Plenair Strik bij behandeling Wijziging Gemeentewet



Verslag van de vergadering van 13 mei 2014 (2013/2014 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.29 uur


Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Voorzitter. Ook mijn fractie kijkt natuurlijk uit naar het goede gesprek dat wij hier zo meteen met de minister over zullen hebben, maar ik lever graag eerst mijn inbreng.

Met dit wetsvoorstel wil de regering het middel preventief fouilleren sneller kunnen inzetten. Dat gebeurt door het bevel voor de actie mondeling te kunnen laten geven en de burgemeester de mogelijkheid te geven om een gebied aan te wijzen voor incidentele fouillering in spoedeisende en onvoorziene situaties. Tenslotte krijgt de politie meer standaardfouilleerbevoegdheden en de specifieke bevoegdheid tot onderzoek aan en in het lichaam. Daarmee past dit wetsvoorstel in een reeks van voorstellen die de bevoegdheden van de overheid vergroten ten koste van grondrechten van burgers. Meestal is het argument daarvoor de veiligheid, soms ook het belang van vreemdelingentoezicht. Daarvoor hebben we ook wetsvoorstellen gezien. Hoe dan ook, bij een inbreuk op de privacy dient de wetgever objectief onderbouwd aan te tonen dat deze noodzakelijk is omdat er sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte. Bovendien moet de maatregel proportioneel zijn ten opzichte van het doel. Dat is geen kwestie van wenselijkheid, maar een absolute voorwaarde om strijd met artikel 8 EVRM te voorkomen.

Mijn fractie mist een dergelijke onderbouwing. De minister baseert dit wetsvoorstel niet op wetsevaluaties, andere onderzoeken of cijfermateriaal, nee, hij refereert aan het regeerakkoord en aan de wensen die veiligheidspartners tijdens werkbezoeken hebben geuit. In de memorie van toelichting noemt hij voorbeelden, maar de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wijst erop dat die voorbeelden evenmin overtuigen omdat daarin geen sprake is van wapenbezit of de ernstige vrees daarvoor, of dat het middel vooral ter afschrikking zou worden ingezet. Daarmee zou het niet voldoen aan de criteria.

Kortom, de uitbreiding staat op het verlanglijstje van politici en van degenen die de bevoegdheden straks mogen hanteren. Door die combinatie riskeren wij gelegenheidswetgeving of op zijn minst onzorgvuldige wetgeving. Is het niet nodig om op een meer objectieve en controleerbare wijze te constateren of en op welke punten de huidige fouilleerbevoegdheden tekortschieten? Juist omdat hier de grondrechten van burgers in het geding zijn, dient die motivatie een groot publiek belang. Dit klemt temeer nu in de commentaren van andere deskundigen, die op een grotere afstand staan dan de veiligheidspartners zelf, scepsis en kritiek is te lezen. Ik wees net al op de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, maar ook de Ombudsman wijst erop dat de inzet van het middel preventief fouilleren op dit moment al steeds meer verschuift van een abstract veiligheidsrisico naar een concreet risico, waardoor het aselectieve karakter van het middel in het gedrang komt. Bovendien kan preventief fouilleren op die manier worden gebruikt ter omzeiling van de strafvorderlijke eisen om bij gebrek aan verdenking toch bepaalde mensen te kunnen aanhouden. De heer Ruers is uitgebreid ingegaan op het feit dat de Ombudsman al heeft laten zien dat er in de praktijk daadwerkelijk sprake is van machtsmisbruik. Hierop krijg ik graag een reactie.

Waar ligt de grens tussen een individuele aanhouding op grond van een verdenking en een algemene doch gerichte actie? Volgens de minister is gerichter fouilleren toegestaan mits de selectie is gebaseerd op objectieve en relevante criteria die niet uitsluitend zijn gebaseerd op een persoonskenmerk, zoals huidskleur, nationaliteit, afkomst of religie. Maar hoe waarborgen we dat? In Londen lukte dat in elk geval niet. De politie bleek daar enkele jaren geleden zwarte mensen dertig maal vaker te onderwerpen aan een stop-and-searchactie dan blanke mensen. Het heeft de politie zelf daar wakker geschud, omdat ze twijfelde aan de proportionaliteit en de verenigbaarheid met artikel 8 EVRM. Dat heeft geleid tot het besluit om het aantal gebieden waar preventief fouilleren toegestaan is, te halveren en tot de target dat een fouilleeractie ook tot een bepaald percentage arrestaties moet leiden. Er moet dus echt iets aan de hand zijn om zo'n gebied aan te wijzen. Dit soort zelfreflectie is hard nodig. Ik bespeur dat te weinig in Nederland, waar ik vooral de roep om meer bevoegdheden hoor, die vervolgens meestal gehonoreerd wordt. Toch zijn er ook hier zorgen over de mate van discriminatie bij preventief fouilleren en andere proactieve controles.

Eind vorig jaar nog bracht Amnesty International daar een alarmerend rapport over uit. Uit onderzoek onder Amsterdamse politieagenten bleek dat zij bij controles kiezen voor zogenoemde verdachte burgers. De agenten beschouwden daarbij vooral jonge mannen met een getinte of donkere huidskleur en personen uit Centraal- en Oost-Europa als verdacht. Amnesty stelde terecht vast dat discriminatie door de politie niet alleen vervelend en stigmatiserend is voor degene die wordt aangehouden, maar dat het ook slecht is voor het vertrouwen in de politie. Neemt de minister dergelijke uitkomsten serieus? Welke maatregelen worden er nu genomen om etnische profilering terug te dringen?

Los van de uitvoering van de bevoegdheid, kan ook de aanwijzing van veiligheidsrisico's zelf al leiden tot een bepaalde mate van stigmatisering, omdat het vaker achterstandsgebieden betreft waar relatief veel migranten en allochtonen wonen. We lezen in de nadere memorie van antwoord dat enkele gemeenten gestopt zijn met preventief fouilleren vanwege het negatieve effect op het imago van het gebied. Het effect doet zich dus kennelijk voor. Worden dergelijke effecten betrokken bij het besluit tot een aanwijzing of een bevel? Zijn dergelijke afwegingen terug te lezen in de motivering?

Dit geldt ook en nog meer voor de keuze voor gecombineerde acties. De Ombudsman stuitte hierop, maar volgens de minister komt dit bijna niet voor. Kan de minister aangeven dat hij dergelijke combinaties ook bijzonder onwenselijk vindt en dat aan een keuze daarvoor een extra onderbouwing ten grondslag moet liggen?

Een paar jaar geleden hebben wij hier een uitgebreid debat met staatssecretaris Teeven gevoerd over de manier waarop de regering omgaat met het privacy impact assessment. Toen was duidelijk dat het kabinet voornemens was om bij wetsvoorstellen die er in dat opzicht toe doen, privacy impact assessments te laten uitvoeren. Ik zie dat niet terug in de memorie van toelichting, terwijl mij lijkt dat dit wetsvoorstel zich hiervoor erg goed leent. Hoe is de toets verlopen?

In het voorstel tot de standaardaanhoudingsfouillering wijst de minister op steun hiervoor van de Nationale ombudsman. Dat ligt toch een tikje anders, zo lezen wij. De Ombudsman heeft eerder inderdaad als voordeel van een dergelijke fouillering genoemd dat de verdachte dan niet langer in de handboeien hoeft te worden geslagen. Hij zag dit als een lichter alternatief voor het geboeid overbrengen van een verdachte. Het voorstel van de minister gaat veel verder. Elke persoon die de politie overbrengt, kan immers worden gefouilleerd. Het kan dus ook gaan om onschuldige mensen die om wat voor reden dan ook naar het bureau worden overgebracht. Zij kunnen dakloos zijn, wilsonbekwaam of minderjarig. Kan de minister toelichten waarom iedereen die dit overkomt, gefouilleerd moet worden? Waarom zou hier niet als criterium kunnen gelden dat de veiligheid dit vergt? Op welke objectieve gegevens baseert de minister deze uitbreiding?

Het gevaar ligt echter nog het meest op de loer bij de voorgestelde mogelijkheid van onderzoek in het lichaam bij insluiting in de politiecel. Meerdere sprekers hebben hierover al gesproken. De Raad van State merkt op dat de bevoegdheid veel verder gaat dan die in de Penitentiaire beginselenwet. Die is immers alleen van toepassing op veroordeelden en verdachten in voorlopige hechtenis. Het voorliggende voorstel maakt ook onderzoek in het lichaam mogelijk bij aangehouden personen, bij in verzekering of in bewaring gestelden, en bij ingesloten personen die niet verdacht zijn. Terwijl de bevoegdheid verder gaat, worden de rechtswaarborgen echter minder. Immers, op grond van de Penitentiaire beginselenwet dient de rechter-commissaris of de officier van justitie toestemming te verlenen, terwijl de regering hier voorstelt dat de districtschef een machtiging geeft voor onderzoek in het lichaam in een politiecel. De regering noemt dit een extra waarborg, omdat de districtschef de situatie in een cellencomplex beter zou kunnen beoordelen. Is dat niet een beetje vreemd? Waarom zou een rechter-commissaris de afweging niet kunnen maken tussen het belang van het onderzoek, de orde of de veiligheid enerzijds, en het belang van de privacy van de betrokkene anderzijds?

Verder stelt de minister dat de situatie in een cellencomplex geheel anders is dan die in een gevangenis. Dat zou een toetsing door de districtschef rechtvaardigen. Op andere momenten daarentegen doet de minister pogingen om te laten zien hoe vergelijkbaar politiecellen en penitentiaire inrichtingen zijn, en stelt hij dat de regimes daarom gelijkgetrokken zouden moeten worden. Overigens wijst de Raad van State erop dat het niet duidelijk is of de gezondheid van de ingeslotene als doel voor het onderzoek onder het belang der orde valt, zoals bedoeld in artikel 62, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Ik hoor graag een reactie hierop.

De suggestie van de Raad van State om in het kader van de proportionaliteit te volstaan met röntgenapparatuur of een bodyscan wijst de regering af. met een heel praktisch argument. Deze apparaten zouden namelijk niet aanwezig zijn op de politiebureaus en in cellencomplexen. Daar staat natuurlijk een heel praktische oplossing tegenover: het aanschaffen van dergelijke apparatuur voor in elk geval de grotere bureaus en complexen. Het kiezen voor alternatieven om een verdergaande inbreuk op de privacy te voorkomen, hoeft niet per se budgetneutraal te zijn. Privacy van burgers mag wel wat kosten.

De minister wijst op de democratische controle door de gemeenteraad bij de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Bij de incidentele fouilleerbevoegdheid is effectieve controle echter helemaal niet mogelijk, omdat de burgemeester hiertoe ook kan besluiten als de mogelijkheid om veiligheidsrisico's aan te wijzen niet in de APV is vastgelegd. Een raad zal hier doorgaans bewust voor hebben gekozen, maar wordt door het besluit van de burgemeester buitenspel gezet. Kan de minister uitleggen in welke situaties een burgemeester desondanks onmiddellijk een dergelijke aanwijzing zou moeten kunnen geven?

Dit voorstel komt op ons te veel over als "u vraagt, wij draaien" en op een heilig geloof in meer repressieve maatregelen. Mijn fractie hoopt dat in elk geval deze Kamer zal bijdragen aan de checks-and-balances door kritisch te kijken naar nut en noodzaak, en vooral naar de mogelijk kwalijke effecten van het wetsvoorstel bij het gebruik van de bevoegdheden.