Verslag van de vergadering van 20 januari 2015 (2014/2015 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.44 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is bijna twaalf en een half uur geleden dat we met dit debat begonnen. Ik denk dat wij inmiddels wel alle aspecten hebben besproken en de tegels hebben gelicht die nog gelicht moesten worden. Wij danken de minister voor de uitvoerige beantwoording. Ik denk dat wij over het doel van kwaliteitsverhoging in het hoger onderwijs niet van mening verschillen. Wat dat betreft koersen ook wij vanuit het rapport van de commissie-Veerman. Wat niet in dat rapport besloten lag, was de wijze waarop naar de financiering voor die kwaliteitsimpuls moest worden gezocht. We zien dat sinds 2010 kabinetten bezig zijn geweest om die gelden te halen aan de kant van de studenten door de basisbeurs geheel of gedeeltelijk af te schaffen. Dat is een keuze. Die keuze maken wij niet. Het is een keuze die is gemaakt en in het spoor daarvan is vandaag gesproken.
Ik heb erop gewezen dat hoe dan ook de investeringen die een overheid doet, inclusief het verschaffen van een basisbeurs, later via de loonbelasting als inkomsten weer bij de overheid terugkeren. Er is een rendement — ik haalde daarvoor een WRR-rapport aan: naar een lerende economie — van 7% per jaar. Binnen die ruimte kan de investering worden gezocht die we nodig hebben voor de kwaliteitsimpuls. Dat vergt inderdaad een heel andere politieke aanvliegroute, die waarschijnlijk jaren zal kosten. De prijs die wij nu voor ons zien, is dat wij een duur stelsel krijgen voor hoger onderwijs met hoge collegegelden en geen beurzenstelsel.
De prijs is ook dat wij de volgende generatie die gaat studeren direct al aanleren om grote schulden te maken en dat de verschillen die bij aanvang bestaan, blijven bestaan. Aan het einde van een studietraject heeft de ene student wellicht geen schuld, omdat hij uit een bepaald milieu komt, en de andere wel. Er zijn ook effecten op de toestroom en de doorstroom. We hebben daarover uitvoerig gesproken. Het blijven toch allemaal ex ante ideeën. Wij vinden dat erg laconiek wordt gedaan over de effecten op de toestroom en zeker op de doorstroom. Ik doel op de keuzes die studenten gaan maken voor de duur van hun studie: stoppen op het moment dat ze hun bachelor hebben behaald bijvoorbeeld, of zich de vraag stellen of ze een eenjarige of een driejarige master kunnen doen. Dat zijn allemaal effecten waarvan wij hebben gezegd: jammer dat die op deze manier gaan optreden. Dat betreft ook de inhoud. Ook dat heb ik betoogd. Als de student de boodschap meekrijgt dat hij het later eigenlijk wel weer moet kunnen terugverdienen, dan wordt er ook anders gekeken naar de studiekeuze. We zijn het erover eens dat het prachtig is als de student zijn of haar hart kan volgen, als je dan de echte wetenschappelijke belangstelling ziet en het talent dat in iemand aan het groeien is, maar dit wordt door de mechanismen die we nu inbouwen eigenlijk enorm ontmoedigd.
Wij houden heel grote bezwaren bij dit voorstel. Wij zullen zo dadelijk tegen het wetsvoorstel stemmen.