Verslag van de vergadering van 8 juli 2014 (2013/2014 nr. 38)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.05 uur
De heer Nagel i (50PLUS):
Voorzitter. De brief van de staatssecretaris van 7 juli geeft een opsomming van het banenverlies als het gaat om verpleging, verzorging en huishoudelijke hulp. Als je dat optelt, dan kom je op 60.000 mensen die worden getroffen. In de brief staat heel duidelijk — ik bedenk dat niet — dat het dan gaat om lager opgeleiden, mensen met een laag loon en vaak met een kleine deeltijdbaan. Voor deze mensen zal er nauwelijks tot geen ander werk zijn. Dat is een heel triest, schrijnend beeld. Ik denk dat we ons dat moeten aantrekken. Daar had de FNV het gisteren ook over. Mevrouw Barth van de Partij van de Arbeid hield gisteren een lang betoog, waarin ik haar niet over de FNV hoorde praten. Ik vraag haar opnieuw wat zij vindt van de FNV-acties. Ik vind dat een bond met meer dan een miljoen leden er recht op heeft, te weten wat de Partij van de Arbeid daarvan vindt.
Mijn volgende punt heb ik net al bij interruptie naar voren gebracht, namelijk de brief die we vanmorgen kregen van MEE Nederland, waarin staat dat de brief van de staatssecretaris van 4 juli niet klopt. De doelstelling, de continuïteit van de cliëntondersteuning door de gemeenten, is niet gehaald en, zegt MEE Nederland dan, in een groot aantal gemeenten is ook geen zicht op het behalen daarvan. Ik vind dat de staatssecretaris daar wel heel nonchalant overheen walst en dat hij de werkelijkheid ontkent. Ik vind het ook niet zorgvuldig. Het gaat om het lot van vele zwakken in de samenleving. Wil hij dit wat serieuzer benaderen?
Ik ken de woordvoerders van VVD en Partij van de Arbeid als zorgvuldige leden van de senaat. Daarom doe ik op hen een beroep, vanwege de brief van 4 juli aan de Kamer, waarin nog eens wordt gemeld dat verordening en beleidsplan vóór 1 november door de gemeenteraden wettelijk moeten worden vastgelegd. In de brief staat verder: 100 gemeenten zijn daar nog niet aan begonnen. Dat gebeurt op het moment dat de vakanties beginnen. Wat betekent dit schematisch in de praktijk? Als dat op 1 november door de raad moet zijn aangenomen, zal dat ongeveer medio oktober in de raadsvergadering behandeld worden. De meeste gemeenteraden, een paar grote daargelaten, vergaderen een keer in de maand. Dat betekent dat die zaak afgehandeld moet worden in de commissievergadering van half oktober. Dat betekent weer dat het minimaal veertien dagen eerder, eind september, in het college moet zijn behandeld. Voorafgaand aan de collegebehandeling is er portefeuilleoverleg en moeten deze verordeningen en het beleidsplan nog gemaakt worden. Nu, bij het aanbreken van de vakantie, zijn 100 gemeenten daar nog niet aan begonnen. Aan de hand van het schema dat ik zojuist schetste, is dan duidelijk te zien dat het niet gehaald zal worden. Deze onzorgvuldigheid mag de Eerste Kamer niet voor haar rekening nemen. Mijn gelijk wordt bevestigd, want in de brief staat dat een flink aantal gemeenten aangeeft dat ze op 1 november niet klaar zullen zijn. Ik voeg daar nog aan toe dat het niet alleen om deze 100 gemeenten gaat, maar dat 200 andere gemeenten slechts gedeeltelijk onderweg zijn. Voor hen zal het dus ook risico's opleveren. Ik vind dat verontrustend, want het gaat niet lukken. Ik vraag de collega's van de VVD en de Partij van de Arbeid om op dit punt van het tijdschema te reageren. Hoe denken zij dat het erdoor moet komen? Uiteraard vraag ik dat ook aan de staatssecretaris.
Ik heb een motie aangekondigd voor uitstel. Ik heb toen ook gezegd dat te doen samen met een aantal andere partijen, waaronder de SP. Mijn SP-collega zal de tekst dadelijk indienen.