Verslag van de vergadering van 20 mei 2014 (2013/2014 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.20 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toelichting en voor het aanbod dat hij aan het eind van zijn betoog heeft gedaan. Ik wil een paar dingen zeggen en een paar vragen stellen.
Ik beklemtoon dat de VVD-fractie er, ondanks al onze kritiek, van uitgaat dat het een goede zaak is dat er tuchtrecht is. Juist een beroepsgroep als "notaris" moet boven iedere twijfel verheven zijn en het tuchtrecht is hiervoor een uitstekend middel, dat zijn waarde ook ruimschoots heeft bewezen. Ik vind het goed dat hierbij termijnen gelden, al vindt de VVD dat termijnen in de wet horen te staan en niet moeten worden overgelaten aan de beoordelingsvrijheid van de rechter. Dit is een eis die voortvloeit uit het karakter van termijnen. Wij hechten heel veel waarde aan rechtszekerheid. De omstandigheden en feiten die de staatssecretaris noemt, leiden allemaal tot de conclusie dat het nodig is om een termijn te stellen. Ze leiden niet tot de conclusie dat er een oneindige termijn moet gelden.
Wat de staatssecretaris heeft gezegd over bagatel is naar twee kanten toe uitlegbaar. Wat de beoordelaar in eerste instantie als een bagatel zal ervaren, kan voor de klager heel anders liggen. Ik vind dat als wij dat onderscheid willen maken — bagatelzaken niet en grotere zaken wel, hoewel ik hier geen voorstander van ben — er andersoortige drempels moeten worden opgeworpen. De staatssecretaris kan de schifting tussen bagatel en niet-bagatel niet met termijnen tot stand brengen. In die zin deel ik dat argument van de staatssecretaris niet.
Ik hoop dat ik het voorstel goed heb begrepen. Om dit zeker te stellen, heb ik enkele vragen. Betekent dit allereerst dat artikel 99, lid 15 voorlopig niet in werking treedt, zodat de staatssecretaris zich hierover kan beraden? Gaat het zover dat de gevolgen van die handelingen pas daarna bekend zijn geworden? "Daarna" kan overal in de tijd zijn. Het kan na één jaar zijn, na twee jaar of na twintig of dertig jaar. Het gaat om het moment waarop de gevolgen van de handelingen bekend worden. Als de notaris het jarenlang onder de radar houdt, zoals de staatssecretaris het noemde, blijft altijd boven zijn hoofd hangen dat het een keer boven de radar uitkomt en dat hij dan een klacht tegemoet kan zien. Of is het één jaar, zoals de heer Franken suggereerde? Als we te maken hebben met drie plus één, dan is het eindig. Een van de twee kan maar waar zijn, daarom vraag ik het aan de staatssecretaris.
Ten slotte heb ik een vraag over "het bekend worden". Betekent dit in het algemeen bekend worden of specifiek aan de klager bekend worden? Ik kan mij voorstellen dat hierin toch enig verschil zit en dat iets wel in zijn algemeenheid bekend is — ook bij de vakbroeders die het aangaat of in die "wereld" — maar dat de klager daarvan na al die jaren nog geen weet heeft. Ook dat zou de oneindigheid weer terug in beeld brengen. Al met al waarderen wij het zeer positief dat de staatssecretaris aan onze kritiek tegemoet wil komen. In elk geval komt er een termijn in de wet te staan en dat is een vooruitgang. Ik hoop dat de staatssecretaris ons straks in de tweede termijn nog meer vooruitgang kan bieden, zodat wij met een gerust hart met dit voorstel akkoord kunnen gaan.