Plenair Flierman bij behandeling Innovatie



Verslag van de vergadering van 18 maart 2014 (2013/2014 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.56 uur


De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter. Ik dank de beide bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording. Tegen de staatssecretaris zeg ik dat wij met veel belangstelling straks zijn wetenschapsvisie tegemoetzien. Het doet mij goed om te horen dat hij zich op verschillende plekken in het buitenland heeft georiënteerd, ook in de landen die in dit debat een aantal keren als voorbeeld naar voren zijn gehaald. Wij zien die visie straks met veel belangstelling tegemoet, ook in deze Kamer.

Wat de beantwoording door de minister betreft heb ik vastgesteld dat wij het — ik zou bijna zeggen: als altijd — over heel veel met elkaar eens zijn, al blijf ik soms wel een klein beetje zitten met de vraag of de minister mij nu op pad heeft gestuurd met een toezegging of met een kluitje in het riet heeft gestuurd. Ik houd het er maar op dat het een toezegging is. Ik zie hem nu ietwat vilein glimlachten.

Een van de punten waarvoor ik nog aandacht vraag, betreft de topsectoren. De reactie van de minister op dat punt gaf mij een beetje het gevoel van de kritiek die deze Kamer in eerste instantie had op de reactie van het kabinet op het rapport van de WRR, een beetje in de trant van: het gaat allemaal wel goed en het komt allemaal wel goed en gaat u nu maar slapen. Er is ontegenzeggelijk veel verbeterd. De minister heeft natuurlijk gelijk als hij zegt: als je zo'n nieuw beleid opstart met een aantal grote veranderingen, dan gaat het altijd van au en dan schuurt het hier en daar wat. Er is het nodige ten goede gekeerd, dat geef ik hem onmiddellijk toe. Ik mis echter het gevoel van urgentie dat ook de resterende problemen voortvarend zullen worden aangepakt en dat daarmee bijvoorbeeld ook de sturing in de richting van de grand challenges verder handen en voeten krijgt. Wij horen in ieder geval graag bij gelegenheid hoe het ervoor staat op dat gebied, inclusief de aanpak van de problemen die dan nog resteren.

Dan kom ik nu op de cofinanciering van onderzoek dat goed scoort bij de EU. Het heeft mij genoegen gedaan om van de staatssecretaris te horen dat hij overweegt om een soort matchingsfonds in te stellen. Ik weet dat het nog een heel gedoe is en een hele discussie vergt voordat het zover is. Daarom dien ik bij dezen de volgende motie in, ik zou haast zeggen om de staatssecretaris te steunen in het streven om het matchingsfonds snel in de benen te krijgen.

De voorzitter:

Door de leden Flierman, Postema, Essers, Terpstra, Franken, Van der Linden en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Europese middelen voor R&D uit het Horizon 2020-programma een belangrijke financieringsbron voor fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek aan universiteiten en andere kennisinstellingen in ons land kunnen zijn;

overwegende dat er op de rijksbegroting middelen zijn gereserveerd om het verwerven van Europese middelen te ondersteunen;

overwegende dat een zo eenvoudig en transparant mogelijke toekenning van deze middelen de voorkeur heeft;

roept de regering op, de gereserveerde middelen als een toeslag op verkregen Europese financiering te verdelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (33750-XIII).

De heer Flierman (CDA):

Bijna tot slot ga ik nog even in op de aansturing van het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek. Dat is in onze ogen een thema waar institutionele innovatie aan de orde kan zijn en waar we een aantal gevestigde belangen en gevestigde structuren zouden kunnen doorbreken. Wij zijn er namelijk stellig van overtuigd dat er op dit moment in die sector toch nog heel veel geld en energie verloren gaat in bureaucratie, overhead et cetera. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij zichzelf in zijn wetenschapsvisie de ruimte verschaft om daar nog een keer kritisch over na te denken. Met die belofte nemen we genoegen. We hopen dat ook de minister zich in de verkenning van de aansturing van de T02 instituten de ruimte gunt om nog een keer na te denken over de vraag of hij in andere landen, of het nou Zwitserland, Duitsland of Denemarken is, interessante voorbeelden ziet, die ook de werkwijze van de infrastructuur in ons land zouden kunnen versterken. We zien de uitkomsten van die verkenning te zijner tijd tegemoet.

Tot slot. De bewindslieden hebben het er niet over gehad, maar wij zijn nog steeds van mening dat LOFAR moet blijven.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Flierman. Dan geef ik het woord aan de heer Reuten.