Aanpassing Wet normering topinkomens aangenomen



De Eerste Kamer heeft maandag 22 december 2014 na een speciaal ingelast plenair debat met minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) de Wet verlaging bezoldigingsmaximum Wet normering topinkomens aangenomen. De fracties van PVV, PvdA, GroenLinks, SP en 50PLUS stemden voor, de fracties van VVD, CDA, D66 en OSF stemden tegen. De fracties van de ChristenUnie, SGP en PvdD waren afwezig.

In dit wetsvoorstel is vastgelegd dat de salarisnorm voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector 100 in plaats van 130 procent van een ministersalaris wordt. Het is mogelijk een uitzondering te maken voor personen, maar ook voor groepen. In het wetsvoorstel worden ook wijzigingen voorgesteld voor salarissen van interne toezichthouders en interim-topfunctionarissen. In een apart - nog in te dienen - wetsvoorstel wordt vastgelegd dat deze norm niet alleen voor topfunctionarissen, maar voor alle medewerkers geldt.

Eeuwenoude discussie

Senator Meijer (SP) merkte op dat de politieke discussie over topinkomens, minimuminkomens en nivellering al minstens een eeuw speelt. De senator stelde dat de verontwaardiging over het verlagen van topinkomens in schril contrast staat tot het gemak waarmee mensen in de economisch zwakste posities hun bestaanszekerheid en noodzakelijke zorg gaan verliezen. Meijer stelde ook dat de verontwaardiging vanuit de topinkomens van invloed leek te zijn op het tempo van afhandeling door de Eerste Kamer, maar dat er gelukkig toch een meerderheid was voor behandeling van het wetsvoorstel in 2014 waardoor het in 2015 in werking kan treden.  

Exorbitante salarissen         

Senator Van Dijk (PVV) stelde dat het wetsvoorstel direct kan worden aangenomen en ingevoerd. Het is volgens Van Dijk een stap in de goede richting om iets te doen aan "exorbitante salarissen welke uit publieke middelen dus door de hardwerkende Nederlanders moest worden opgehoest." Wel had het wetsvoorstel volgens de senator gelijk al voor alle medewerkers in de (semi-)publieke sector moeten gelden.

Geen nut, noodzaak en urgentie

Senator Huijbregts-Schiedon (VVD) stelde dat de excessen in de woningbouwcorporaties afkeurenswaardig zijn maar op zichzelf geen reden vormen om de norm aan te passen en alle hardwerkende en integere topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector over een kam te scheren. Volgens Huijbregts-Schiedon ontbeert het wetsvoorstel nut, noodzaak en urgentie. Zij merkte op dat aan de besluitvorming over de WNT in 2012 een zorgvuldig en langdurig proces is voorafgegaan; wat bij dit wetsvoorstel niet het geval is. De senator vroeg wat de wantoestanden zijn die die urgentie rechtvaardigen. De aanpassing is geen tussenstap, maar een onderdeel van een totale herstructurering van de salarissen in de (semi-)publieke sector en moet dan ook in dat brede verband worden bediscussieerd. Volgens de senator moet er eerst zicht zijn op de consequenties voor de kwaliteit van de publieke en semipublieke sector.  

Evaluatie WNT afwachten

Senator Van Bijsterveld (CDA) stelde dat het voorkeur verdient om eerst de resultaten van de evaluatie van de WNT af te wachten voordat de norm wordt gewijzigd. De opmerkingen van de regering tijdens de eerdere behandeling dat niet te verwachten is dat de normverlaging zal leiden tot ontduiking, misbruik en oneigenlijk gebruik doen volgens Van Bijsterveld vermoeden dat de regering over informatie beschikt die dit kan onderbouwen. De senator vroeg naar de verhouding tot artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en naar het aantal uitzonderingen zal worden gemaakt. Van Bijsterveld stelde verder dat het bevorderend kan werken voor de arbeidsmobiliteit als werknemers de overgangsregeling kunnen meenemen naar een nieuwe functie.    

Aanvaardbaar maximum

Senator Koole (PvdA) gaf aan dat zijn fractie het doel van het wetsvoorstel onderschrijft: een maatschappelijk aanvaardbare, evenwichtige en verantwoorde bezoldiging binnen de publieke en semipublieke sector door middel van het binden van de salariëring van topfunctionarissen aan een maximum dat gerelateerd is aan het salaris van een minister. De senator vroeg wat er gebeurt als er in een bepaalde sector geen topfuncties kunnen worden vervuld vanwege deze verlaging en de regering desalniettemin geen categorale uitzondering wil maken. Koole stelde dat de (semi-)publieke sector niet moet willen concurreren met de private sector. Werknemers in de publieke sector verdienen volgens Koole respect en een fatsoenlijke salariëring. Een maximum voor de topfuncties pas daar goed bij. De senator vroeg waarom het maximumsalaris niet ook automatisch decentraal gaat gelden. Ook vroeg hij of nadere uitvoeringsregelgeving nodig is en tijdig beschikbaar wordt.

Subjectieve norm

Senator Scholten (D66) vroeg welke bestuurlijke, economische of sociale rampen worden verwacht als het wetsvoorstel niet per 1 januari 2015 in werking treedt. Zij stelde dat de ontwikkeling van topinkomens in de (semi-)publieke sector transparant en gematigd moet zijn, aangezien ze worden bekostigd uit publieke middelen. Het wetsvoorstel introduceert  volgens Scholten echter een subjectieve norm, reeds anderhalf jaar na de inwerkingtreding van de WNT. Scholten vroeg of er voldoende is nagedacht over de effecten van de WNT. De aanpassing van deze wet is volgens de senator onvoldoende voorbereid en onderbouwd. Bovendien roept het wettelijk ingrijpen verdragsrechtelijke vragen op in het licht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Wenselijk en verantwoord

Senator De Boer (GroenLinks) sprak in haar bijdrage mede namens de fractie van de ChristenUnie. Zij stelde dat beide fracties het voorstel om de bezoldiging in het publieke en semi-publieke sector te normeren op 100 procent van een ministerssalaris steunen. Hoewel het minder fraai is dat de normering twee jaar na de invoering van de WNT substantieel wordt bijgesteld, maken de principiële onderbouwing van de gekozen norm en het ruime overgangsregime inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2015 zowel wenselijk als verantwoord. De Boer vroeg of de regering de conclusie van de commissie-Dijkstal dat de beloningen in de publieke sector teveel achterbleven bij de beloningen in de private sector niet langer onderschrijft en waarom er niet voor is gekozen om de norm voor alle medewerkers te laten gelden. Verder vroeg de senator of een toegestane uitzondering voor een bepaalde functie blijft gelden als deze vacant wordt en hoe het kabinet waarborgt dat de lijst met uitzonderingen niet oneindig blijft groeien.   

Slag in de lucht

Senator De Lange (OSF) stelde dat het wetsvoorstel geen enkele onderbouwing kent en puur gebaseerd is op de overtuiging van de regering dat de wet belangrijk is en doeltreffend zal zijn. De Lange stelde dat de politieke fascinatie met de inkomensverdeling groot is, maar dat het ontbreekt aan een rationele basis voor het bestaan en verantwoorden van inkomensverschillen. "Dit maakt elke maning hierover in feite een slag in de lucht." De senator stelde dat het wetsvoorstel de beschikbare beloningsruimte aanzienlijk beperkt en dat de lange overgangstermijn tot verschillende beloningen voor dezelfdewerkzaamheden leidt. Het wetsvoorstel staat volgens de senator bol van de uitzonderingen en verruimt de normering van de bezoldiging voor interne toezichthouders aanmerkelijk.

Ongewenste effecten marktconform betalen

Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) stelde dat het markconforme betalen tot ongewenste effecten en excessieve salarissen leidde. De werknemers die het betreft kunnen hierin niets verweten worden, maar het beleid moet volgens de minister worden aangepast. Ten tijde van het instellen van de WNT was het de verwachting dat het ministersalaris met 30 procent zou stijgen. Om die reden is de 130 procentsnorm vastgelegd. Aangezien het ministersalaris niet verhoogd is en daar ook verder geen voornemens voor zijn, ligt het voor de hand om het maximum voor beloning op 100 procent van een ministerssalaris te stellen. Minister Plasterk stelde dat het te tijdrovend is om op de evaluatie van de WNT af te wachten. Deze evaluatie zal over veel meer (uitvoerings-)aspecten gaan dan alleen het bezoldigingsmaximum. De minister stelde verder dat het wetsvoorstel geen strijd oplevert met het EVRM.

Er zijn in de publieke en semi-publieke sector veel gevallen van topfunctionarissen die boven de ministersnorm verdienen, dus het wetsvoorstel zal zeker effect hebben in de praktijk. Er is voor gekozen om de norm nog niet voor alle werknemers te laten gelden omdat dit veel ingrijpender is en een tamelijk complexe wetswijziging vereist. Om die reden wordt nu eerst de verlaging van de norm voor topfunctionarissen voorgelegd. De minister verwacht dat van dit wetsvoorstel een dempende werking uitgaat ten opzichte van het salaris van alle werknemers in de (semi-)publieke sector.

Om de (beperkte) opbrengst in 2016 te realiseren, moet het wetsvoorstel in 2015 in werking treden. Op die manier wordt ook de overgangsperiode niet nodeloos opgerekt en wordt anticipatiegedrag voorkomen. Als evident is dat er geen geschikte functionaris kan worden gevonden voor dit salaris, zal er volgens de minister een uitzondering worden gemaakt. Met deze uitzonderingen zal echter terughoudend worden omgesprongen.



Deel dit item: