De Eerste Kamer heeft op dinsdag 18 februari 2014 met minister Asscher (SZW) gedebatteerd over de Van toepassing verklaring van de Wet minimumloon op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Door deze wetswijziging gaat het wettelijk minimumloon ook gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht (OVO). Het gaat hierbij onder andere om de sector dagbladbezorgers, folderbezorgers en om bepaalde journalistieke arbeid. Opdrachtnemers die fiscaal als ondernemer beschouwd worden, zijn van deze regeling uitgesloten. De wetswijziging is bedoeld om 'oneigenlijk gebruik' van de OVO tegen te gaan en oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen. Op 4 maart 2014 wordt over het wetsvoorstel gestemd.
Sociaal aanvaardbare tegenprestatie
Senator Sent (PvdA) stelde dat met het wetsvoorstel wordt bereikt dat de werknemer een sociaal aanvaardbare tegenprestatie krijgt voor gedane arbeid. Het omzeilen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) acht senator Sent ontoelaatbaar. De senator vroeg de minister onder andere naar de relatie tussen het wetsvoorstel en de loonheffingsplicht en werknemersverzekeringen, de financiële middelen voor en de administratieve lasten van handhaving, en de additionele mogelijkheden om kwetsbare opdrachtnemers te beschermen. Daarnaast vroeg Sent waarom er geen onderzoek is gedaan naar de toepassing van stukloon.
Eerlijk loon voor goed werk
Senator Kox (SP) noemde het wetsvoorstel een belangrijke stap naar betere bescherming van werkenden. Kox betoogde dat werkgevers de OVO hebben gebruikt om het minimumloon te ontduiken, waardoor veel werkers laag en zelfs onder het minimumloonniveau worden betaald. Kox: "Goed werk verdient eerlijk loon, zoals de vakbond ook zegt." Wel vroeg de senator hoe de uitvoering kan worden gegarandeerd en welke aanpak er wordt beoogd voor schijnconstructies. Daarnaast vroeg de senator of er in de toekomst ook een regeling komt voor opdrachtnemers die als ondernemer worden aangemerkt.
Senator De Lange (OSF) sprak in zijn bijdrage mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. De Lange noemde de uitbreiding van de Wet minimumloon wenselijk en beschaafd. De Lange prees het beschermen van opdrachtnemers die wel in een afhankelijke positie zitten, maar waarbij geen sprake is van en gezagsrelatie is. Wel vroeg de senator hoe kan worden voorkomen dat oudere opdrachtnemers worden verdrongen door jongere opdrachtnemers en hoe de juridische relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer preciezer kan worden omschreven.
Schijnconstructies en schemergebieden
Senator Backer (D66) sprak in zijn bijdrage mede namens de fractie van GroenLinks. Backer stelde dat het weliswaar legitiem is om via een wetsvoorstel een misstand aan te pakken, maar moet er ook naar de bredere impact op de sector worden gekeken. Er moet niet alleen een norm worden gesteld, maar het gaat ook om het invullen en handhaven ervan. Backer pleitte ervoor dat dit wetsvoorstel ook wordt bekeken in het licht van de discussie over het schemergebied tussen flex- en vast werk. Volgens de senator geeft het wetsvoorstel de Inspectie SZW en de Inspectie Inkomstenbelasting/Fiscus teveel ruimte voor eigen interpretatie, waardoor er rechtsonzekerheid ontstaat. Daarnaast uitte Backer onder andere zorgen over de mogelijke verdringing op de arbeidsmarkt, de samenhang met de Wajong en de herziening van het arbeidsrecht.
Senator Kneppers-Heijnert (VVD) gaf aan dat zij het doel van het wetsvoorstel steunt, maar dat zij nog niet overtuigd is van de gekozen oplossing van het probleem. De senator betoogde dat er veel mogelijkheden zijn om de criteria uit het wetsvoorstel te omzeilen en dat het veel ruimte biedt voor constructies met schijnzelfstandigen. Kneppers-Heijnert vroeg hoe voor de handhaving van het wetsvoorstel de productienormen inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Ook vroeg de senator of het wetsvoorstel zal leiden tot verdringing van opdrachtnemers die niet zo snel ter been zijn of van jongeren met een handicap die minder productief zijn. Kneppers-Heijnert stelde dat het wetsvoorstel het bedrijfsleven onnodig met veel bureaucratie en hoge administratieve lasten opzadelt.
Verdringing op de arbeidsmarkt
Senator Terpstra (CDA) betoogde dat er bij de doelgroep van dit wetsvoorstel steeds sprake is van een vaste beloning die losstaat van de leeftijd en de snelheid van de opdrachtnemer. Dit beloningssysteem staat volgens Terpstra haaks op het beloningssysteem van de Wet minimumloon. Dat het wetsvoorstel misstanden aanpakt in sectoren waar men over is gegaan op OVO, steunt de senator. Hij betreurt echter dat de wet ook sectoren treft die altijd al op basis van OVO werkten. Terpstra gaf aan dat ouderen onder dit wetsvoorstel meer gaan verdienen voor hetzelfde werk en vroeg aandacht voor mogelijke verdringing op de arbeidsmarkt. Ook vroeg de senator hoe het aantal uren per werkzaamheid wordt vastgesteld en hoe het betalen van het minimumloon wordt gecontroleerd.
AOW-vakantiebijslag
Senator Nagel (50PLUS) betoogde dat de wettelijke vakantietoeslag voor werkenden (minimaal 8 procent) ook voor mensen met een AOW-uitkering zou moeten gelden. Nagel vroeg de minister nader onderzoek te doen om dit te realiseren. Ook vroeg de senator naar de stand van zaken omtrent een wetsvoorstel voor de structurele AOW-verhoging. Dit wetsvoorstel werd in februari 2012 aangenomen door de Tweede Kamer, maar werd daarna ingetrokken.
Kwetsbare positie opdrachtnemers
Minister Asscher stelde dat er veel opdrachtnemers zijn die in een kwetsbare positie zitten en alleen dankzij dit wetsvoorstel verzekerd kunnen zijn van een minimumloon. Ook als op basis van stukloon wordt gewerkt, moet het minimumloon worden verzekerd. Oudere werknemers hebben volgens de minister net als ieder ander recht op minimumloon, op basis van leeftijd en snelheid van de werkzaamheden. Het dreigement van ontslag of vervanging door jongeren (die een lager minimumloon hebben) doet hier niets aan af. Asscher stelde dat de verdringing van ouderen onmogelijk kan worden voorkomen, maar dat dit geen argument is om oudere opdrachtnemers een beloning te geven die onder het minimumloon ligt.
Oppasoma's of neefjes die auto's wassen vallen volgens Asscher niet onder het wetsvoorstel, omdat er hier geen overeenkomst van opdracht is. Een eventuele omzeiling van de criteria uit het wetsvoorstel werd door de minister bestreden. Minister verwacht bovendien niet dat het extra administratieve lasten met zich brengt, aangezien de productie ook nu al gemeten wordt. Kranten weten bijvoorbeeld precies hoeveel kranten in hoeveel tijd aan hoeveel mensen worden bezorgd. Het gaat volgens de minister om het garanderen van het maatschappelijk aanvaardbaar geachte minimum. Het probleem zit er in dat de uitzonderingen op de Wet minimumloon te breed zijn, niet in het vaststellen of er al dan geen sprake is van een OVO. Het wetsvoorstel voegt geen nieuwe interpretatiemoeilijkheden toe, maar verplaatst ze hooguit. Volgens de minister geeft het wetsvoorstel de Inspectie SZW juist extra handvaten, omdat opdrachtgevers zich niet kunnen "verschuilen" achter de OVO en zo het minimumloon kunnen ontlopen.
De minister acht het onwenselijk om sectoren die altijd al op basis van OVO hebben gewerkt van dit wetsvoorstel uit te sluiten, aangezien dit rechtsongelijkheid schept in de toekomst. Aan senator Kneppers-Heijnert zegde de minister toe in een brief toe te lichten wat voor soort overeenkomst werknemers in de bouw hebben die als zelfstandige werken. Dit is bepalend voor de vraag of zij onder dit wetsvoorstel vallen.
Deel dit item: