Verslag van de vergadering van 18 maart 2014 (2013/2014 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.02 uur
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Voorzitter. Het zijn vreemde tijden. Moeten wij optimistisch zijn of juist pessimistisch? Voor beide is veel te zeggen. Enerzijds nemen kindersterfte, honger en extreme armoede in hoog tempo af. Volgens UNESCO zullen de komende 30 jaar meer mensen onderwijs volgen dan in de hele voorgaande wereldgeschiedenis. 80% van de mondiale welvaart is de laatste 30 jaar geproduceerd. Ik citeer en parafraseer Rutger Bregman, historicus en publicist die een voorwoord schreef bij het boekje "Schetsen van een nieuwe economie", van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, met bijdragen van onder meer Liesbeth van Tongeren, mijn collega in de Tweede Kamer, en Pepijn Vloemans. Maar, zo schrijft Rutger Bregman, er is ook reden tot pessimisme. De planeet warmt onmiskenbaar op en de gevolgen weten we nog niet precies. Voedselschaarste, watertekorten, schaarste van cruciale grondstoffen en materialen kondigen zich aan. Ons oude vooruitgangsgeloof, synoniem aan economische voorspoed, is opgebrand. Ook kondigen zich in onze welvarende omgeving nieuwe schaarsten aan: die van tijd, die van zekerheid, van privacy en van autonomie.
Ook de WRR schrijft in de publicatie "Naar een lerende economie" dat de vanzelfsprekendheid van de goede positie van Nederland, waar het gaat om het bbp, om productiviteit en arbeidsparticipatie, voorbij is. Opkomende economieën zetten gevestigde posities permanent onder druk. De schaarste aan menskracht, aan grondstoffen, aan kapitaal impliceert dat er meer moet worden gedaan met minder. Het is tijd om uit de comfortzone te stappen, zegt de WRR tegen Nederland.
In "Vergroenen en verdienen; op zoek naar kansen voor de Nederlandse economie", een publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving van oktober 2013, worden we ook wakker geschud. Daarin staat dat Nederland niet vooroploopt bij een duurzame economie. Nederland loopt achter en is juist kwetsbaar omdat zijn export zeer afhankelijk is van veel energie- en materialengebruik. Dit leidt tot grote milieuproblemen met schadelijke effecten op gezondheid, productie en natuur. Het leidt ook tot afhankelijkheid van schaarser wordende grondstoffen, die kwetsbaar maakt voor grote prijsstijgingen, tot onvoldoende beschikbaarheid en tot geopolitieke conflicten.
Volgens het innovatiescorebord 2014 van de Europese Unie zit Nederland niet bij de innovatieleiders, maar behoort ons land tot de volgers. Nederland loopt weliswaar achter de groep van leidende landen, maar het loopt achter. Nederland loopt achter op landen als Denemarken, Duitsland, Finland en Zweden.
De Europese Raad bespreekt deze week, op 20 maart, de Annual Growth Survey. De Europese Commissie waarschuwt de lidstaten dat drie van de vijf Europa 2020-doelen, namelijk die over werkgelegenheid, armoedebestrijding en innovatie, niet gehaald worden als de ambities niet worden verhoogd. De Europese Commissie zegt dat de investeringen in innovatie omhoog moeten, ook in Nederland. Graag hoor ik hierop een reactie van het kabinet.
We kunnen in de gisteren verschenen publicatie van het Rathenau Instituut lezen dat de uitgaven van het Rijk voor wetenschappelijk onderzoek dalen. In 2014 wordt hieraan 4,5 miljard besteed en in 2018 zal daaraan 4,1 miljard worden besteed. Ook de uitgaven voor innovatie dalen. In 2014 wordt hieraan 2,1 miljard besteed en in 2018 1,6 miljard. Zal het kabinet gehoor geven aan de oproep van de Europese Commissie om deze trend bij te stellen en meer te investeren in wetenschap en innovatie? Ik hoor daarop graag een reactie.
De kabinetsreactie op het WRR-rapport heeft mijn fractie verbaasd en teleurgesteld. Daaruit blijkt geen gevoel van urgentie, maar eerder zelfgenoegzaamheid. Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw ... De reactie ging ook nog eens gepaard met de verzuchting, elders, dat het nu toch maar eens uit moest zijn met het "verplicht" reageren op zulke rapporten. Dat zou alleen maar tijd kosten. Hier spreekt een kabinet dat tegenspraak liever smoort, dat vooral voort wil met de rijdende trein van de door het kabinet ingezette hervormingen. Ik doel op de hervormingen van de woningmarkt, de sociale zekerheid, de zorg en energie. Het kabinet wil ook vooral voort met het topsectorenbeleid, dat is meegenomen van het vorige kabinet. Het is een kabinet dat uitblinkt in pragmatisme, uitruil en compromissen. Maar het ontbeert een visie op de toekomst van ons land.
Het kabinet zegt vooral: dit is een aardig rapport van de WRR, maar wat erin staat wisten we al en we zijn volop bezig op de route die de WRR ons aanbeveelt. Het kabinet zegt: laat ons nu eerst maar eens onze hervormingsagenda uitvoeren, dan bekijken we daarna wel of er nog meer moet gebeuren. Ik parafraseer maar even. Ik zou een andere reactie van het kabinet willen en verwacht ook een andere reactie. Want de WRR is scherp in zijn kritiek op het topsectorenbeleid, op het onderwijs en onderzoek, op het gebrek aan een systematisch ontwikkelings- en innovatiesysteem, en op het ontbreken van een verbinding tussen werken en leren tijdens het leven. Het Leven Lang Leren stelt in Nederland weinig voor. Dat erkent overigens ook het kabinet. De heer Van Boxtel vroeg naar het rapport van de heer Rinnooy Kan. Daarin wordt inderdaad ingegaan op het creëren van meer mogelijkheden voor het in deeltijd leren en voor een Leven Lang Leren. Andere Europese landen doen het ook op dit vlak veel beter. Ik hoor ook graag een reactie van het kabinet op dit punt en op de voorstellen die door de heer Rinnooy Kan zijn gedaan.
De WRR pleit voor een actieve, sturende, aanjagende en accomoderende overheid, die zorgt voor regie op economische ontwikkeling op regionaal niveau. De WRR pleit voor een overheid die het landelijk beleid scherper richt op het verbeteren van innovatiesystemen als geheel, met stimulerende reguleringen en ondersteunende instituties. Ik mis eerlijk gezegd deze spirit, deze activistische en vernieuwende overheid in de kabinetsreactie.
Wat zien we het kabinet wel doen? Het schuift onder meer de Participatiewet in zijn reactie naar voren. Die Participatiewet schuift het kabinet naar voren als instrument om in te spelen op de regionale arbeidsmarkt. Ik vind dat een lachertje. Bij de Participatiewet gaat het niet om het versterken van de regionale arbeidsmarkt, maar om het creëren van posities voor mensen met een beperking op de arbeidsmarkt. De wijze waarop het kabinet dat doet, ziet mijn fractie eerlijk gezegd vooral als een poging om te bezuinigen. Volgens mijn fractie worden deze mensen hierdoor uitgesloten.
Ook zegt het kabinet dat de Wet werk en zekerheid zal bijdragen aan modernisering van de arbeidsmarkt. Ik vind dat nogal twijfelachtig. Wat gaat er precies gebeuren via die wet? Het alleen maar verkorten van de WW is natuurlijk zwaar onvoldoende. Het gaat echt om het inzetten op het van werk naar werk laten gaan van mensen, op het inzetten op een lerende economie. Dit kan het kabinet toch moeilijk als een alternatief naar voren schuiven, zeker omdat de voorstellen in feite teruggaan naar de periode van vóór de heer Buurmeijer. Maar goed, dat valt allemaal buiten het beslag van dit debat. Het geeft voor mijn fractie echter wel aan dat de portee van wat de WRR schrijft, echt onvoldoende is opgepakt door het kabinet.
De WRR zegt over topsectorenbeleid: het is niet transparant, staat op zichzelf en ontbeert een helder publiek mandaat. Het is slechts relevant voor een gedeelte van de Nederlandse economie, vooral voor de gevestigde bedrijven. Het gaat volgens de WRR om te veel subsidies. Wij hebben ook van de ambtenaren van de minister gehoord, van wie wij zeer goede briefings kregen, dat van het NWO-budget van 578 miljoen maar liefst 275 miljoen vanaf 2015 naar de topsectoren gaan. Het is dus van nogal cruciaal belang wat er met die middelen gebeurt. De WRR noemt het topsectorenbeleid een verzorgingsstaat voor het bedrijfsleven. Dat vraagt natuurlijk om een reactie.
Het topsectorenbeleid speelt onvoldoende in op de maatschappelijke uitdagingen van deze tijd. Dat zegt ook de AWT, de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid. De WRR zegt: leer van Duitsland. Het Duitse innovatiebeleid gaat uit van maatschappelijke uitdagingen. Duitsland kent een commissie voor de toekomst, die parlementair is ingebed. Die commissie beschikt over de "intelligence" die nodig is, over informatie over de kwaliteit van innovatiesystemen, over de langetermijneffecten op het verdienvermogen van het land en over de kwetsbaarheden. De operatie die op dit vlak in Duitsland plaatsvindt, is buitengewoon interessant. Het parlement heeft daarbij ook een buitengewoon interessante positie. Het is volgens mij zinvol als de Eerste Kamer en de Tweede Kamer dat voorbeeld in Duitsland zouden bekijken.
Het kabinet gaat niet in op deze fundamentele kritiek op het topsectorenbeleid. Volgens het kabinet is er veel bereikt. Het wijst daarbij op de innovatiecontracten, op de 25 economische missies in 2013 en op het techniekpact. Het kabinet zegt dat het zeker bezig is met de nieuwe uitdagers en wijst daarbij onder meer op het mkb-topsectorenloket en de 30 miljoen in plaats van 20 miljoen die naar de MIT-regeling van het mkb gaat. Mijn fractie vindt dat het kabinet zich te veel beperkt tot het bijvijlen van randjes van het topsectorenbeleid, maar niet ingaat op de werkelijk fundamentele kritiek. Daarin wordt gevraagd om een koers en om het inzetten op maatschappelijke uitdagingen. Men vraagt om scherpere keuzes te maken en daarop te sturen. Het topsectorenbeleid zit nu gevangen in de sectorale aanpak. Er moet een overstijgende aanpak komen. Men moet veel sterker koersen op nieuwe maatschappelijke uitdagers, de kleinere bedrijven, het mkb. Wij vragen het kabinet dan ook om met een nieuwe reactie te komen op het WRR-rapport. Daarin moet gedegen worden ingegaan op de fundamentele kritiek, onder meer op het topsectorenbeleid Is het kabinet daartoe bereid? Wil het een aanvullende reactie geven op dit WRR-rapport?
Wij vragen aandacht voor de betekenis van sociale innovatie. Vernieuwingen in onderwijs en arbeid, de organisatie van arbeid en het levenslang leren vragen om veel meer mogelijkheden voor mensen om te leren gedurende het hele leven. Ik noemde dat net al. Daarvoor moet ruimte zijn tijdens en naast het werk. Er moet ruimte zijn voor een combinatie van werken, leren, opvoeden, huishouden draaien, mantelzorg en sociale activiteiten. Er moeten moderne cao's komen met meer keuzevrijheid voor de werknemer en meer investeringen in duurzame inzetbaarheid, in een nieuwe dagindeling, in flexibele werktijden, digitaal thuiswerken of digitaal vlak bij huis werken. Er moet daadwerkelijke "van werk naar werk"-begeleiding zijn. Deze sociale innovatie is cruciaal voor de meer responsieve, flexibele economie die nodig is. Ook de decentralisaties van zorgtaken naar de gemeenten en de versterking van de eigen kracht, waar het kabinet graag over spreekt, vragen om sociale innovatie. Het gaat daarbij om versterking van het sociale netwerk en van burgerinitiatieven en de facilitering daarvan door gemeenten. Ook dat zou een onderwerp moeten zijn dat veel meer aandacht krijgt in de innovatieagenda.
Mijn fractie mist een visie op de toekomst waarin al die leefgebieden betrokken en verbonden worden en waarin economie, werkgelegenheid, zorg, wonen, verkeer, vervoer, veiligheid en demografische ontwikkelingen samen worden gepakt en tot een visie leiden op de vraag hoe we dat gezamenlijk willen. Wij zouden ook graag zien dat de kennis van de verschillende wetenschappelijke adviesinstituten, de WRR, het SCP, het CPB en het PBL, de basis kan vormen voor zo'n coherente visie op de toekomst.
Ik wil nog een aantal woorden wijden aan één specifiek belangrijk veld van innovatie, namelijk de groene innovatie. Wat mijn fractie betreft is dat misschien wel de grootste maatschappelijke uitdaging, want het gaat om de vraag hoe we de wereld leefbaar houden met straks 9 miljard mensen. Ook gaat het om de vraag hoe we voldoende voedsel produceren en om de vraag hoe we schoon water en grondstoffen tot onze beschikking houden. Hoe gaan we de opwarming van de aarde binnen de perken houden, binnen het maximum van 2°C? Ik noemde al het Planbureau voor de Leefomgeving, dat met kracht groene innovatie bepleit als leidende innovatie in het Nederlandse innovatiebeleid. Groene innovatie is bittere noodzaak. Ik heb daar al een aantal argumenten voor gegeven, gezien de milieuproblematiek waar we mee zitten. Ook is het bittere noodzaak voor onze economische ontwikkeling, voor de kwetsbaarheden die we juist in onze economie en in onze exportsector kennen. Zo zijn we nu afhankelijk van Russisch gas en Russische olie. Daar moeten we uitkomen. Ook is er de afhankelijkheid van andere spanningsgebieden in het Midden-Oosten. Ook de OESO bepleit in Towards Green Growth dat groene innovatie leidend dient te zijn. De OESO pleit daarnaast voor afschaffing van vervuilende subsidies, zoals die voor fossiele brandstoffen, en voor een consistent langjarig beleid. Onderschrijft het kabinet de stelling van het PBL en de OESO dat groen innovatiebeleid leidend dient te zijn?
Het PBL laat zien dat Nederland achterblijft en daarmee zijn concurrentiepositie op het spel zet. Duitsland en Denemarken zijn een stuk verder in de transitie naar een groene economie. Innovatie is de sleutel tot verandering. Als we met ambitie de verduurzaming serieus nemen, dan vraagt dat ook om een herbezinning op ons innovatiesysteem. Een groene-groeistrategie moet groene innovatie verbinden met de sterke kanten van Nederland, zegt het PBL. Dat vraagt om een actieve rol van de overheid om kansen die er liggen en die er zeker ook zijn rond thema's zoals gebouwde omgeving, duurzame energie, de biobased economy en de circulaire economie, te pakken.
Ik houd het kabinet een aantal vragen voor om dit wat concreter te maken, bijvoorbeeld op het terrein van duurzame energie en energiebesparing. Als je de lijstjes ziet, word je niet trots op de positie van Nederland. We hebben dat hier eerder al besproken. Recentelijk, op 10 maart 2014, zijn weer cijfers van de EU gepubliceerd via Eurostat. Dit zijn de laatste cijfers. Nederland zit daarin in de bezemwagen. Wij hangen totaal achteraan in Europa waar het gaat om het gebruik van duurzame energie, samen met Malta, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Wij lopen ver achter op een land als Zweden, maar ook op Griekenland, Bulgarije en Portugal. Al die landen zijn stukken verder en hebben aanzienlijk hogere aandelen duurzame energie gerealiseerd en zitten al aanzienlijk dichter bij het doel dat ze uiteindelijk in 2020 moeten realiseren. Nederland hoeft dan slechts 14% duurzame energie te hebben terwijl het in Europa gemiddeld 20% zal worden. Nog gaat het in Nederland behoorlijk moeizaam, ook al is er een energieakkoord. Dat is een begin, maar is wat mijn fractie betreft nog niet voldoende. De verklaringen voor deze situatie zijn natuurlijk het beleid van afgelopen kabinetten, een gebrek aan ambitie en een onbetrouwbare overheid. Dat moet cruciaal en fundamenteel veranderen.
Urgenda liet ons recentelijk zien in het rapport "Het kan als je het wilt!" dat het mogelijk is om in 2030 zelfs 100% van onze energievoorziening uit duurzame bronnen te laten bestaan. Als we zeer ambitieus inzetten op energiebesparing, zouden we de rest van onze energievoorziening uit duurzame bronnen kunnen halen. Ook het International Energy Agency (IEA) is optimistisch en zegt dat het niet zozeer gaat om heel veel geld, maar dat het erom gaat dat we opnieuw onze energiesector moeten organiseren. Er moet veel meer ruimte zijn voor flexibele nieuwe energieproducenten en voor smart grid. Bovendien moeten de inflexibele fossiele megacentrales worden afgebouwd. Zou het kabinet op deze bevindingen van het IEA willen reageren? Deelt het die opvatting en wil het die weg volgen?
Om maar één topsector te noemen in Nederland: we hebben TKI Solar Energy. Ik mocht vorig jaar september op de High Tech Campus in Eindhoven een nieuwe onderzoeksopstelling voor zonne-energie openen. Daar vinden buitengewoon interessante ontwikkelingen plaats. Daar zitten overigens goede investeringen van de overheid in, maar er kan meer. Dat hoor ik onderzoekers daar zeggen. Als Nederland een volstrekte eenduidigheid schept waar het gaat om zaken als saldering en energiebelastingkorting en daarmee een volstrekt eenduidig beleid voor de komende jaren schept, dan wordt het helder voor investeerders waar ze aan toe zijn en waar ze op kunnen mikken. Dat beleid is voortdurend, ook nu nog, aan discussie en verandering onderhevig. Ook zeggen onderzoekers daar dat er in het energieakkoord geen kwantitatief doel zit voor de opwekking van zonne-energie. Dat zou je moeten formuleren. Dat kan dan richtinggevend zijn voor een concrete visie op waar je in Nederland heen wilt met de zonne-energiesector. Zij zeggen ook dat het mooie is dat er een vliegwiel ontstaat als de sector eenmaal sterk gaat groeien. Dan ontstaan er veel meer economische kansen en kansen voor bedrijven om allerlei nieuwe vormen van innovatie te ontwerpen, te implementeren en uit te voeren. Dan zul je zien dat we heel veel nieuwe producten gaan ontwikkelen, zoals allerlei integratie in daken, in gevels, in geluidsschermen, in wegen. Ik denk ook aan nieuwe lokale zonne-energie en aan nieuwe netinpassing. Een soort nieuwe zonne-energiefabrieken zou kunnen ontstaan, een soort toekomstige ASML's. Daarmee kan er ongelooflijk veel nieuwe werkgelegenheid ontstaan in 2020. Er wordt berekend dat het 7.500 extra banen in 2020 kunnen zijn en in 2030 15.000. Is het kabinet bereid om — ik noem deze sector als voorbeeld — die consistente visie neer te leggen? Hoe wil het kabinet de zonne-energiesector uitrollen? Hoe wil het een langjarig consistent beleid ten aanzien van onder meer de saldering en de energiebelasting vormgeven? Is het bereid, een kwantitatief doel voor het aandeel zonne-energie in 2020 te formuleren?
Er zijn nog meer interessante sectoren waarop ik zou kunnen ingaan, maar aangezien ik bijna door mijn spreektijd heen ben, wil ik nog een paar dingen benoemen. Zoals ook de WRR en het PBL zeggen, is het cruciaal als je succesvol wilt zijn in groene innovatie, dat er massa komt. Dat is nodig om het proces van innovatie te versnellen en daarmee koploper te worden. Dat is cruciaal om die hele keten, zoals de WRR zegt, een zwieper te geven en om juist de vermarkting een enorme steun in de rug te geven. Dat model van het verbinden van het fundamentele onderzoek met de hele keten en uiteindelijk met de markt en het vormen van voldoende schaalgrootte, is cruciaal om groene en nieuwe innovatie vorm te geven. Ook het PBL zegt: je moet juist de uitdagers, die kleine, snelgroeiende bedrijven, meer kansen bieden. Gaat het kabinet dat doen? Gaat het kabinet in het topsectorenbeleid juist de nieuwe snelgroeiende kleinere bedrijven meer de ruimte geven en meer de wind in de rug geven dan het nu doet?
Ik heb twee laatste opmerkingen. Er zijn veel kansen voor Nederland, zeker ook wat betreft de circulaire economie. Nederland is namelijk in afvalstoffenbeleid en recycling al behoorlijk goed. Daar ligt een extra kans om echt voorloper te worden in Europa en nog veel meer te doen dan nu. Ik wijs graag op een interessant rapport van TNO daarover, Opportunities for a circular economy in the Netherlands. Daarin wordt becijferd dat er uiteindelijk in de komende 7 jaar zo'n 7 miljard aan toegevoegde waarde extra zou kunnen komen als Nederland alles uit de kast haalt op dat vlak.
Een ander punt is het inkoopbeleid van de overheid. Ook haar eigen rol als launching customer kan niet genoeg worden benadrukt. Ik kan alleen maar constateren dat onder meer in het energieakkoord de eigen rol van de overheid bij de inkoop van duurzame economie ontbreekt. Wil het kabinet daar ook eens op reageren? Wil het zijn inkoopbeleid op dat punt aanscherpen? Ik hoor daarop graag de reactie van het kabinet.
Ik kom tot een afsluiting. Ik ben uitvoerig ingegaan op groene innovatie, omdat dat wat mijn fractie betreft dé belangrijkste maatschappelijke uitdaging is die voor ons ligt en die ook leidend zou moeten zijn in het innovatiebeleid. Het is bij uitstek betekenisvolle innovatie, en daar gaat het uiteindelijk om. Wij horen graag van het kabinet of het deze visie deelt. Nederland zou wat deze innovatie betreft bij de koplopers in Europa moeten gaan horen in plaats van op een aantal onderdelen zelfs in de bezemwagen te zitten. Graag hoor ik op dat punt een duidelijke uitspraak van het kabinet. Ook heb ik gevraagd om een betere reactie op het WRR-rapport Naar een lerende economie. Ik krijg graag een meer fundamentele reactie, een herbezinning op het bestaande topsectorenbeleid. Innovatie is immers de sleutel tot verandering, en dat lukt alleen met een ambitieuzere en actievere overheid.