De Eerste Kamer heeft dinsdag 20 mei 2014 gedebatteerd met staatssecretaris Wiebes (Financiën) en staatssecretaris Klijnsma (SZW) over de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33.610) en de Novelle Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (33.847).
Het debat volgde op een eerder debat in oktober 2013 over de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33.610) en de Wet pensioenaanvullingsregelingen (33.672). De Eerste Kamer heeft toen op verzoek van de staatssecretarissen van Financiën en SZW de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen aangehouden. Vervolgens hebben de staatssecretarissen bij brief van 18 december 2013 (EK 33.610 / 33.672, I) de Eerste Kamer geïnformeerd over het verdere proces in verband met het met D66, ChristenUnie en SGP bereikte pensioenakkoord.
De novelle (33.847) is de uitwerking van die brief en regelt de aanpassing van de opbouw- en premiepercentages van het Witteveenkader, de introductie van een spaarfaciliteit voor inkomens boven de aftopping van € 100.000 (netto lijfrente), de versterking van de mogelijkheid voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) om een pensioen op te bouwen en de invoering van een aantal waarborgen voor een evenwichtige verlaging van de pensioenpremies met ingang van 1 januari 2015.
Tijdens het debat diende senator Postema (PvdA) een motie in die de regering verzoekt in toekomstige wetgevingstrajecten standaard een geconsolideerde wettekst aan te bieden, zodat duidelijk wordt op welke punten de novelle het oorspronkelijke wetsvoorstel wijzigt. Staatssecretaris Wiebes vroeg senator Postema om de motie aan te houden, zodat het kabinet zich kan beraden op een standpunt. De motie werd vervolgens op verzoek van senator Postema aangehouden.
Op dinsdag 27 mei 2014 wordt over beide wetsvoorstellen gestemd.
Onduidelijke gevolgen voor premies
Senator Hoekstra (CDA) stelde dat de nu voorliggende wetsvoorstellen weliswaar een verbetering zijn ten aanzien van de voorstellen van oktober vorig jaar, maar dat deze de pensioenproblematiek nog steeds onvoldoende oplossen. Hoekstra stelde dat het niet zeker is dat de voorgestelde verlaging van het Witteveenkader nog steeds hetzelfde pensioen opbrengt als nu gebruikelijk is. De senator stelde verder dat het goed is dat er maatregelen zijn genomen om het premiebeleid te beïnvloeden, maar dat de uiteindelijke zeggenschap hierover altijd bij de pensioenfondsen blijft. Welk effect de beide wetsvoorstellen hebben op hoogte van de pensioenpremies blijft dus onduidelijk. De aftoppingsgrens van €100.000 acht Hoekstra onverstandig, omdat het systeem hiermee zowel voor de Belastingdienst als voor de burger extra complex wordt.
Korte termijn bezuinigingsmanie
Senator De Lange (OSF) stelde dat de voorgestelde hervormingen in het pensioenstelsel het gevolg zijn van een "korte termijn bezuinigingsmanie". Bovendien zijn de wetsvoorstellen volgens De Lange onsamenhangend en onhoudbaar. De senator betoogde dat de rollen van de overheid als direct belanghebbende werkgever en als wetgever door elkaar lopen wanneer het ABP aangeeft dat de pensioenpremies zeer waarschijnlijk lager worden. De Lange verwacht niet dat het voorleggen van premievoorstellen aan het verantwoordingsorgaan veel effect zal hebben. Volgens de senator hebben gepensioneerden door deze hervormingen nog grotere koopkrachtverliezen te vrezen. Voor pensioenopbouw over het salaris boven de €100.000 wordt een vrijwillige pensioenopbouw voorgesteld. De Lange betoogde dat nabestaanden hierdoor onevenredig worden geschaad, aangezien verzekeringsmaatschappijen geen acceptieplicht ten opzichte van hen hebben. Volgens de senator kunnen de specifieke gevolgen van de hervormingsvoorstellen onvoldoende worden overzien.
Gepensioneerden zwaar getroffen
Volgens senator Nagel (50PLUS) zullen huidige en toekomstige gepensioneerden financieel zwaar getroffen worden door de voorgestelde hervormingen. De pensioenfondsen zullen hogere buffers moeten aanleggen, waardoor de kans groot is dat pensioenen ook de komende vijf tot tien jaar niet geïndexeerd worden. Nagel vroeg het kabinet om te bevorderen dat indexatie in 2015 hoe dan ook mogelijk is. De zogeheten 'vrijval van werkgeverspremies' betekent volgens senator Nagel bovendien niet noodzakelijk hogere lonen, maar verdwijnt dit de komende jaren in de 'werkgeverszak'. Verder wordt onvoldoende rekening gehouden met de steeds grotere groep werknemers met een tijdelijk contract. Verder bekritiseerde Nagel onder andere de netto lijfrente-regeling en de accijnsverhoging in de grensgebieden.
Verbetering op meerdere vlakken
Volgens senator Postema (PvdA) betekent de verlaging van het Witteveenkader een verbetering van zowel de Rijksfinanciën als de koopkracht en werkgelegenheid. De senator prees het instellen van een fiscaal gefaciliteerde vrijwillige netto lijfrente. Daarnaast juichte hij de bereidheid van het kabinet toe om de netto lijfrente een tweedepijler-product te maken. Volgens Postema is hiermee feitelijk sprake van pensioen in termen van de Pensioenwet, hetgeen niet alleen een praktisch gewenste maar ook een wettelijke grondslag biedt.
Ook senator Backer (D66) prees de voortgang die is geboekt bij het herzien van de voorstellen maar gaf aan dat er nog wel een aantal complicaties zijn. Zo is de discussie over het Financieel Toetsingskader en de besluitvorming over de netto lijfrente-regeling nog niet geheel afgerond. Ook is nog niet zeker welke effecten de voorstellen hebben op het niveau van premies en of de Belastingdienst de wetsvoorstellen tijdig kan uitvoeren. Volgens Backer ontstaan er door de ongelijke behandeling van de BTW koepelvrijstelling voor pensioenuitvoering wellicht terugvorderingsissues of EU-inbreukvraagstukken. Ook worden nabestaanden van werknemers met een inkomen boven €100.000 zwaar getroffen. De senator vroeg het kabinet om aan te geven hoe de genoemde complicaties kunnen worden opgelost.
Fundamenteel onveranderd
Senator De Boer (GroenLinks) betoogde dat de voorstellen weliswaar zijn aangepast, maar niet fundamenteel zijn veranderd. De voorstellen zijn nog steeds te sterk gericht op bezuiniging en te weinig op duurzame collectiviteit en individuele keuzevrijheid. Volgens De Boer dienen de voorstellen onderdeel te zijn van een integrale hervorming van het pensioenstelsel, zodat ze in samenhang kunnen worden beoordeeld. De senator betoogde verder dat het opbouwpercentage te sterk is verlaagd. De netto lijfrente-regeling noemde zij onrechtvaardig en onnodig complex.
Grotere inkomensverschillen
Senator Reuten (SP) betoogde dat de voorstellen inkomensverschillen alleen maar groter maken. Zo vroeg de senator waarom vermeende productiviteitsverschillen moeten resulteren in inkomensverschillen gedurende de pensioenperiode. Verder betoogde Reuten dat het probleem niet wordt aangepakt dat lagere inkomens het moeten doen met lagere vervangingsratio's. Ook worden de door werkeloosheid getroffenen en de mensen met lage inkomens en lichamelijk zware beroepen onvoldoende gecompenseerd.
Afbraak beste stelsel ter wereld
Senator Kok (PVV) stelde dat met de wetsvoorstellen afbraak wordt gedaan aan het ooit beste pensioenstelsel ter wereld. De senator verweet het kabinet onvoldoende visie en korte termijn budgettaire over-fixatie. Kok betoogde dat het overleg dat heeft plaatsgevonden met de Tweede Kamerfracties van D66, SGP en ChristenUnie alleen tot triviale concessies heeft geleid. De senator betwistte dat bij een volledig en ononderbroken doorwerken tot 71 jaar een pensioenvoorziening van 70% van het gemiddeld loon haalbaar is. Verder hebben de voorstellen volgens Kok een negatief effect op nabestaandenpensioenen en mogelijk ook op arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Kok maakte principieel bezwaar tegen het opnemen van een aftopping voor inkomens boven €100.000 terwijl volstrekt onduidelijk is of de uitvoering in de tweede pijler gerealiseerd wordt.
Senator Ester (ChristenUnie) vroeg in hoeverre het kabinet rekening houdt met de gevolgen van soepeler ontslagrecht, meer zzp'ers, vakere en toenemende arbeidsmobiliteit voor de opbouw van pensioenen. De senator prees de negen premiewaarborgen die zijn ingebouwd om tot premieverlaging te leiden. Wel vroeg hij de staatssecretarissen om toe te zeggen dat zij het parlement jaarlijks te informeren over de premieontwikkeling bij pensioenfondsen en om De Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken hier ferme conclusies aan te verbinden. Ook vroeg Ester of er kabinetsbeleid is voor de Cao-onderhandelingen in de overheidssector en welk 'generatiebegrip' de DNB gaat hanteren bij de generatie-evenwichttoets. Tot slot stelde de senator dat hij betreurt dat een integrale visie op een duurzaam pensioensysteem vooralsnog ontbreekt.
Terechte en logische versobering
Senator Bröcker (VVD) gaf aan dat zijn fractie positief is over het feit dat er budgettaire ruimte is gevonden voor een verhoging van het opbouwpercentage van 1,75 naar 1,875. Bröcker stelde dat de aftopping van het pensioengevend inkomen op €100.000 een toelaatbare nivellerende maatregel is. Wel moet er volgens de senator voor worden gewaakt dat het pensioen onderdeel wordt van voortdurende inkomenspolitiek. De netto lijfrente-regeling noemde hij een aanzienlijke verbetering. Belangrijk punt van aandacht blijft echter de verwachte premieverlaging, aldus de senator. Het is volgens de senator van groot belang dat (ook kleine) pensioenfondsen de nieuwe governance -regels volgen en dat de Belastingdienst er in slaagt om de vele aanpassingen in regelingen goed te keuren.
Wereldkampioen pensioensparen
Staatssecretaris Wiebes benadrukte dat het opbouwpercentage van 2,25 was gebaseerd op een pensioenrichtleeftijd van 60 en 35 opbouwjaren. Als men dat percentage naar de huidige pensioenleeftijd van 67 doortrekt en dat naar rato verrekent kom dat precies uit op 1,875, aldus de staatssecretaris. Wiebes sprak over een bijzondere bezuinigingsmaatregel die tegelijkertijd een positieve bestedingsimpuls heeft. Hij stelde dat het idee om deze voorstellen conditioneel te maken op het Financieel Toetsingskader en eventueel te kunnen terugdraaien precies in de verkeerde richting werkt.
Ten aanzien van de aftopping stelde Wiebes dat het er niet om gaat dat inkomens boven €100.000 niet meer mógen sparen, maar dat ze niet meer hóeven. Dit maakt het systeem weliswaar complexer, maar biedt geen onoverkomelijke hobbel voor de Belastingdienst.
Volgens de staatssecretaris voorkomt het aftoppen verdere nivellering, omdat er minder overheveling van arm naar rijk ontstaat. Wiebes stelde dat Nederland bovendien wereldkampioen is en blijft in pensioensparen en in het naar achteren schuiven van belastinginkomsten. Een aanpassing van het Witteveenkader betekent dus geen kaalslag. Over pensioenopbouw voor zzp'ers merkte de staatssecretaris op dat de plannen om dit te verruimen niet interfereren met de voorstellen die nu voorliggen. Hij zegde toe de Kamer per brief te informeren over de gevolgen van de wetsvoorstellen voor het nabestaandenpensioen. Tot slot benadrukte de staatssecretaris dat noch huidige, noch toekomstig gepensioneerden met deze voorstellen van hun aanspraken worden beroofd.
Voortgangsrapportage
Staatssecretaris Klijnsma (SZW) kondigde aan dat er voor de zomer een voortgangsrapportage over de pensioendiscussie aan beide Kamers wordt gestuurd. Jongeren en andere stakeholders worden hierbij betrokken. Ook wordt er gekeken naar omvang en vormgeving van de solidariteit in het stelsel. Vervolgens komt er in het voorjaar van 2015 een hoofdlijnennotitie. Verder gaf Klijnsma aan dat DNB per brief in december 2013 heeft bevestigd dat zij voldoende capaciteit heeft om de generatie-evenwichtigheidstoets uit te voeren.
Over het verhogen van de leeftijd voor de mobiliteitsbonus merkte de staatssecretaris op dat de uitkeringsgerechtigden tussen de 50 en 56 jaar die voor 2015 zijn ingestroomd, de volledige periode het recht hierop behouden. Daarnaast worden er maatregelen genomen om de arbeidsmarktpositie van 50- tot 55-jarigen te versterken. Verder gaf staatssecretaris Klijnsma aan op welke momenten de waarborgen voor premiebeleid respectievelijk in werking treden of aan het parlement worden voorgelegd. Over de uitvoering van de netto lijfrente-regeling merkte Klijnsma op dat dit momenteel nog geagendeerd moet worden in de Tweede Kamer, maar dat zij hoopt dat het voor 1 juli 2014 door de Eerste Kamer is behandeld. Tot slot zegde de staatssecretaris toe dat er een jaarlijkse rapportage over de ontwikkeling in de pensioenpremies komt.
Zie ook:
Deel dit item: