De Eerste Kamer debatteerde op 5 juni over de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en een voorstel dat de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet wijzigt in verband met de nieuwe vaststellingsprocedure voor staatloosheid. Op 6 juni stemde de senaat vervolgens in met beide wetsvoorstellen. Eerstgenoemd wetvoorstel geeft invulling aan VN-verdragen uit 1954 en 1961 over het tegengaan van staatloosheid. Het voorstel geeft opvolging aan de aanbevelingen uit het advies “Geen land te bekennen” van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken uit 2013 en uit een rapport van december 2011 van UNHCR. Het debat van 5 juni richtte zich met name op dit wetsvoorstel dat een procedure vastlegt om staatloosheid vast te stellen. Het tweede voorstel gaat over de procedure en voorwaarden voor kinderen die in Nederland geboren zijn maar staatloos zijn om in aanmerking te komen voor het Nederlanderschap.
GroenLinks: misbruikende burger als norm gehanteerd
Mede namens de PvdA spreekt senator Karimi over twee wetsvoorstellen die cruciaal zijn voor de bescherming van de meest kwetsbaren in onze samenleving. Zij vraagt zich af waarom de wetsvoorstellen tien jaar op zich hebben laten wachten. Het kabinet vult met deze voorstellen de VN-verdragen restrictief in. Doordat het kabinet geen koppeling legt tussen staatloosheid en het recht om in Nederland te verblijven, is het de vraag wat staatlozen hiermee zullen opschieten, aldus Karimi. Met belangstelling kijkt ze uit naar de beleidsregels van de staatssecretaris om de buitenschuldprocedure toe te kunnen passen bij het vaststellen van staatloosheid. Bij het definiëren van het begrip ‘evident staatloos’ beperkt de staatssecretaris zich tot de situatie van kinderen van staatlozen die in Nederland geboren zijn. Deze beperkte invulling strookt volgens Karimi niet met adviezen van de UNHCR hierover. De toevoeging van stabiel hoofdverblijf als voorwaarde om voor het optierecht in aanmerking te komen, noemt ze onnodig streng, waarbij de minister de misbruikende burger hanteert als norm.
D66: meer menselijk maat in de uitvoering
Senator Stienen noemt het hebben van een nationaliteit een fundamenteel mensenrecht van zeer kwetsbare mensen. Ze schetst een breed perspectief door te wijzen op de huidige 12 miljoen staatlozen wereldwijd en wijst op het kleine deel dat daarvan in Nederland terechtkomt. Met beide wetten neemt Nederland de VN-verdragen serieus, hoewel ook Stienen zich afvraagt waarom het tien jaar heeft moeten duren. Ze vraagt de staatssecretaris om meer duidelijkheid over de uitvoerbaarheid van de wetten. Ze wijst hem op de brief van zeven gemeenten waarin deze het kabinet oproepen tot een meer menselijke maat in deze uitvoering. De mogelijkheid om kinderen van staatlozen het Nederlanderschap te verstrekken vraagt om een stabiel hoofdverblijf. Hiermee doelt de wet erop dat de staatloze een aaneengesloten periode van vijf jaar in het zicht van de overheid moet zijn gebleven. Dat deze termijn van de oorspronkelijke tien jaar is teruggebracht naar vijf noemt Stienen een verbetering. Desondanks is volgens haar de wet restrictief en teleurstellend vanwege de toevoeging dat ouders hun vertrek in die periode niet hebben mogen frustreren en zich niet aan het toezicht hebben mogen onttrekken. Dit is niet in de geest van de VN-verdragen. Verder vraagt ze de staatssecretaris over een overgangsregeling voor bestaande gevallen.
ChristenUnie: blij met rechterlijke toets
Ook senator Talsma noemt het recht op een nationaliteit een grondrecht. Het tegengaan van staatloosheid bevordert dat mensen eerder toegang krijgen tot grondrechten en vrijheden. De erkenning van staatloosheid leidt niet automatisch tot een nationaliteit. Hij is blij met rechtelijke toets die in de wet is opgenomen. Hij vraagt de staatssecretaris of dit een marginale of volledige toets betreft. Daarnaast mist hij een tweede rechterlijke instantie waar staatlozen tegen beslissingen in beroep kunnen gaan. Nu voorzien de wetten slechts in de mogelijkheid tot cassatie, waarbij de rechter niet meer toetst of de feiten kloppen, zoals bij gerechtshoven wel gebeurt.
VVD: voldoen aan internationale afspraken
Senator Keunen vatte het voorstel samen door te stellen dat Nederland met beide voorstellen procedures heeft om staatloosheid tegen te gaan, waardoor Nederland aan internationale normen voldoet. Er is nu helderheid over het aanvragen van het Nederlanderschap door staatlozen. De voorstellen voorzien in een duidelijke bezwaarprocedure. Wel maakt Keunen zich zorgen over het terugbrengen van de termijn voor stabiel hoofdverblijf naar vijf jaar. Hij vraagt zich af of dit niet misbruik of oneigenlijk gebruik bevordert. Ook de aanzuigende werking en andere onbedoelde prikkels die het inkorten van deze termijn tot gevolg kan hebben, moeten wat hem betreft voorkomen worden. Tot slot vraagt Keunen zich af of het niet méér in de geest van het Koninkrijk zou passen als de wetten ook voor het Caribisch deel van het Koninkrijk zouden gelden.
PVV: juridisch moeras
Senator Van Hattem ziet met de wetsvoorstellen de mogelijkheden toenemen om nog meer vreemdelingen Nederland binnen te halen. Hij wijst erop dat staatloze ouders hun in Nederland geboren kind via deze wetgeving in aanmerking kunnen laten komen voor het Nederlanderschap. Vervolgens kunnen diezelfde ouders via de gezinshereniging ook aanspraak maken op het Nederlanderschap. Ook het niet kunnen vaststellen van de geboorte van minderjarige asielzoekers in Nederland benoemt hij in dit kader. Van Hattem spreekt van een juridisch moeras waarin activistische rechters en asieladvocaten vrij spel hebben om Nederland nog aantrekkelijker te maken voor gelukszoekers. Ook uit hij kritiek op de UNHCR en het hanteren van het handboek van deze organisatie bij de totstandkoming van de voorstellen. Hij wijst op het geringe aantal landen dat de VN-verdragen sinds 1954 heeft geratificeerd en dat is gekomen tot wetgeving voor staatlozen. Hij vraagt de staatssecretaris aan te geven of Syriërs, Palestijnen personen die zich aansluiten bij Islamitische Staat en criminele illegalen via de staatloosheidprocedure uiteindelijk ook in aanmerking komen voor het Nederlanderschap.
SGP: wetsvoorstellen hebben aanzuigende werking
Volgens senator Van Dijk is het duidelijk dat staatlozen zich in een precaire en schrijnende situatie kunnen bevinden. Hij plaatst desondanks vraagtekens bij de noodzakelijkheid van de wetsvoorstellen. Van Dijk vraagt de staatssecretaris aan te geven wat er al is gebeurd om staatloosheid tegen te gaan en wat landen om ons heen hiertegen doen. Van Dijk wijst op de aanzuigende werking van de wetsvoorstellen en de verhoogde risico’s voor misbruik of oneigenlijk gebruik, in het bijzonder het optierecht voor hier niet-rechtmatig verblijvende kinderen. Kritisch is Van Dijk op het daarbij inkorten van de termijn van stabiel hoofdverblijf van tien naar vijf jaar. Daarnaast vraagt hij de staatssecretaris wat de risico’s van de wetsvoorstellen zijn voor het uitzetbeleid. Ook vraagt hij zich af of door de voorstellen landen niet nog minder bereid zullen zijn om te werken aan het terugnemen van staatlozen.
SP: schrale invulling verdragsverplichting
De VN stelt dat ieder mens recht heeft op een nationaliteit en dat landen staatloosheid dan ook tegen moeten gaan, aldus senator Kox. Hij maakt er een punt van dat de afgelopen tien jaar staatlozen dit mensenrecht is onthouden. Hij noemt de wetgeving een schrale invulling van de verdragsverplichtingen. Het criterium van stabiel verblijf staat nergens in de internationale verdragen. Kox wijst erop dat het toekennen van de status van staatloze niet is gekoppeld aan het verblijfsrecht. Hij vraagt zich dan ook af of de voorstellen het echte probleem van staatloosheid gaan verhelpen. Hij vraagt de minister om een routekaart waarin streefcijfers en een planning voor het terugbrengen van staatloosheid in Nederland worden opgenomen.
Staatssecretaris Van der Burg geeft ruiterlijk toe dat het de afgelopen tien jaar aan aandacht en prioriteit heeft ontbroken wat de aanpak van staatloosheid betreft. Voor dit kabinet geldt echter dat het zich aan internationale afspraken wil houden. Hij zegt naar aanleiding van een vraag van het lid Stienen toe om de Eerste Kamer een jaarlijkse rapportage toe te sturen met cijfers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst over de vaststellingsprocedure voor staatloosheid in Nederland, uitgesplitst naar onder meer geslacht en leeftijd. Volgens de staatssecretaris gaat het om ongeveer 5.000 staatlozen en enkele duizenden ongeregistreerden. In de periode 2015-2020 blijken 200 staatlozen Nederland te hebben verlaten.
Het moedwillig vernietigen van reisdocumenten maakt niet dat iemand staatloos raakt en vergroot daarmee ook niet de kans op een verblijfsvergunning. In de discussie ten aanzien van overlastgevende asielzoekers gaat het juist over personen van wie de nationaliteit juist wel bekend is, aldus Van der Burg en daar zien de voorliggende wetsvoorstellen juist niet op. Wat de evidente staatloosheid betreft stellen de wetsvoorstellen hoge eisen aan de bewijsvoering. Het is volgens de staatssecretaris aan de rechter om hiervoor kaders vast te stellen.
De staatssecretaris bevestigt dat er een overgangsregeling komt voor bestaande gevallen. Op de vraag of er niet één regeling voor heel het Koninkrijk kan komen, geeft hij aan dat hiervoor geen overeenstemming was binnen het Koninkrijk. Tot slot zegt de staatssecretaris toe om de uiteindelijke uitvoering van de wetten in beleidsregels toe te sturen aan de Eerste Kamer. Ook zal hij in de rapportage informatie opnemen naar aanleiding van de zorgen van de zeven gemeenten in Nederland en over hoe vaak er cassatie is geweest bij vaststelling van staatloosheid.
Dit wetsvoorstel regelt de vaststellingsprocedure bij staatloosheid van personen in het Europese deel van Nederland door een rechter. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het advies "Geen land te bekennen" van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Volgens de UNHCR en het ACVZ heeft Nederland geen goede procedure voor het vaststellen van staatloosheid. Hiermee komt er een zorgvuldige procedure die voldoet aan de relevante internationale normen.
Met het wetsvoorstel komt er een nieuwe vaststellingsprocedure waardoor meer personen hun staatloosheid kunnen aantonen. Het gaat daarbij vooral om personen die wel rechtmatig verblijf hebben maar slecht of niet gedocumenteerd zijn en daarom nu niet als staatloos in de basisregistratie personen kunnen worden geregistreerd. Met de nieuwe vaststellingsprocedure zal een bepaalde categorie rechtmatig verblijvende vreemdelingen die nu met "nationaliteit onbekend" is opgenomen in de vreemdelingenadministratie of in de basisregistratie personen, in die registraties voortaan als "staatloos" worden opgenomen. Ook personen die geen rechtmatig verblijf hebben kunnen onder de nieuwe procedure een verzoek tot vaststelling van staatloosheid doen. Voor deze personen geldt dat het indienen van een verzoek tot vaststelling van staatloosheid door de rechter geen aanspraak geeft op basis van de Vreemdelingenwet 2000.
Deel dit item: