Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.05 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Op 1 januari 2009 werd de buitengewone uitgavenregeling afgeschaft die onder meer de tegemoetkoming regelde van meerkosten in verband met een chronische ziekte of handicap. De buitengewone uitgavenregeling was een fiscale voorziening en werd destijds vervangen door een forfaitaire tegemoetkoming, de uitkering van een bedrag ineens dat gekoppeld was aan het zorggebruik. De WTCG moest een einde maken aan wat toen heette de "overcompensatie" van de buitengewone uitgavenregeling. Die bleek ook uit de cijfers. In de periode van 2000 tot 2008 waren de kosten daarvan opgelopen van 0,3 miljard naar 2,4 miljard euro.
Gevreesd werd echter dat velen niet zouden worden bereikt met de nieuwe WTCG en dat er ook uitvoeringsproblemen zouden zijn. Zou het CAK dit eigenlijk allemaal wel aankunnen? Dat laatste bleek het geval. Mij is in ieder geval niets ter ore gekomen over uitvoeringsproblemen via het CAK.
Een kernprobleem bleef de afbakening van de doelgroep van de regeling en de ongerichte toekenning ervan. Inmiddels komen volgens de laatste cijfers 1 miljoen mensen in aanmerking voor de WTCG. Het fiscale instrument, waarvan in 2009 afscheid werd genomen, bood meer mogelijkheden tot individueel maatwerk dan de toen ingevoerde forfaitaire regeling.
Ik was eind 2008 ook bij dat debat. Mijn fractie is destijds met mitsen en maren akkoord gegaan met de WTCG. Ik herinner mij nog goed vanuit vele commissievergaderingen dat deze Kamer een vinger aan de pols wilde houden ten aanzien van de uitvoering van de WTCG.
We zijn nu vijf jaar verder en het blijkt dat de forfaitaire aanpak vooral te generiek is en uitkeert waar het niet hoeft maar niet uitkeert waar dat wel moet. Dat probleem hangt samen met de afbakening van de doelgroep, die wij toen al scherp voor ogen hadden.
Dit geldt mutatis mutandis ook voor de regeling Compensatie eigen risico (Cer), die ook te generiek blijkt te werken. Het afleiden van meerkosten uit het enkele feit dat mensen voorkomen in de zorgstaten van de verzekeraars bleek geen betrouwbaar instrument. Onze fractie kan het daarom goed begrijpen dat de regering het met de tegemoetkomingsregelingen over een andere boeg gooit. Het ligt voor de hand dit dan nu te combineren met de overheveling van taken aan de gemeenten. Het specifieke maatwerk dat hier zo nodig is, kan daar beter slagen.
Tegelijkertijd blijft er dankzij het Herfstakkoord voor specifieke zorgkosten een fiscale landelijke regeling, die, zoals ik ook aangaf, veel meer toegesneden kan zijn op individuele gevallen. Daarvoor blijft 438 miljoen beschikbaar, meer dan de 300 miljoen die in 2000 alleen al aan de buitengewone uitgavenregeling werd besteed.
Onze fractie kan de keuzes die nu worden gemaakt goed volgen en meent ook dat in de uitvoerige schriftelijke voorbereiding een duidelijk beeld is ontstaan van de bedoeling en uitvoering van de tegemoetkomingsregelingen, althans van de overheveling daarvan naar de gemeenten en manier waarop ze daar moeten gaan functioneren. Onze fractie staat positief tegenover de regeling die nu wordt voorgesteld, maar er blijven ook bij ons natuurlijk nog vragen, en wel op een drietal vlakken.
1. Geven de regelingen voldoende waarborg dat er een tegemoetkoming in stand blijft die voldoende is voor de doelgroep?
2. Hoe slaan de veranderingen neer bij de meest kwetsbare groepen binnen de doelgroep?
3. Hoe geven gemeenten dit nieuwe beleid vorm zonder al te grote verschillen in benadering en aanpak?
De eerste kwestie betreft dus de waarborgen die in het systeem blijven bestaan dat er een tegemoetkoming blijft voor meerkosten die samenhangen met een specifieke zorgbehoefte. Er worden wettelijke regelingen afgeschaft en de doelgroep wordt nu bediend door gemeentelijke overheden die dan zelf een inschatting moeten maken van de situatie. De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt het belangrijkste afwegingskader. Wij komen daarover inderdaad later nog te spreken. Zo moeten wij bezien wat in individuele gevallen nodig is. Het recht op een uitkering wordt een recht op compensatie. In de schriftelijke antwoorden benadrukt de staatssecretaris dat het aan de gemeenteraad is "of en zo ja in welke gevallen en in welke mate ingezetenen recht hebben op een gemeentelijke financiële tegemoetkoming". In antwoord op vragen van de PvdA-fractie wordt gesteld dat gemeenten weliswaar de "bevoegdheid hebben tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming", maar dat het aan de gemeenten is om dit zelf te beslissen. Onze fractie neemt echter aan dat de middelen die worden overgeheveld aan het Gemeentefonds, vanaf 2017 268 miljoen structureel, ook echt zullen worden gebruikt voor de doelgroep. De gemeenten hebben immers een zorgplicht en we gaan ervan uit dat ze die ook nakomen, maar welke waarborgen, welke zekerheden hebben we dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
De tweede kwestie betreft de financiële positie van de meest kwetsbare groepen. De afschaffing van de WTCG en de Cer heeft een negatief inkomenseffect van gemiddeld 2%. Dat wordt dan weer gecompenseerd door de gelden die naar het Gemeentefonds gaan. Het Nibud-koopkrachtplaatje dat wij allemaal hebben gekregen, aangepast na het Herfstakkoord, laat zien hoe de effecten verdeeld zijn over de verschillende inkomenscategorieën, waarbij de relatief grootste effecten neerslaan bij de hogere inkomens. Maar die 2% is een gemiddelde en er bereiken ons ook voorbeelden die laten zien dat het effect op het inkomen van sommige huishoudens hier en daar sterker is. Is de verwachting nu reëel dat dit via gemeentelijk maatwerk gerepareerd kan gaan worden? Een probleem dat zich voordoet, is dat in sommige situaties de zorgkosten zich opstapelen in huishoudens. De staatssecretaris heeft daarvoor een meldpunt voor stapeling van zorgkosten ingericht. Heel goed. Mijn fractie wil weten hoe gemeenten kunnen profiteren van kennis die daar beschikbaar is en wellicht ook van andere kennis waarover zij zelf niet beschikken en die toch relevant is voor het beoogde gemeentelijk maatwerk. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat mensen door financiële ondergrenzen heen zakken. Welke inspanningen zijn van de staatssecretaris te verwachten als de transitie naar een nieuw compensatiestelsel tot onbedoelde financiële effecten leidt in sommige huishoudens? We begrijpen dat over de compensatieregelingen nog een debat loopt met de Tweede Kamer — ik meen dat dat nog moet plaatsvinden of mogelijk al heeft plaatsgevonden — en wij willen graag de laatste stand van zaken vernemen van de staatssecretaris.
De laatste kwestie betreft de vraag wat gemeenten nu precies gaan doen, ook met de beleidsvrijheid die zij krijgen met deze overgang. De Handreiking gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking noemt vijf beleidsopties. Ik zal ze niet allemaal langslopen. Zij zijn bekend en staan in de genoemde handreiking. Daarmee wordt gecommuniceerd naar de gemeenten. Verwacht de staatssecretaris dat gemeenten gaan kiezen voor een van deze vijf beleidsopties? Hoe pakt dit uit? De staatssecretaris verwijst zelf ergens naar de Amsterdamse, nog altijd forfaitaire, tegemoetkomingsregeling als een goede aanpak, maar is zo'n generieke aanpak, ook met de hoge uitvoeringskosten, wel geschikt voor iedere gemeente? Zal in kleinere gemeenten, met een kleinere omvang van de doelgroep, niet de voorkeur bestaan voor andere regelingen en welke dan? Kan de staatssecretaris aangeven wat er nu al feitelijk gebeurt, vooral in de beleidsvormende sfeer bij de gemeenten, en geven de feitelijke ontwikkelingen ook al een richting aan, een antwoord op de vraag of er een grote verscheidenheid van aanpak zal ontstaan of niet? Graag ontvangt mijn fractie meer inzicht op dit punt. Wij wachten verder met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af.
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Collega Kuiper informeert of de verscheidenheid wel of niet bestaat. Ik ben benieuwd hoe de fractie van de ChristenUnie het überhaupt waardeert als er wel of niet een grote verscheidenheid ontstaat. Eerdere woordvoerders hebben verwezen naar de ongelijkheid onder de WTCG en de Cer, maar ook naar het gevaar van de ongelijkheid als dit wetsvoorstel wordt uitgevoerd. Hoe waardeert de fractie van de ChristenUnie dat?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Het belangrijkste is natuurlijk dat de doelgroep wordt bereikt, dat daarover geen twijfel bestaat en dat de gelden die daarvoor bedoeld zijn bij de doelgroep terechtkomen.
Vervolgens zien wij, net als destijds bij de Wmo, dat er allerlei handreikingen voor komen hoe je uitvoering kunt geven aan lokaal beleid. Dat gebeurt hier ook, onder meer met het stuk over de vijf beleidsopties. Daar zit natuurlijk ook al een zekere concentratie in, een beperking van diversiteit. Mijn fractie zou het heel goed vinden als een aantal richtingen ontstaat voor de manier waarop gemeenten het doen. In het ene geval, zoals in Amsterdam, kan dat een forfaitaire regeling zijn, in een ander geval misschien iets met een zorgverzekering die collectief wordt gesloten. Ik verwacht dat daarin wel patronen zullen ontstaan. Ik ben benieuwd of daarop een antwoord kan komen, dus dat er lokaal patronen van aanpak ontstaan die goed zijn, die wel enige verscheidenheid zullen laten zien maar die toch het doel bereiken, namelijk dat dat geld bij de doelgroep terechtkomt.
De beraadslaging wordt geschorst.