Verslag van de vergadering van 24 juni 2014 (2013/2014 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.58 uur
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Er staat vandaag een pakket ingrijpende wijzigingen van bestaande wetgeving op de agenda. Dit heeft ongeveer geleid tot constructieve algemene beschouwingen van mijn collega De Lange. Namens de D66-fractie voer ik het woord over de Participatiewet. Mijn collega Marijke Scholten voert het woord over de Wet werk en bijstand. Het zal duidelijk zijn dat de herschikking van rechten in de sociale zekerheid en zorg, met het tegelijkertijd scheppen van nieuwe kansen op ontplooiing voor mensen en dat alles met verlaging van uitgaven van de rijksbegroting, een van de moeilijkste opgaven is waar het kabinet voor staat in deze jaren. En wij aanvaarden als D66-fractie ook medeverantwoordelijkheid voor die voornemens die overeenkomen met onze politieke uitgangspunten. Wij zullen onze vaste analyse van rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid vandaag weer toepassen op wat ons is voorgelegd.
Ik ben me zeer bewust van de paradigmaverandering die teweeg wordt gebracht, want dat is het. In mijn bijdrage over wetsvoorstel 33161 zal dit ook aan de orde komen. Deze voorstellen zullen immers, indien zij wet worden, bestaande rechten aantasten en bestaande patronen van afhankelijkheid en zelfredzaamheid veranderen. Onze partij heeft consequent gepleit voor hervormingen in de sociale zekerheid, ver voor dit wetsvoorstel ons bereikte. Daar gaan wij mee door, omdat wij ervan overtuigd zijn dat je moet beginnen bij de eigen kracht van mensen. Wij stellen vast dat dit besef nu ook in voorstellen van dit kabinet doorklinkt. Dit is na de wijziging van de WAO in de WIA in de jaren negentig en de WW die vorige week in dit huis is aangepast, de volgende grote hervorming in de sociale zekerheid.
Er is forse kritiek op dit voorstel. Dat begon al bij de Raad van State. Wij lezen die adviezen natuurlijk altijd zorgvuldig. De kern van die kritiek richtte zich op de uitvoerbaarheid, op de decentralisaties, de verlieskant van de voorstellen — verlies van bestaande rechten — en de aanwending van budgetten. Een groot aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van eerdere pogingen tot aanpassing in de sociale zekerheid, zowel door dit kabinet als door het kabinet-Rutte I, zijn verbeteringen. Door het kabinet is aan kritiek van ons en anderen tegemoetgekomen. Dat is de rechtmatigheid ten goede gekomen. De bestuurlijke aspecten laat ik, op een enkele opmerking na, vandaag rusten. Daarover is inmiddels voldoende geschreven in de schriftelijke voorbereiding. Er is ook uitvoerig op geantwoord in de memorie van antwoord die maar liefst 86 pagina's telde.
Op deze gewijzigde voorstellen is een zomerregen van moties neergedaald gedurende de twee dagen dat de Tweede Kamer hierover debatteerde. Er is ook een groot aantal amendementen aangenomen die wij als verbeteringen zien. Ik ben het ook met collega Terpstra oneens dat dit een enigszins gewijzigde vorm is van de Wet werken naar vermogen. Daar zijn behoorlijke veranderingen in aangebracht. Ik noem een aantal onderwerpen.
Herkeurde Wajongers blijven bij het UWV.
Nieuwe Wajongers die duurzaam arbeidsongeschikt zijn — want daarvoor blijft de voorziening bestaan — komen wel onder de Participatiewet te vallen, maar er is ruimte voor maatwerk en bescherming van bepaalde vermogensbestanddelen, onder andere smartengelduitkeringen. In het oude plan zouden zij gewoon in de bijstand zijn gekomen, met alle gevolgen van dien.
De minimumloonschalen komen in de cao's voor specifieke groepen terug, opdat de banen die met loonkostensubsidie werkgelegenheid bieden ook werkelijk beschikbaar kunnen komen.
De studieregeling voor arbeidsgehandicapte studenten uit de Wajong komt ook in de Participatiewet.
Er is een vervroegde evaluatie van de wet.
Er is bij die verbeteringen een aspect dat tot verwarring heeft geleid. Op dit punt wil ik de staatssecretaris om een bevestiging vragen. Het gaat over het amendement-Van Weyenberg/Schouten over de studietoelage uit de oude Wajong die terugkeert in de Participatiewet. Ik neem aan dat die studietoeslag ook beschikbaar is voor mensen die vanwege een medische urenbeperking niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen. Natuurlijk zijn zij hiertoe niet in staat omdat zij geen voltijdse arbeid kunnen verrichten. Dit is ook in de geest van het amendement. Bij nalezing bleek dat het op dit punt wat ongelukkig is geformuleerd. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit eronder moet vallen? Wellicht moet dit nog tot een reparatie leiden.
Onze fractie heeft niet de illusie dat met de verbeteringen alle kritiek verstomd is. Die boodschap is ook uit maatschappelijke organisaties tot ons gekomen. In die kritiek zit een terugkerend patroon dat ik wil bespreken. Voor jongeren en inmiddels oudere Wajongers en toekomstige arbeidsgehandicapten die voor de Wajong in aanmerking zouden komen, is er thans een regeling die een levenslange uitkering garandeert. Dat is in de kern een op solidariteit gebaseerde gedachte. Dit is ook de sociaal-liberale visie: verbondenheid, rechtvaardigheid, fatsoen. Dat is de kern van de gedachte die ook wij onderschrijven. Ik kijk nu naar de collega's Elzinga en Thissen. Ik denk dat wij daar in de kern niet anders over denken.
Maar is die gedachte in de bestaande wetgeving op de juiste manier vormgegeven? En hoe heeft zich dat in de samenleving ontwikkeld? Is het niet een regeling gebleken die uitsluit in plaats van integreert? Dat is de vraag die wij ons gesteld hebben en die vraag heeft ook het kabinet zich gesteld. Daar ben ik het kabinet erkentelijk voor. Ondanks alle goede bedoelingen van de Wajong en WSW waren die regelingen te grofmazig. Van de huidige 240.000 Wajongers hebben er naar inschatting 100.000 tot 140.000 wel degelijk arbeidsvermogen. Dat gegeven wordt door niemand betwist. Deze grote groep jongeren en inmiddels oudere jongeren is echter vanaf de toelating gezegd dat zij niet aan het arbeidsproces hoeven deel te nemen, levenslang niet. Dat geldt overigens ook voor degenen die onder de WSW vallen. Alles wat zij doen is op basis van vrijwilligheid. Toch is het opmerkelijk dat er ongeveer 50.000 personen werkzaam zijn in een reguliere baan of via de WSW met behoud van uitkering. De herkeuring die nu in de voorstellen is opgenomen, is in de visie van mijn fractie een kans om hun arbeidspotentieel te gaan benutten. De voorziening wordt beter ingericht op waar die voor bedoeld was.
De heer Elzinga i (SP):
Ik hoor de heer Backer zeggen dat hij het opmerkelijk vindt dat, hoewel er geen verplichting is voor sommige groepen, er toch 50.000 mensen participeren in een reguliere baan. Kan hij uitleggen waarom dat zo opmerkelijk is? De meeste mensen die ik ken, willen heel graag deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en aan het arbeidsproces.
De heer Backer (D66):
Wij zeggen hetzelfde, maar het zit misschien in het woordgebruik. Het is opmerkelijk, omdat de regeling er in feite niet in voorziet dat men die behoefte heeft. Ik kom er straks op terug waarom ik denk dat dat zo is en waarom dat goed is. Ik denk dat wij er hetzelfde over zeggen. Misschien is het woord niet juist, maar het is opmerkelijk in verband met wat ik straks zal zeggen.
Het zou tijd worden dat er iets gebeurt in de Wajong. De prognose is dat er in de komende 30 jaar een oplopende instroom in de Wajong zal zijn tot een aantal van 400.000 mensen, met een heel geringe uitstroom. Uit de statistieken en het jaarverslag 2013 van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat de uitstroom minimaal is. Als je ongeveer dezelfde verdeling aanhoudt — ik weet niet of dat statistisch mag — dan betekent het dat je in die jaren ongeveer 200.000 mensen met een onbenut arbeidspotentieel krijgt. Dat zou in een krappe arbeidsmarkt zonde zijn van productief vermogen, zeg ik dan maar even uit economisch oogpunt. In een ruime arbeidsmarkt zou het veel te gemakkelijk zijn voor werkgevers. Dan hoeven ze er niets aan te doen; de Staat neemt immers de verantwoordelijkheid voor mensen met een arbeidsbeperking. Daarover zijn nu juist afspraken gemaakt in het sociaal akkoord: 125.000 banen. Dat is een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.
Al met al zien wij in de verandering, die ik een paradigmaverandering noem, gewoon een meetbaar verlies voor de WSW-instellingen. Daar moeten we duidelijk over zijn. Er komen geen nieuwe collega's werken. Er moet een vorm worden gevonden voor de manier waarop de bestaande instelling verder gaat. Er zijn in de Tweede Kamer moties aangenomen om de uitvoeringsaspecten te monitoren en er is ook al een evaluatie afgesproken. Dat zijn allemaal goede zaken, maar ik zou toch van de staatssecretaris een wat praktischere uiteenzetting willen horen. Hoe gaat dit er in de praktijk uitzien? Wat betekent dat voor mensen?
Hoewel ik straks bij de afronding nog een paar opmerkingen zal maken over de rijksbegroting, meet de fractie van D66 het belang van de voorgestelde veranderingen in de sociale zekerheid niet primair af aan de ingeboekte besparingen op de rijksbegroting. Ik zeg dat ook tegen de heer De Lange. Dat doe ik niet, want wij zijn van oordeel dat het versoberingsbeleid niet de reden moet zijn voor een hervorming van de WSW en de Wajong, maar dat de noodzaak daartoe is gelegen in de vermindering van belemmeringen voor ontplooiing in plaats van het in stand houden van afhankelijkheid.
Ik was heel blij met de interventie van collega Thissen over het woord "onderkant". Ik heb mij daar zeer aan gestoord, maar dat zijn kennelijk dingen die in het taalgebruik sluipen. Ik ben het alleen niet eens met zijn alternatieve tekst. Maar goed, er zijn altijd veel smaken in dit huis. Hij zegt: het is kwetsbaar, het gaat over kwetsbare mensen. Iemand die kwetsbaar is vanwege een handicap is echter niet een kwetsbaar mens. Ik wil nu niet de totale mens van een bekende voetbaltrainer in dit huis introduceren, maar als mensen meer ondersteuning nodig hebben dan anderen, dan maakt dat hen nog niet meteen kwetsbaar als mens. Daarom durf ik ook te spreken over eigen kracht.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik denk dat de heer Backer het net al gezegd heeft. Ik ben heel benieuwd welke alternatieve benaming hij dan voorstelt voor de onderkant van de arbeidsmarkt.
De heer Backer (D66):
Mensen die meer ondersteuning nodig hebben om op de arbeidsmarkt actief te kunnen zijn. Dat hebben zij nodig. Dat zegt niets over wie en wat zij zijn. Het zegt iets over wat zij nodig hebben en volgens mij moet de wetgever daarover gaan.
De heer Thissen i (GroenLinks):
Ik bedoelde met het woord "kwetsbaar" niet een bepaald etiket te plakken op mensen. Ik bedoel dat zij kwetsbaar zijn in relatie tot de eisen van de arbeidsmarkt. We hebben langzamerhand een arbeidsmarkt ontwikkeld die je kunt kenschetsen als topsport. Laten we die metafoor doortrekken. In de sport hebben we brede aandacht voor de topsport en terecht. Tegelijkertijd hebben we aandacht voor de breedtesport, waarin mensen naar vermogen in beweging kunnen komen. Op de arbeidsmarkt zijn we dat langzamerhand aan het afleren. We leven in een samenleving waarin we eigenlijk de norm hebben gesteld dat iedereen hard moet kunnen lopen. Er zijn mensen die anders lopen. Ik wil hen heel graag ook de trots kunnen laten verdienen dat zij in hun eigen levensonderhoud voorzien. De essentiële vraag is of de wijzigingen waarover we vandaag debatteren en waarvoor we vandaag al dan niet goedkeuring aan dit kabinet geven, eraan bijdragen dat mensen die anders lopen ook hun trots kunnen ontlenen aan het feit dat zij op de arbeidsmarkt hun eigen geld verdienen en hun eigen sociale netwerken ontplooien. Ik sta letterlijk tegenover de heer Backer. We willen vanuit dezelfde bevlogenheid de arbeidsmarkt hervormen, maar zullen tot een ander standpunt komen. Ik vind dit niet het middel en de heer Backer vindt dit als lid van de geliefde oppositie wel het middel.
De heer Backer (D66):
Om met het laatste te beginnen: ook als ik geen lid was geweest van een geliefde oppositie had ik dat gevonden.
De arbeidsmarkt stelt veel eisen, maar wij hebben hier bijvoorbeeld ook de Wet werk en zekerheid besproken. Wij hebben toen en ook in verband met de pensioenen een debat gevoerd over de flexibilisering van de arbeidsmarkt, over de andere patronen van arbeid en over de kansen die hiermee worden geboden, ook aan mensen met een handicap. Ik denk dat het goed is dat wij deze uitwisseling hebben over hoe we ernaar kijken en welke woorden we daarbij gebruiken. Dat we uiteindelijk in onze politieke afweging een andere kant opgaan, is afhankelijk van de vraag waar je dan in gelooft. Ik geloof niet dat de arbeidsmarkt van vandaag alleen maar topsport is. Het is gevaarlijk om die discussies te ver te voeren, want straks gaan we het ook nog over de Paralympics hebben. De gedachte is dat iedereen moet kunnen meedoen, maar er zijn mensen die daarbij ondersteuning nodig hebben. Hoe organiseer je dat? Daarover gaat het nu. Er is een bestaande wet, we hebben daar ervaring mee, we hebben die geanalyseerd en er komen voorstellen om die te veranderen. In die zin kunnen we zien wat er is gebeurd met het bestaande instrumentarium. Daarvan zeg ik: 400.000 Wajongers; is dat waar we naartoe willen?
De heer Thissen (GroenLinks):
Je maakt een regeling, omdat we dat in een beschaafd land fatsoenlijk vinden voor mensen die een beperking of een handicap hebben opgelopen bij de geboorte dan wel tot hun 18de jaar. Als er dan gebruik van wordt gemaakt, kun je niet tegen die mensen zeggen: dan had je er niet met zovelen gebruik van moeten maken.
Ik was lid van de commissie-Bert de Vries, die keek naar de modernisering van de WSW. We hebben het rapport "Werken naar vermogen" afgescheiden. We hebben toen de conclusie getrokken dat we gemeenten in staat willen stellen om werk te maken voor mensen met een beperking — daarvoor is de WSW ooit in het leven geroepen — maar dat we maar geld overhadden voor 100.000 fte's, terwijl er in principe een doelgroep was van bijna 400.000 mensen die via de WSW aan het werk zouden gaan. Die andere 300.000 zaten thuis. We blijven met het essentiële vraagstuk zitten of het ons in deze samenleving, ook wanneer deze Kamer volgende week beide wetten aanneemt, beter zal lukken om mensen die beperkingen hebben, handicaps hebben of chronisch ziek zijn en die graag willen werken op de arbeidsmarkt, in meerdere mate te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt dan met de huidige wetgeving. Dat is de essentiële vraag die we hier moeten beantwoorden. Ik houd daarbij mijn hart vast en de heer Backer stelt zijn hart veel meer open voor de plannen van dit kabinet.
De heer Backer (D66):
Dat laatste klopt. Ik ken natuurlijk de uitkomsten van de commissie-De Vries. Collega Terpstra heeft net een opmerking gemaakt over de getallen en de budgetten. Ik denk dat die getallen niet leidend moeten zijn. Dan zouden de getallen die de heer Thissen noemt ook niet kloppen. Ik zal straks nog iets zeggen over de financiën. De heer Thissen opende zijn interruptie met de opmerking dat degenen die deze voorstellen van het kabinet steunen tegen mensen zouden zeggen dat zij geen gebruik mogen maken van de regeling. Dat is natuurlijk niet waar. Er wordt gezegd dat de regeling gaat veranderen om die en die redenen. Mensen hadden in de toekomst van de regeling gebruik kunnen maken als die was blijven bestaan, maar dat is met alle wetgeving het geval.
Deze interruptie toont wel aan dat de kritiek op deze wijzigingen altijd een bepaald patroon heeft. Ten eerste: u ontneemt mensen hun rechten. Ten tweede: de gemeenten kunnen dit niet aan, maar dat zeggen we niet hardop; we wijzen op het risico van rechtsongelijkheid, wat op zichzelf natuurlijk een punt is. Ten derde: u veroorzaakt onrust en onzekerheid bij een kwetsbare groep. Ik gebruik het woord nu zelf even.
Dat laatste argument is objectief juist, maar de voorgenomen overgang van de Wajong naar de bijstand is in elk geval teruggedraaid. De begeleiding door het UWV gaat door, wat in ieder geval enige rust brengt.
De heer De Lange i (OSF):
Collega Backer noemde dat de gemeenten het niet aankunnen, dat we daar niet hardop over spreken en dat we daar niet duidelijk over zijn. Ik dacht dat ik er in mijn eigen bijdrage uitermate duidelijk over was geweest. Ik denk dat de gemeenten in de korte beschikbare tijd en zonder een overgangsbudget, erger nog, met een korting op de budgetten helemaal niet binnen afzienbare tijd de capaciteit zullen hebben om deze regeling goed uit te voeren en dat dit tot zeer veel problemen, waaronder mogelijk rechtsongelijkheid voor mensen, zal leiden. Dat heb ik gezegd, dus ik denk dat collega Backer niet wegkomt met zijn stelling dat er niet over wordt gesproken.
De heer Backer (D66):
Ik kende de bijdrage van collega De Lange natuurlijk nog niet, hoewel ik het op dit punt misschien had kunnen raden. Hij heeft dat inderdaad gezegd. Ik denk dat de aanname dat de gemeenten in Nederland dat niet kunnen feitelijk onjuist is. Er zijn heel grote verschillen tussen de gemeenten. Deze discussies zijn ook allemaal bij de collegevorming aan de orde geweest. De ene gemeente is er beter toe in staat dan de andere. Dat heeft te maken met de schaal, met de voorbereiding en met de populatie. Ik meen dat de staatssecretaris heeft toegezegd daarvoor gelden beschikbaar te stellen. Is dat inderdaad zo? Kan er steun worden verleend wanneer overgangsbudgetten noodzakelijk zijn?
Ik sprak net over de onzekerheid als valide argument. Ik denk dat die discussie veel te lang heeft geduurd en dat het goed is dat we dit wetgevingsproces nu gaan afronden.
Ik kom nog even terug op mijn punt van voor de interruptie van collega De Lange over de gemeenten. Ik denk dat er sprake is van aan de ene kant een overschatting van wat er centraal en vanuit de uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid kan worden gedaan en aan de andere kant een onderschatting van de voordelen van de nabijheid van gemeenten. Maatwerk is te verkiezen boven confectie. Natuurlijk kunnen er verschillen ontstaan, maar er is ook nog de democratische controle en er is de uniformerende werking van de rechtspraak bij beroepszaken.
Ik kom bij het meest fundamentele punt, waarop ik net al even heb gewezen. Met deze wijzigingen geeft de wetgever aan mensen met een Wajong-indicatie de inzet van hun arbeidspotentieel terug en vergroot hij de kans op deelneming aan de werkgemeenschap. Degenen die aangewezen zijn op beschut werk, zullen dat houden of krijgen dat in de nieuwe regeling.
Er zit ook een aspect van paternalisme in de huidige regeling. Dat is de kern van de discussie die ik net met collega Thissen had. De uitvoeringsorganen van de overheid hebben vastgesteld "u kunt niet werken", maar dat miskent de menselijke psyche. De erkenning van collega's in een werkgemeenschap is belangrijk. De mogelijkheid om jezelf te verbeteren stimuleert je om je grenzen te verleggen in een snel veranderende arbeidsmarkt. Ja, het zal heel lastig zijn in sommige individuele situaties. Uit de FNV-uitgave Bijzondere Werknemers uit 2010 die mij is overhandigd, spreekt vooral de wens om erbij te horen, een wens om mee te doen op de arbeidsmarkt. "Je kunt misschien wat minder, maar dat betekent niet dat je niks kan", aldus een geïnterviewde in het boek, Jan de Wever. D66 kiest ervoor om die paradigmaverandering te steunen. Er is geen honderd procent slaagkans, maar dat diskwalificeert nog niet de richting, zolang er tenminste een fatsoenlijk vangnet is als in individuele gevallen geen succes wordt geboekt.
Ik kom op enkele aspecten van de uitvoering. We hebben inmiddels kennis kunnen nemen van het concept-Schattingsbesluit. Daarin staan een paar zaken die ik de staatssecretaris in overweging of misschien wel heroverweging wil geven. Is het verstandig om nieuwe criteria in te voeren voor arbeidsvermogen? Zie artikel 1a, lid 1, sub d. Ook de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsdeskundigen heeft hierop gewezen. Kan de staatsecretaris toezeggen dat zij hierover in overleg treedt met de betrokken experts? Dat zijn immers degenen die instrumenteel zijn bij de herkeuring.
Ten aanzien van de herbeoordeling van Wajongers vraag ik de staatssecretaris om te bevorderen dat iedereen die wordt herbeoordeeld, vooraf inzage krijgt in zijn dossier en gebruik kan en mag maken van zijn correctierecht. Dat is immers belangrijk voor mensen. Die mondigheid moet ruimte krijgen.
De evaluatie waar de Tweede Kamer om heeft gevraagd en die is ingekort van zes tot vijf jaar, moet niet louter kwantitatief zijn maar ook kwalitatief.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik ken de partij van D66 als een partij die zich altijd houdt aan afspraken en er ook op toeziet dat de overheid zich houdt aan afspraken. U hebt het over het nieuwe Schattingsbesluit voor Wajongers. U hebt vast en zeker ook de brief gekregen van de FNV Wajonggroep, waarin staat dat toezeggingen uit het verleden gestand gedaan moeten worden. De bijlage bevat een brief die is ondertekend door een goede bekende van mij, Hans Ouwehand, directeur van de divisie Arbeidsgeschiktheid van het UWV. Deze brief is gericht aan een mevrouw in de Wajong. Daarin staat: wat er ook gebeurt, u zult nooit meer voor een herkeuring worden opgeroepen, tenzij u zelf zegt dat u iets anders wilt; welke wetsveranderingen er ook zullen volgen de komende tijd — de brief is uit 2004 — die zullen niet van toepassing zijn op u. Bent u het daarmee eens, of vindt u dat de hele groep Wajongers weer tegen het licht moet worden gehouden?
De heer Backer (D66):
In het wetsvoorstel is die herbeoordeling opgenomen. Ik heb voorzichtige steun uitgesproken. Althans, ik heb gezegd dat wij constructief naar deze voorstellen kijken. Dat onderdeel is daarin een belangrijk element. Ik heb die brief ook gezien. De brief is uit 2004 en gaat over verwachtingen die door de overheid zijn gewekt en over vertrouwen in de overheid, dat is waar. Het is een lastig punt. Mijn bijdrage ben ik begonnen met de opmerking dat we in dit huis momenteel de sociale zekerheid aan het aanpassen zijn. Sociale zekerheid kan per definitie niet gepaard gaan met het niet-aantasten van bestaande rechten. Dat kan niet anders. De vraag is of het redelijk is gebeurd. Is er een goed overgangsrecht, is het betrouwbaar? In diezelfde brief staat ook, in de derde alinea: "Dat u niet meer elke vijf jaar opnieuw wordt beoordeeld, wil niet zeggen dat u nooit meer een herbeoordeling zult krijgen."
De heer Thissen (GroenLinks):
Leest u nog even door.
De heer Backer (D66):
"U zult dan echter altijd volgens de oude regels worden beoordeeld; de nieuwe, strengere regels gelden dus niet voor u." Dat blijkt dus onjuist te zijn.
De heer Thissen (GroenLinks):
Door de hervormingsdrift van de arbeidsmarkt jagen we mensen in de Wajong, in de WSW en in de bijstand schrik aan. Het enige wat we te bieden hebben, is wensdenken: straks, in 2026, zijn er 125.000 banen extra. De mensen slaat de schrik om het hart. Over diezelfde mensen zegt u: zonder ondersteuning van de overheid komen ze niet op de arbeidsmarkt. We moeten mensen steunen die niet op eigen kracht de kloof naar de arbeidsmarkt kunnen overbruggen. Die jagen we nu schrik aan en daarbij hebben we ze niet meer te bieden dan wensdenken en mooie beloftes.
De heer Backer (D66):
Ik betreur het dat de poging die in alle zorgvuldigheid wordt gedaan om dit te regelen, wordt geframed als "angst aanjagen", "niks te bieden hebben" en "wensdenken". Dat is het niet. We verschillen van mening over de kans op succes en over de inschatting van het verlies daarbij. Ik denk niet dat de heer Thissen en ik een andere inzet hebben. Wij schatten de uitkomst echter anders in. Ja, er zijn bestaande rechten en er zijn beloftes gedaan. Ik vind dat een heel pijnlijk onderdeel, dat geef ik u toe.
Voor de interventie van collega Thissen merkte ik op dat de evaluatie niet alleen een getalsmatige beoordeling moet zijn. De kernvraag zou moeten zijn: is de ontplooiingskans en het nemen van regie over het eigen leven van de grootst mogelijke groep van deels arbeidsongeschikten daadwerkelijk toegenomen? Daarover moet het gaan.
Ter afronding mag de financiële paragraaf niet ontbreken. Mijn fractie was en is ervan overtuigd dat, ook nu Nederland van het strafbankje is van de buitensporigtekortprocedure, structurele verbeteringen aan de uitgavenkant noodzakelijk zullen blijven. De bijdrage van het Rijk aan de sociale fondsen blijft groeien, omdat de dekking uit premies niet toereikend is.
De eerdere exercitie van staatssecretaris De Krom in het kabinet-Rutte/Verhagen om de Wet werken naar vermogen als hervorming te presenteren, faalde. Dat heeft bepaald geen gunstige sfeer geschapen voor het voorliggende voorstel. De politieke agenda erachter was naar mijn oordeel een slecht vermomde bezuinigingsoperatie.
Om de verandering ten opzichte van dat beleid te markeren, leg ik ter afronding van mijn betoog de staatssecretaris de volgende vraag voor. Kan zij bevestigen dat tegenvallende ingeboekte besparingen niet automatisch worden opgevangen door een bezuiniging op de budgetten die nu ter beschikking staan om de Partcipatiewet te laten slagen en die zijn opgenomen in het basispad en andere financiële onderleggers?
Ik rond af. Het voorstel kan, samengevat, arbeidsvermogen ontsluiten dat niet benut werd en geloof in eigen kracht versterken, wat een leven kan verrijken. Dat is voor mijn fractie de kern van de verbeteringen. De plannen zijn bovendien beter doordacht. Met deze staatssecretaris zit er ook een bewindsvrouw op dit dossier die de problematiek van nabij kent en bereid was tot ingrijpende aanpassing van de voorstellen.
Mijn fractie wacht de antwoorden van de staatssecretaris af en zal vervolgens haar eindafweging maken. Eerst zal mijn collega Marijke Scholten het andere onderdeel van de wet behandelen.