Verslag van de vergadering van 28 april 2015 (2014/2015 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.52 uur
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Voorzitter. Wij behandelen vandaag een AMVB die van grote invloed zal zijn op de ontwikkelingen van de melkveehouderij in Nederland. Zal de melkveehouderij grondgebonden blijven, zal de koe in de wei blijven, zal de schaalvergroting en industrialisering een halt toe worden geroepen?
Ik wil beginnen met een aantal opmerkingen over de context waarbinnen mijn fractie, GroenLinks, deze AMVB beoordeelt. De melkveehouderij was tot niet zo lang geleden een soort lichtpunt in de Nederlandse intensieve veehouderij. Koeien in de wei, dierenwelzijn behoorlijk op orde, minder schade aan natuur en milieu dan de industriële varkens- en kippenhouderij, weinig megastallen. Dat beeld is helaas snel aan het veranderen, vooral de laatste twee jaar. Sinds duidelijk is dat het melkquotum gaat verdwijnen, een jammerlijke vergissing van de EU en Nederland, zijn melkveehouders daarop vooruitlopend in 2013 alvast begonnen met flinke uitbreiding van hun melkveestapel. En dat ze daarom flinke boetes moesten betalen omdat ze hun quotum overschreden, ach dat was dan maar zo.
Ik was een paar maanden geleden te gast op een conferentie van de Nederlandse Zuivel Organisatie en hoorde daar dat dit gedrag zelfs werd toegejuicht. Dat getuigde immers van goed ondernemerschap. Want de Nederlandse melkveehouderij moet de wereld veroveren, tot en met de kaas op de pizza's in China. Groeien wat je groeien kan, dat lijkt wel het devies. Waar moet al die extra melk en kaas naartoe, dat vroeg ook de Rabobank zich al af in 2013. En is het niet verstandiger en maatschappelijk gewenster om in te zetten op een duurzamere productie tegen lagere kosten, dan op een steeds grotere melkproductie, meer meer meer, tegen grote investeringen en schulden aan de bank? Mijn fractie wordt niet vrolijk van dit beeld. De melkveehouderij zorgt helaas voor steeds meer milieuschade door te veel fosfaat, te hoge ammoniakemissies, uitstoot van broeikasgassen, schade aan natuur en verdwijnen van weidevogels door te intensieve bedrijfsvoering. De koe verdwijnt langzaam uit de wei en zeker op de grote intensieve bedrijven staan koeien vooral binnen. We voldoen niet aan de milieunormen van Europa en krijgen nog wat respijt zolang we het niet te gek maken. Daarom is er een fosfaatplafond en hebben we grenzen aan de hoeveelheden mest/fosfaat die per hectare op het land mogen worden gebracht via de Meststoffenwet.
Met de afschaffing van de melkquota is juist in het licht van die ontwikkelingen een fundamentele stap in de verkeerde richting gezet. Maar goed, dat is een voorlopig onomkeerbare stap. Want ondanks al die negatieve effecten groeit het aantal koeien steeds verder door; de staatssecretaris verwacht zelf een groei van 20%. Zo laat een recente studie van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) een flinke groei, juist van heel grote bedrijven, zien. In Brabant, waar al genoeg intensieve veehouderij en mestellende is, groeit het aantal megastallen in de melkveehouderij van 38 in 2013 naar 143 in 2015. Dat is meer dan een verdrievoudiging. Het gaat overigens voor 2015 om bedrijven waarvoor een vergunning is afgegeven. Die groei zit er dus aan te komen. In Gelderland groeit het aantal megastallen van 30 in 2013 naar 66 in 2015. Juist die grote bedrijven zetten de koeien vrijwel altijd op stal, hebben te weinig grond om hun mest goed kwijt te kunnen en halen een groot deel van hun voer ver weg, zoals soja uit Zuid-Amerika. Met het idee van grondgebonden bedrijven met gesloten kringloop heeft deze ontwikkeling weinig van doen; het gaat precies de verkeerde kant op.
Daarom kijken wij buitengewoon kritisch naar deze wet en de AMvB die voorligt. De melkveehouderijwet die per 1 januari van kracht is, met het oog op het vervallen van de melkquota, regelt dat de productie van extra fosfaat ten gevolge van de extra koeien binnen randvoorwaarden plaatsvindt, schreef de staatssecretaris aan onze Kamer op 9 maart jongstleden. Als een bedrijf met melkvee in een kalenderjaar meer fosfaat produceert dan in het referentiejaar 2013, dan moeten de extra fosfaten worden geplaatst op de grond die bij het bedrijf hoort, of in zijn geheel worden verwerkt, of een combinatie van beide mogelijkheden. Gelukkig heeft het parlement afgedwongen dat een melkveebedrijf nooit alleen die extra fosfaten mag verwerken, maar dat een bedrijf altijd ook voldoende grond moet hebben om ten minste een deel van de fosfaten af te zetten. Ofwel, grondloze groei mag niet, groei moet altijd deels grondgebonden zijn. De melkveewet die per 1 januari in werking is getreden, bevatte helaas niet de wettelijke basis voor grondgebondenheid en de mate van grondgebondenheid. Want dat is natuurlijk de hamvraag. Wanneer noem je groei grondgebonden en welk deel van de groei moet gekoppeld zijn aan extra grond? Daarover spreken we vandaag bij de behandeling van deze AMvB.
De staatssecretaris schrijft met de AMvB voor dat de groei voor een deel grondgebonden moet zijn, tenzij binnen het eigen bedrijf nog voldoende grond is voor meer melkvee. De leden van de GroenLinksfractie vinden deze AMvB inhoudelijk onvoldoende. Ook hebben zij een groot probleem met het regelen van het fundament van grondgebondenheid in een AMvB. Dit hoort toch een wettelijke basis te hebben. De Kamer heeft niet voor niets in december bij de behandeling van de Melkveewet de motie van collega Reuten aangenomen. De Kamer heeft daarmee uitgesproken dat de inhoud van de AMvB in de wet zelf moet worden opgenomen en de staatssecretaris verzocht om dit met gezwinde spoed — zo lees ik het — tegelijk met het traject voor de AMvB ter hand te nemen.
Ik heb eerst nog een aantal vragen over de inhoud van de AMvB en kom daarna terug op het punt van de omzetting daarvan in een wetsvoorstel.
Bedrijven die een fosfaatoverschot van minder dan 20 kilo per hectare hebben, mogen groeien zonder extra grond. Als dat overschot tussen de 20 en 50 kilo zit, moeten bedrijven voor slechts een kwart van hun extra melkvee extra grond kopen of op structurele wijze grond inzetten. Bij een overschot van meer dan 50 kilo per hectare moeten bedrijven voor de helft van het aantal extra koeien extra grond kopen of inzetten. Er is geen grens: er is geen maximale hoeveelheid overschot per hectare. Bedrijven kunnen dus enorm groeien en intensiveren en hoeven dan maar voor de helft van die groei extra grond te hebben. Wij noemen dit geen grondgebonden groei. Juist de groep grote bedrijven zorgt voor een grote groei van de fosfaatproductie en houdt de koeien meestal op stal. Zelfs als ze uitbreiden met een paar honderd melkkoeien, in extreme gevallen tot meer dan 500 of 1.000, hoeven ze maar voor de helft van het aantal koeien extra grond in te zetten. Samenvattend: melkveebedrijven kunnen nog steeds voor 50% tot 100% groeien zonder grond.
Ons valt de AMvB dik tegen. De maatregel zorgt weliswaar voor een rem op ongebreidelde grondloze groei en regelt voor de meest intensieve en de grootschalige bedrijven dat ze voor minstens de helft van de groei grond moeten hebben, maar het lijkt beslist niet op het mooie plaatje van grondgebonden groei dat de staatssecretaris ons voorhield. Weidegang speelt al helemaal geen rol in deze AMvB en zal naar ons idee verder achteruit hollen.
Mijn fractie heeft nog een aantal vragen over de inhoud. Waarom kiest de staatssecretaris voor het referentiejaar 2014 en niet voor 2013, zoals zij dat wel doet in de Meststoffenwet? Immers, juist in 2013 is de groeispurt ingezet en hebben melkveehouders willens en wetens hun melkquota overschreden. Dit gedrag wordt nu beloond, in ieder geval voor alle groei in 2013. Is de staatssecretaris bereid om alsnog het referentiejaar op 2013 te stellen?
De melkveehouderij nadert het fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilo. Recente cijfers van het CBS laten zien dat de fosfaatproductie in 2014 al steeg naar 82,4 miljoen kilo. Dat is nog maar ruim 2 miljoen kilo onder het fosfaatplafond. De Rabobank waarschuwt dat we snel door dat plafond heen zullen gaan, waarmee we ook de voorwaarden waaronder Europa derogatie aan Nederland verstrekt in gevaar brengen. Wil de staatssecretaris met grote spoed een systeem van koeienrechten voorbereiden dat onmiddellijk kan ingaan zodra het fosfaatplafond wordt bereikt? Wil zij toezeggen dat dit systeem van de ene op de andere dag in werking treedt, zodra het plafond wordt bereikt? Zal zij de Kamer bijvoorbeeld maandelijks rapporteren over de toename van de mest, zodat direct duidelijk is wanneer het fosfaatplafond in zicht is en bereikt wordt en er direct met koeienrechten paal en perk aan de groei kan worden gesteld?
De heer Schaap i (VVD):
Even voor de goede orde: mevrouw Vos doet nu een oproep om dierrechten voor de melkveehouderij in te stellen. Wil zij die in de plaats stellen van de grondgebondenheid van de melkveehouderij?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Nee, dat wil ik niet. Mijn oproep aan de staatssecretaris is om dit voor te bereiden en ik zeg niet dat dit nu al moet. Mijn fractie zou dat overigens wel graag willen. Stel dat blijkt dat we er het komend jaar onvoldoende in slagen om onder het fosfaatplafond te blijven, dan zou onmiddellijk het systeem van koeienrechten in werking moeten kunnen treden.
De heer Schaap (VVD):
Dat hoorde ik mevrouw Vos hiervoor ook al zeggen, maar mijn vraag was of de dierrechten, de melkveerechten in de plaats moeten komen van de grondgebonden melkveehouderij of dat die erbovenop moeten komen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Volgens mij is dat een aanvullende maatregel op de afspraken over grondgebonden groei. Als we er met de regelingen die we nu voor grondgebonden groei treffen niet in slagen om onder het fosfaatplafond te komen, dan zal er een aanvullende maatregel moeten komen. Wat mijn fractie betreft, zijn dat de dierrechten.
De heer Schaap (VVD):
Dat heb ik goed begrepen. Daardoor gaan twee systemen, die niet op dezelfde basis zijn geworteld, door elkaar heen spelen in de melkveehouderij.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik denk dat je op dat moment heel goed moet bekijken hoe je die systemen op goede wijze op elkaar kunt afstemmen, maar ik vind absoluut dat we als slot op de deur de koeienrechten nodig hebben en dat die onmiddellijk moeten kunnen ingaan zodra we het fosfaatplafond bereiken.
De heer Schaap (VVD):
Dan was het toch veel eenvoudiger geweest om tegen de grondgebondenheid te zijn en direct voor dierrechten?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het voorstel dat hier nu voorligt, is een voorstel voor grondgebondenheid. Ook dat brengt de zaak behoorlijk ver in de goede richting, maar ik pleit voor een slot op de deur dat onmiddellijk kan ingaan wanneer we het plafond overschrijden. Die kans is helaas behoorlijk groot.
Voorzitter. Ik vraag de staatssecretaris om het systeem van koeienrechten zodanig in te richten dat de grondgebonden bedrijven — we hebben het daarbij vaak over de bedrijven met minder dan 20 kilo fosfaatoverschot per hectare — pas als laatste eventueel hun koeienrechten moeten afromen en we beginnen bij de meest intensieve bedrijven met een groot fosfaatoverschot en veel koeien per hectare, waarbij zij als eerste hun koeienrechten moeten inleveren. Wij zouden het onterecht vinden als juist de kleinere en minder intensieve bedrijven even hard getroffen worden door een maatregel als het inperken van koeienrechten als de echt grote bedrijven, die voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de forse groei.
Wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat in ieder geval de juridische titel van de grond die mee kan tellen voor het bepalen van het fosfaatoverschot niet verruimd wordt en dat de mestwet niet in deze zin wordt aangepast?
Wil de staatssecretaris grondgebondenheid in relatie tot weidegang wettelijk regelen door onder andere voor te schrijven dat er voldoende grond nabij de stal, het bedrijf is voor de volledige melkveestapel? Wil zij haar toezegging voor een weidegang van minstens 80% van de koeien op deze manier een wettelijke basis geven?
Wil de staatssecretaris de normen voor grondgebondenheid aanscherpen en toewerken naar een situatie waarin er voldoende grond binnen 20 kilometer van het bedrijf ligt, zodat al het voer op die grond verbouwd kan worden en de mest daarop afgezet kan worden? Wil zij uiteindelijk naar die situatie toe?
Dat waren enkele vragen over de inhoud van de AMvB. Ik kom daarmee op het punt van de wettelijke basis. Mijn fractie hecht zeer aan de wettelijke basis voor grondgebondenheid, zoals ik net al heb betoogd. Mijn fractie vindt het onjuist dat hier steeds meer lege wetgeving wordt behandeld; we hadden het er net al even over met de staatssecretaris. Mijn fractie vindt deze wetgeving echt te mager. De echt fundamentele kernen, de fundamentele basisbegrippen moet je regelen in wetgeving. Dat stelt het parlement ook in staat tot een volwaardige parlementaire behandeling en besluitvorming. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris dan ook om met grote spoed deze AMvB om te zetten in een wet, zodat die per 1 januari 2016 in werking kan treden. Daarmee vraagt zij haar in feite om de motie van collega Reuten, die met brede steun is aangenomen, uit te voeren. Het heeft mijn fractie verbaasd dat de staatssecretaris in de schriftelijke beantwoording aan de Tweede Kamer een tamelijk laconieke houding aanneemt met betrekking tot die motie.
Ook verbaast het mijn fractie dat de staatssecretaris aan de Tweede Kamer heeft gemeld dat zij 1 januari gewoon niet gaat halen. Zij komt onder andere met het punt van de referendumwet, die per 1 juli in werking treedt en het mogelijk maakt dat deze wet aan een referendum wordt onderworpen. Dat zou, meldt de staatssecretaris, acht weken extra tijd kosten. Artikel 12 van de referendumwet maakt het mogelijk dat de wet wel al direct in werking treedt terwijl de termijn van acht weken voor het referendum nog doorlopen moet worden. Dat is uiteraard een uitzonderingsclausule, maar die mogelijkheden zitten wel degelijk in de referendumwet. Mijn fractie is er in ieder geval niet van overtuigd dat het echt niet gaat lukken en vindt dat de staatssecretaris te makkelijk zegt dat het niet gaat lukken en dat het onmogelijk is. Zij vraagt haar om alles op alles te zetten om deze wet per 1 januari in werking te laten treden. Zij vraagt de staatssecretaris ook een toezegging op dit punt.
Ik kom tot een afronding. Mijn fractie is buitengewoon kritisch op deze AMvB. Grondgebondenheid wordt onvoldoende geborgd. Ik heb die kritiek uitvoerig toegelicht en de staatssecretaris verzocht om de grondgebondenheid veel sterker in te vullen en te borgen, ook in relatie tot voldoende weidegang. Ik heb daartoe een aantal concrete vragen gesteld en wacht met grote belangstelling op het antwoord. Daarnaast achten wij het noodzakelijk dat deze AMvB zo snel mogelijk wordt omgezet in een wet die per 1 januari 2016 in werking kan treden. Deze omzetting in wetgeving is een cruciaal punt voor mijn fractie. Ook op dit punt wacht ik met buitengewone belangstelling op het antwoord van de staatssecretaris.
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van collega Vos. Is de fractie van GroenLinks ook van mening dat grondgebondenheid ten onrechte los is komen te staan van het begrip weidegang? Grondgebondenheid was in eerste aanleg bedoeld om weidegang te garanderen, maar is eigenlijk verworden tot een schaamlap, die ver van de boerderij kan liggen, zelfs in Duitsland of in België. Is collega Vos met mij van mening dat grondgebondenheid in die wettelijke regeling op een zodanige manier gedefinieerd zou moeten worden dat er een relatie komt met weidegang? Is zij het met mij eens dat het niet moet zijn: als je ergens een lapje grond hebt, is het prima?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik ben het eens met de heer Koffeman. Er moet een relatie worden gelegd met weidegang. Dat heb ik zonet ook gezegd. Het is overigens breder. Het gaat er ook om dat men in staat moet zijn om zijn mest af te zetten op de eigen rond en om zijn ruwvoer te produceren op de eigen grond. Wat ons betreft is het dus een breder begrip, maar het is een basisvoorwaarde voor een duurzame veehouderij, waarvan weidegang een cruciaal onderdeel is.