende discussiepunt).
In het AO van 7 mei 2003 werd ingestemd met het ontwerpkaderbsluit.
De TK heeft (i.v.m. overlijden prins Claus werd AO met de bewindslieden op 10 oktober 2002 geschrapt) op alle ontwerpbesluiten die het Koninkrijk beogen te binden een parlementair voorbehoud gemaakt.
In het AO 5 december 2001 maakte alleen GL opmerkingen m.b.t. dit ontwerpkaderbesluit. GL tekende een voorbehoud aan bij de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie.
In het AO 26 september 2001 gaf GL te kennen problemen te hebben met de algemene strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie omdat dat niet gepaard gaat met kindermisbruik. GL voelt hooguit voor omkering van de bewijslast op dit punt.
De MvJ antwoordde: In het wetsvoorstel inzake partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving wordt de strafbaarstelling van virtuele kinderporno voorgesteld. Het voorgestelde kaderbesluit is daarmee in lijn. Het kaderbesluit voorziet overigens in strafuitsluitingsgronden ook ten aanzien van de virtuele kinderporno. Zoals het nu is vormgegeven, laat dit besluit voldoende ruimte voor een inhoudelijke gedachtewisseling met de Kamer.
Mevrouw Halsema wijst erop dat het wel in het wetsvoorstel staat, maar dat dit nog niet is aangenomen, terwijl wij in het kaderbesluit daar al op vooruitlopen. Mocht dit onderdeel van het wetsvoorstel niet worden aangenomen, dan bestaat nog de mogelijkheid om dit in het kaderbesluit tegen te houden. Andersom is het ook mogelijk om, als het kaderbesluit sneller totstandkomt dan het wetsvoorstel, in het kaderbesluit zaken uit te sluiten.
De Nederlandse regering betwijfelt of harmonisatie van wetgeving soulaas zal bieden voor de geconstateerde gebreken. Voor een goede beoordeling van (de opportuniteit van) de initiatieven van de Commissie is het wenselijk dat de resultaten van het gemeenschappelijk optreden inzake kinderporno (1997) beschikbaar zijn.
Er zijn bovendien tal van internationale instrumenten op het onderhavige terrein die tot uitvoering(swetgeving) zullen leiden (bijv: naast GO 1997, de Haagse Verklaring van februari 1997 inzake vrouwenhandel, het protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderporno bij het Verdrag van de rechten van het kind, het protocol inzake mensenhandel bij het Verdrag inzake transnationale georganiseerde criminaliteit, het ILO-verdrag betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid en de bijna voltooide Convention on Crime in Cyberspace en een draft CoE-recommendation on the protection of children against sexual exploitation).
De toegevoegde waarde is van de commissievoorstellen lijkt klein, dus behoedzaamheid is geboden bij de besluitvorming om kostbare tijd en energie te steken in de ontwikkeling van weer nieuwe instrumenten met weer andere definities.
Nederlands belang
Mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kinderpornografie zijn zeer ernstige feiten, omdat de menselijke integriteit steeds in het geding is. De bestrijding van deze vormen van seksueel misbruik en geweld hebben daarom prioritaire aandacht in Nederland.
Op 1 oktober 2000 is de wet inzake opheffing algemeen bordeelverbod in werking getreden. Daarin zijn de strafbepalingen inzake uitbuiting van prostitutie aangescherpt. Nederland heeft een nationale rapporteur mensenhandel ter uitvoering van de Haagse verklaring van februari 1997 inzake richtlijnen voor de bestrijding van vrouwenhandel.
Het is wenselijk dat EU partners die nog geen nationale rapporteur hebben, overgaan tot de aanwijzing daarvan. Nederland heeft een Nationaal actieplan aanpak seksueel misbruik van kinderen ter uitvoering van de nota van juli 1999 inzake bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen. Nederland heeft wetgeving in voorbereiding waarin het oogmerk van mensenhandel wordt uitgebreid tot andere vormen van seksuele dienstverlening.
Nederland heeft wetgeving in voorbereiding die bepalingen inzake seksueel misbruik van kinderen aanscherpt (verhoging van de leeftijd van 16 tot 18 jaar bij kinderporno; strafbaarstelling van virtuele kinderporno; het gebruik van een minderjarige voor andere seksuele diensten dan prostitutie; uitbreiding jurisdictie tot buiten Nederland gepleegde strafbare feiten door niet Nederlanders die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben).
De regering geeft aan dat aanvaarding van de kaderbesluiten leidt tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht en dienovereenkomstig van het opsporings- en vervolgingsbeleid.
Raadsdocument 12418/02 is op 15 oktober 2002 in het openbaar register van de Raad geplaatst. De zesweken-termijn verstreijkt op 26 november 2002. Raadsdocument 12418/02 Add1 (dat niet de ontwerptekst van het kaderbesluit bevat, doch melding maakt van de Nederlandse aansluiting bij de Belgische verklaring en het intrekken van een Duits parlementair voorbehoud) is op 6 november 2002 in het openbaar register van de Raad geplaatst.
Art. 1 geeft definities van "kind", "kinderpornografie", computersysteem" en "rechtspersoon";
Art. 2 schrijft voor dat bepaalde gedragingen strafbaar worden gesteld waarbij kinderen geprostitueerd worden of betrokken worden bij seksueel gedrag;
Art. 3 schrijft voor dat vervaardiging, verspreiding, aanbieding of verwerving/bezit van kinderpornografie strafbaar wordt gesteld, ongeacht of daarbij van een computersysteem gebruik wordt gemaakt;
Art. 4 instigatie, hulp, aanstoking en poging moeten ook strafbaar zijn (behalve poging tot verwerving kinderporno);
Art. 5 schrijft voor wat tenminste de strafmaxima moeten zijn bij bepaalde moeten zijn bij bepaalde misdrijven;
Art. 6 schrijft voor dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gehouden wanneer personen in bepaalde hoedanigheden optreden en dat voordeel oplevert voor die rechtspersoon of bij gebrek aan supervisie, waarbij strafrechtelijke procedures tegen de natuurlijke personen niet wordt uitgesloten;
Art. 7 schrijft daadwerkelijke, evenredige afschrikkende sancties voor aansprakelijke rechtspersonen;
Art. 8 regelt de rechtsmacht;
Art. 9 regelt dat slachtoffers rechtsbescherming moeten krijgen en geen bijkomende schade mogen oplopen door het justitieel onderzoek en de gerechtelijke procedures;
Art. 10 geeft regels m.b.t. samenwerking tussen de lidstaten (o.m. aanwijzen contactpunten, Europol ten volle benutten);
Art. 11 implementatie per 31 december 2002.
Het kaderbesluit is tijdens de Milieuraad van 22 december 2003 als hamerstuk aangenomen.
Tijdens de JBZ-Raad van 14/15 oktober 2002 werd een politiek akkoord bereikt t.a.v. de tekst zoals weergegeven in 12418/02. Het Nederlandse voorbehoud werd ingetrokken. Minister Donner sprak de verwachting uit dat andere delegaties flexibiliteit zouden tonen bij de onderhandelingen met betrekking tot het kaderbesluit illegale drugshandel. Hij wenste zich aan te sluiten bij de Belgische verklaring ten aanzien van artikel 5, tweede lid onder c, die inhoudt dat de in artikel 5, tweede lid onder c neergelegde beperking van het toepassingsgebied, tot gevallen waarin het slachtoffer een seksueel minderjarig kind is, niet in de (Nederlandse) wetgeving zal worden overgenomen.
Het kaderbesluit stond aanvankelijk geagendeerd voor de JBZ-Raad van 13/14 juni 2002, maar werd ingetrokken.
Het EP adviseerde op 12 juni 2001 een veel gedetailleerdere definitie van kinderpornografie (art. 1b), gedetailleerdere omschrijving van strafbare gedragingen (art. 2a) vast te stellen. EP stelt inlas voor van art 2c waarin ouders/voogden ook verantwoordelijk kunnen worden gesteld als zij toestaan dat hun kinderen worden overgeleverd aan kinderprostituie of kinderporno en inlas 2d het ondanks juridische plicht - niet informeren van de autoriteiten bij wetenschap van misbruik.
Ook bewerking, invoer, uitvoer, aankoop, verkoop, verhandeling kinderporno strafbaar (art 3,1a+b). EP stelt voor dat verwerving/bezit kinderporno alleen strafbaar is indien weloverwogen, opzettelijk of bewust. Verwerving en bezit met als doel het door te spelen naar rechtshandhavingsinstanties zijn geen misdrijven.
Het organiseren van aansporing ook strafbaar (art.4,1) EP wil ook vaststelling van minimumstraf om een afschrikkende werking te garanderen (art 5,1). EP stel inlas voor art. 5, 1bis waarbij de sancties worden aangevuld met psychiatrische behandeling na het uitzitten van de straf.
Verzwarende omstandigheid wanneer kind lichamelijk of geestelijk gehandicapt is. EP acht leeftijdsgrens 10 jaar arbitrair en stelt zelf 16 jaar voor in art. 5, lid 2, 3 + 4. Dus bij kinderen onder de zestien is sprake van verzwarende omstandigheid. EP stelt voor confiscatie van alle baten uit kinderporno en seksuele uitbuiting, waarbij de opbrengsten worden aangewend voor bescherming en reclassering slachtoffers (art. 7).
Rechtsmacht ook t.a.v. ingezetenen niet alleen eigen onderdanen (art. 8 lid1b), ook rechtsmacht indien misdrijf is begaan ten voordele van natuurlijke persoon die ingezetene in van die lidstaat. Andersluidende bepaling m.b.t. rechtsmacht t.a.v. in het buitenland gepleegde strafbare feiten (art. 8,2)