Op dinsdag 13 november 2012 heeft de Eerste Kamer gedebatteerd over het rapport van de door haar ingestelde Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten. Diverse woordvoerders betuigden steun voor de analyse en aanbevelingen in het rapport. Wel waren er vragen over onder meer de (toekomstige) rol van de Eerste Kamer. Senator Bröcker (VVD) diende aan het eind van het debat een motie in die steun kreeg van alle fracties, behalve de PVV. Deze motie geeft op hoofdlijnen steun aan het rapport en verzoekt de regering om een reactie. De motie komt op 20 november 2012 in stemming, waarna ook de verdere behandelwijze van de uitkomsten van het rapport zal worden vastgesteld.
Complimenten
Senator Postema (PvdA) stelde in het debat dat de onderzoekscommissie de principeel-ideologische discussies over privatisering aan haar voorbij laat gaan. "De commissie constateert nuchter dat het de afgelopen decennia heeft ontbroken aan besliskaders, dat ministeries uiteenlopende visies hanteerden, dat het parlement weinig systematische aandacht voor deze operaties had en dat het feitelijk aan een eenduidig overheidsbeleid ontbrak.”
Senator Ester (ChristenUnie) gaf aan dat de onderzoeksresultaten niet alleen laten zien dat de Eerste Kamer zo'n onderzoek kan uitvoeren, maar dat de Senaat daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft wanneer ze in een dergelijk onderzoek investeert. Ester sprak in zijn bijdrage mede namens de OSF en gaf aan dat beide fracties van mening zijn dat het onderzoek de juiste balans heeft tussen wetenschappelijke diepgang en praktische toepasbaarheid. Beide fracties hopen dan ook dat dit rapport wordt omgezet in een nieuwe aanpak van de Eerste Kamer bij de vormgeving van openbaar bestuur.
Senator Holdijk (SGP) merkte op dat de verdiensten van het onderzoek met name liggen in de heldere evaluatie en het onder de loep nemen van de kwaliteit van het besluitvormingsproces. Holdijk stelde dat de door externe partijen geuite vrees dat de onderzoekers zich laten leiden door politieke belangen, niet bewaarheid is. Van een eenzijdig partijpolitieke benadering is geen sprake.
Visies over privatiseringen en verzelfstandigingen
Senator Flierman (CDA) stelde in het debat dat de weging van publiek belang bij uitstek een politiek oordeel vergt, waarbij een brede afweging niet kan leiden tot een universele uitkomst maar altijd tot een politieke. Ook de door de commissie voorgestelde aanscherping van toezicht en sturing door de overheid is volgens Flierman een politieke opvatting. Flierman benadrukte dat er veel succesvolle privatiseringen/verzelfstandigingen zijn en dat er bij de gevallen waarbij dat niet zo is, niet te snel moet worden verwezen naar het ‘rooskleurige‘ verleden.
Senator Koffeman (PvdD) stelde dat privatisering “de plaag van deze tijd” is en dat dit wordt doorgevoerd tot de meest futiele niveaus. Volgens Koffeman was er een te sterk geloof in marktwerking en privatisering en laten dat de onderzoekscasus zien dat een veel betere weging van publieke belangen noodzakelijk is. De weg die met het onderzoek is ingeslagen verdient volgens Koffeman navolging, om de kwaliteit van het openbaar bestuur veilig te stellen en nutsfuncties te bewaken.
De voorzitter van de onderzoekscommissie, senator Kuiper, gaf in zijn beantwoording aan dat bij privatiseringen en verzelfstandigingen een groot verschil zit tussen beleidsverwachtingen en beleidsuitkomsten, waarbij een brede weging van publieke belangen vaak ontbrak. Het door de onderzoekscommissie opgestelde besliskader helpt hierbij om tot betere uitkomsten te komen. Zo kan bijvoorbeeld het uitvoeren van nulmetingen de kwaliteit van de besluitvorming en het nadien beoordelen van uitkomsten verbeteren. Voor het besliskader bestond veel steun in de Kamer.
Senator Ganzevoort (GroenLinks) vroeg de commissie of er - los van politieke discussie- factoren zijn aan te wijzen die een bepaalde mate van privatisering al dan niet wenselijk maken. Deze factoren kunnen de ontwikkeling van effectief beleid bevorderen en verkeerde keuzes in de toekomst voorkomen. Ook uitte hij twijfels bij het voorstel om directeuren/raden van bestuur van op afstand gezette diensten in het parlement om uitleg te vragen. Commissievoorzitter Kuiper gaf aan dat hoewel de onderzoekscommissie noch in de gelegenheid, noch in de positie is om de factoren van het al dan niet slagen van een privatisering/verzelfstandiging te onderzoeken, en verwees wederom naar het door haar geformuleerde besliskader. Dit besliskader biedt handvaten voor zowel departementen als het parlement.
Debat over de staat van het openbaar bestuur
De onderzoekscommissie beveelt ook aan om periodiek een debat te houden over de staat van het openbaar bestuur, op basis van onder andere informatie van de Raad van State. Senator Nagel (50PLUS) vroeg hoe de Eerste Kamer kan waarborgen dat deze periodieke debatten plaatsvinden en wat er gebeurt als Eerste en Tweede Kamer onderling een ander oordeel hebben. Senator Van Boxtel (D66) vroeg of er in de jaarlijks in de Eerste Kamer gehouden Algemene Politieke Beschouwingen niet al voldoende gesproken wordt over de staat van het openbaar bestuur. Bovendien is er volgens hem een risico dat een dergelijk debat snel ‘te politiek’ wordt. Hij verwees bovendien naar een rapport van de WRR dat stelt dat markt, overheid en samenleving in nieuwe verhouding tot elkaar zijn komen te staan, wat geen kabinet heeft kunnen voorzien.
Senator Kuiper gaf in een reactie namens de commissie aan dat de Eerste Kamer heel wel in staat is zo'n debat voeren zonder dat het 'te politiek' wordt, aangezien zij het immers ook eens kan worden over dit onderzoek. Hij gaf de Kamer in overweging vaker gebruik te maken van tijdelijke, bijzondere commissies die zich richten op bijzondere complexe beleidsonderwerpen. Doel hiervan is om de onderzoekscapaciteit van de Kamer te vergroten.
Rol van de Eerste Kamer
Senator Bröcker (VVD) gaf aan dat de commissie een goed beeld schetst van het beleid in de afgelopen 20 jaar. Niettemin mag volgens hem niet worden vergeten dat veruit de meeste zelfstandige bestuursorganen goed functioneren. Daarnaast vroeg senator Bröcker naar de rol van de Eerste Kamer bij de besluitvorming over privatisering en verzelfstandiging, aangezien het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt. Het rapport betitelde hij als een "comprehensive rapport met een hoog ambitieniveau".
Senator Van Dijk (PVV) stelde in het debat dat het politieke primaat bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer dit onderzoek daarom niet had mogen uitvoeren. Van Dijk vroeg in het debat niettemin of de overheid bij het afslanken van de rijksdienst heeft verzuimd om publieke belangen voldoende te waarborgen en wat de precieze invloed daarbij was van Europese regelgeving.
Senator Smaling (SP) gaf aan dat hoewel in sommige gevallen privatisering/verzelfstandiging succesvol is verlopen, er ook een groot aantal gevallen is waarbij dit nadrukkelijk niet zo was. Smaling betoogde dat de Eerste Kamer eerder bij besluitvorming hierover moet worden betrokken. Hij nodigde alle fracties uit na te denken over de modernisering van het tweekamerstelsel, om parlementaire besluitvorming sneller, beter en transparanter te maken.
De voorzitter van de onderzoekscommissie, senator Kuiper, gaf aan dat uit het onderzoek is gebleken dat het parlement onvoldoende oog heeft gehad voor de uitvoering van beleid, terwijl het toch gaat om de behartiging van publieke belangen met publiek geld. Doordat bepaalde diensten op afstand zijn geplaatst, zijn zij uit het zicht geraakt van de parlementaire controle. Dit 'democratische gat' kan volgens de commissie worden gedicht door bestuurders van uitvoerende diensten inlichtingen te laten geven aan het parlement.
Kuiper erkende dat politiek het primaat inderdaad ligt bij de Tweede Kamer, omdat die nu eenmaal ook grotere faciliteiten heeft, maar stelde dat de Eerste Kamer zelf ook haar informatiepositie zal moeten verbeteren. De Kamer moet vooraf door de regering worden geïnformeerd over voorgenomen verzelfstandigingen en moet achteraf heroverwegen wanneer bestuurlijke inrichting niet op orde is. Verder stelde hij dat de aanbevelingen uit het rapport niet zozeer aan de Tweede Kamer zijn gericht , maar dat beide Kamers als geheel worden worden aangesproken als eindverantwoordelijken voor het wetgevingsproces.
Deel dit item: