Verslag van de vergadering van 20 mei 2014 (2013/2014 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.11 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten is door de VVD-fractie positief ontvangen. Wij hebben enkele vragen gesteld en wij danken de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Mijn fractie is het eens met alle wijzigingen die worden voorgesteld: art. II t/m V en art. 1 van A tot Z, met één uitzondering, te weten punt X art. 99, het 15e lid. Dit betreft de termijn waarbinnen een klacht over een notaris kan worden ingediend. Die termijn blijft drie jaar. Is de klacht te laat, dan volgt niet-ontvankelijkverklaring. Maar het wetsontwerp voegt er iets aan toe, want bij overschrijding van de termijn krijgt de tuchtrechter de mogelijkheid om de klacht toch in behandeling te nemen, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest. Dat oogt ruimhartig en sympathiek en het voorziet in een behoefte, voor individuele klagers en voor de toezichthouders, het Bureau Financieel Toezicht, BFT, en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, KNB.
Tot dusver begint de klachttermijn van drie jaar te lopen vanaf het moment waarop de klager kennisneemt van de handeling van de notaris waarover hij een klacht heeft. Kende de klager die handeling wel maar zag hij hierin geen kwaad, dan liep de termijn door. Komt hij pas na drie jaar tot de conclusie dat de handeling klachtwaardig was, dan is de klager te laat. De voorgestelde regeling brengt hierin verandering. Het geeft de klager de gelegenheid om te verklaren waarom hij het klachtwaardige niet van het begin af aan in de gaten had en ook niet in de gaten hoefde te hebben. Dan is hij niet in verzuim. Een en ander is ter beoordeling van de tuchtrechter.
Voor de professionele klagers BFT en KNB komt er nog iets bij. Zij hebben q.q. kennis van meerdere handelingen van notarissen. Het kan zijn dat ieder van die handelingen op zich niet klachtwaardig is, maar al die handelingen samen en in onderling verband wel. Het verkrijgen van inzicht in dit onderlinge verband kan enkele jaren duren, maar ondertussen heeft het kennis hebben van de afzonderlijke onderdelen de termijn van drie jaar in werking gesteld. Dan komt de klacht te laat. Dit maakt het moeilijk voor BFT en KNB om een informatiepositie op te bouwen en het geschikte moment voor daden af te wachten. De termijn van drie jaar dwingt om meteen in actie te komen of om van actie af te zien. Met dit laatste is het toezicht niet gediend.
In een brief van 14 september 2012 heeft BFT gemeld de termijn van drie jaar als knellend te ervaren. Verder wijst BFT erop dat deze termijn van drie jaar veel korter is dan andere termijnen. De Belastingdienst kan binnen vijf jaar tot navordering overgaan, de AFM en de Nederlandsche Bank hanteren termijnen van acht jaar en voor witwassen staat twintig jaar. Dat pleit voor een uitbreiding van de klachttermijn …
De heer Franken i (CDA):
Ik wil hier graag een vraag over stellen. De heer Schouwenaar zegt dat de andere klachttermijnen langer zijn. Maar hoe zit het met bestuursambtenaren? Volgens de Awb is de klachttermijn daar maar één jaar. Daarbij is er geen hardheidsclausule.
De heer Schouwenaar (VVD):
Maar ik citeer hier BFT. Ik vind het toch moeilijk om namens BFT te antwoorden.
De heer Franken (CDA):
Dan wil ik graag van de heer Schouwenaar horen wat hij ervan vindt.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik denk dat iedere situatie, ieder rechtsgebied en iedere beroepsgroep specifieke termijnen verdienen, zoals dat over het algemeen ook gebruikelijk is in ons rechtsstelsel. Er zijn heel veel beroepstermijnen en klachttermijnen en die lopen nogal uiteen. Het lijkt misschien handig en overzichtelijk om die allemaal gelijk te trekken, maar als iemand al in de fase zit van een klacht, is hij al bezig met studeren, opzoeken, zich beraden, formuleren enzovoorts. Dan kan het zoeken naar de juiste bijpassende termijn er nog wel bij.
Voorzitter. Dit pleit volgens BFT voor een uitbreiding van de klachttermijn van drie jaar, ter beoordeling van de tuchtrechter. Zo beschouwd is het wetsvoorstel een oplossing voor een bestaand probleem. Echter, het is een oplossing die aanzienlijke bezwaren met zich meebrengt. En er zijn alternatieven die misschien beter zijn.
Het voornaamste bezwaar is de rechtszekerheid of, liever gezegd, de rechtsonzekerheid. De mogelijkheid om een klacht in te dienen wordt eindeloos. De heer Franke wees daar al op. Die mogelijkheid wordt eindeloos naar de toekomst toe, want een klager kan nog na tientallen jaren tot de ontdekking komen dat een notaris klachtwaardig handelde. Die mogelijkheid wordt ook eindeloos naar het verleden toe, want handelingen uit een ver verleden waarvan de klager nu pas de klachtwaardigheid ziet, kunnen alsnog aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Mijn fractie lijkt dat van het goede wat veel, te veel. Het is goed dat er een klachtrecht is, maar de notaris moet niet eindeloos achtervolgd kunnen worden en daardoor gedwongen worden om allerlei bewijsmiddelen eindeloos te blijven bewaren, niet alleen de verplichte stukken, maar vooral ook de onverplichte stukken zoals gespreksnotities of concepten van akten. Een keer moeten de zaken vaststaan. Iedereen moet weten waar hij of zij aan toe is.
Een tweede bezwaar is dat de regeling aan klagers geen zekerheid biedt. Verlengen van de termijn kan, maar het hoeft niet. Wat betekent "redelijkerwijs"? Hoe streng is de tuchtrechter? Het kan ertoe leiden dat de toezichthouders BFT en KNB afzien van een klacht.
Een derde bezwaar is dat het om slechts enkele gevallen gaat. In 2013 werden 6 klachten niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding op een totaal van 426. Dat is 1,4%. Alle zes de klachten waren van individuele klagers, want BFT laat het niet aankomen op een niet-ontvankelijkverklaring. Ook de staatssecretaris verwacht dat er weinig gebruik zal worden gemaakt van de nieuwe regeling, zie de memorie van antwoord, blz. 5, laatste alinea. Er is dus sprake van weinig toepassing van de nieuwe regeling versus een grote rechtsonzekerheid en terugwerkende kracht. Mijn fractie is dan ook van mening dat het de voorkeur verdient om voorlopig af te zien van artikel 99, lid 15, en om te kijken naar alternatieven die minder bezwaarlijk zijn.
Een viertal alternatieven zouden wat ons betreft in aanmerking kunnen komen. Het eerste alternatief is een verlenging van de klachttermijn. Zo luidt ook het advies van de Raad van State. Mijn fractie sluit zich daarbij aan. De klachttermijn kan bijvoorbeeld worden verlengd van drie jaar naar vijf jaar. Deze vijfjaarstermijn is algemeen bekend dankzij de Belastingdienst. En het komt tegemoet aan de behoefte van het Bureau Financieel Toezicht, maar ook langere termijnen of andere termijnen zijn mogelijk.
Ik kom op het tweede alternatief. Welke termijn ook gekozen wordt, het zou moeten samengaan met een bepaling die terugwerkende kracht uitsluit. Notarissen mochten bij het schonen van hun archieven uitgaan van de termijn van drie jaar, die nu geldt. Het klachtrecht betreft dan de handelingen die verricht zijn na ingangsdatum van de wijzigingswet minus drie jaar.
Ik kom op het derde alternatief. Door KNB en BFT is voorgesteld dat voor hen bij wijze van uitzondering geen termijn geldt. Zij hebben een verantwoordelijkheid voor het vertrouwen dat in het notarisambt gesteld moet kunnen worden. Hun klachtrecht is gericht op beschermen en zo nodig herstellen van dat vertrouwen en op het beantwoorden van algemene vragen met betrekking tot het notariaat, zoals: mag een winkelketen aktes verkopen? Mag een notaris worsten verkopen? Mag een lager tarief berekend worden wanneer de cliënt niet zelf verschijnt? Maar er zijn ook vragen waarop het antwoord niet meteen duidelijk is. Het valt te verwachten dat deze variant ook rechtsonzekerheid met zich mee zal brengen, maar kwantitatief bezien zal het veel minder rechtsonzekerheid met zich meebrengen dan het wetsvoorstel. Het gaat om slechts twee klagers, het Bureau Financieel Toezicht en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, elk met een specifieke taak. Kwalitatief bezien zal de rechtsonzekerheid zich toespitsen op slechts enkele dossiers of vraagstukken die toch al specifieke aandacht van de notaris vragen. De grote bulk valt erbuiten.
Als vierde alternatief zou gekeken kunnen worden naar de onderzoekscapaciteit van BFT. Wellicht biedt capaciteitsuitbreiding enig soelaas naast de verlenging van de klachttermijn. Wat de consequenties van deze of ook andere alternatieven zijn, valt niet goed te overzien. Op het eerste gezicht lijken deze alternatieven of combinaties daarvan méér rechtszekerheid te bieden dan het voorgestelde artikel 99, lid 15. Dat zou onze voorkeur hebben. Daarom vraagt de fractie van de VVD aan de staatssecretaris artikel 99, lid 15 voorlopig niet in werking te doen treden en eerst de mogelijke alternatieven te onderzoeken. Dat is voor mijn fractie een belangrijke vraag. Wij kijken uit naar het antwoord van de staatssecretaris.