Plenair Backer bij behandeling Aanpak schijnconstructies



Verslag van de vergadering van 26 mei 2015 (2014/2015 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.42 uur


De heer Backer i (D66):

Voorzitter. De fractie van D66 is niet minder dan de minister of de SP-fractie begaan met de misstanden in sommige sectoren en met de weerloze positie waarin met name migranten aan het uiteinde van een keten kunnen geraken. De fractie van D66 is er echter niet van overtuigd dat het wetgevingsoffensief van de minister, met de Wwz, de aanpassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en dit voorstel, de zegeningen gaat brengen die hij ervan verwacht. Het concept van de wet als kunstwerk, een titel van onze betreurde collega Witteveen, wordt misschien iets te letterlijk genomen. Want, en dat is eigenlijk mijn hoofdpunt, is wetgeving wel de oplossing? Of, en nu sluit ik een beetje aan bij het punt van collega Strik, is de handhaving van de bestaande situatie niet iets wat de voorkeur zou moeten hebben? Ik bedoel dan de handhaving door de inspectie, niet de handhaving van misstanden. De gevarieerde werkelijkheid ondervindt vaak evenveel verstoringen van de verbeteringen die sommige wetgevende interventies teweegbrengen. Er moet met dit voorstel nu ook al een kleine reparatie plaatsvinden van de Wvz. Dat zou toch te denken moeten geven.

Niet voor niets dringen wij, en ook de collega's aan de overkant, al langer aan op intensivering van de inspecties. Er zijn misstanden, maar het dreigt ook een beetje een slang te worden die in zijn eigen staart probeert te bijten. Omdat er betrekkelijk weinig mankracht is — de inspectie wordt wel versterkt, maar toch te weinig — ontbreken de harde cijfers over de werkelijke omvang van de misstanden vaak. Daardoor krijg je ook weer kritiek op een wetsvoorstel zoals het onderhavige. Men leze het kritische advies van de Raad van State. Dat roept dan weer de proportionaliteitsvraag bij wetgeving op.

Het is Verantwoordingsdag geweest in de Tweede Kamer. Er zijn waarschijnlijk nieuwe cijfers bekend. Ik zou aan de minister willen vragen om die met ons te delen, zodat wij die kunnen meenemen in het debat. Ik doel op cijfers over de inspecties en de effecten daarvan: wat heeft men aangetroffen?

Het is al eerder ter sprake geweest: de minister had vandaag plenair, samen met de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel, de behandeling van het geparkeerde wetsvoorstel 33623 willen voortzetten. Dat betreft de wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag; ik noem het maar even de "wet-ovo". Wij hebben hierover op 18 februari 2014 gesproken. In dat debat kwam de keuze aan de orde of de grens tussen de figuur van de arbeidsovereenkomst en die van de overeenkomst van opdracht in het Burgerlijk Wetboek, die nu helder onderscheiden is, via de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zou moeten worden vertroebeld of verbeterd of verruimd. Mijn fractie vond dat bezwaarlijk. Er is sindsdien eigenlijk niets aan het voorstel veranderd. Een hervatting van de behandeling daarvan zouden wij niet hebben gesteund. Wij vinden dat ook geen goede gedachte, anders dan een aantal collega's zojuist hebben betoogd. Dat wordt nog een interessant debat in de toekomst.

Bij de bestudering van dit voorstel heb ik mij wel gerealiseerd waarom de minister deze beide wetsvoorstellen in één beweging had willen behandelen. Zij zijn geschreven vanuit dezelfde bewogenheid om misstanden te corrigeren. Het zijn ook interventies vanuit de overheid die, anders dan vaak in de publiekrechtelijke sfeer, met bijvoorbeeld boetes, ketenaansprakelijkheid of premies, in de privaatrechtelijke relaties ingrijpen. In beide relaties wordt er een "construct" ingevoerd waarbij de contractvrijheid tussen partijen beperkt wordt ten behoeve van een goede zaak. Er zijn echter wel verschillen. De goede zaak bestaat in het voorstel dat wij vandaag hebben geagendeerd uit een opdrachtketen waarin de laatste werknemer in de keten voor zijn loonvordering toch verhaal kan vinden bij de opdrachtgever. In het geval van de schijnconstructies zou de bevoegdheid bij de inspectie worden gelegd om, kort gezegd, te beslissen wat de aard van de contractuele relatie is. In het voorstel dat wij vandaag bespreken, krijgt van rechtswege de werknemer een recht dat hij al dan niet kan inroepen. Maar dat is dan tenminste nog een partijbeslissing en niet een inspectiebeslissing. Dat vind ik systematisch, vanuit het burgerlijk recht, beter te verdedigen.

De techniek van die verhaalsmogelijkheid is in de stukken uitvoerig besproken. Ik wil daar nu niet te ver op ingaan. De kern is dat krachtens art. 616a BW, zoals voorgesteld, indien de arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk, de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van het aan de werknemer verschuldigde loon. Elk beding om een dergelijk verhaal op een contractspartij in de keten buiten werking te stellen is krachtens art. 616f nietig. De praktijk is natuurlijk nu al dat partijen vrijwaringen overeenkomen in hun aanbesteding of hun opdracht. Ik lees en begrijp het zo dat die vrijwaring geen derdenwerking heeft. Met andere woorden, de werknemer wordt verhaal geboden op basis van de wet via het construct van de hoofdelijkheid. Als de wet wordt aangenomen, zou hij dat kunnen effectueren. In de praktijk zijn daar natuurlijk nog tal van problemen bij; ik geloof dat de heer Elzinga dat ook al aangaf. Maar goed, het recht is er in ieder geval wel.

Waarom is dit in de wetgevingstechnische kant nog wel een issue waar ik een tijd op heb zitten studeren? Dat is omdat het naar de aard van de gevarieerdheid van de bedrijvigheid in het land nog best ingewikkeld is om dat te activeren. Maar goed, het is voldoende besproken. Het zal trap-op, via de werkgever en tussenliggende schakels bij de opdrachtgever terechtkomen. Daarmee zijn ook frivolous claims op diepe zakken voorkomen. Dat was een reële zorg aan de kant van werkgevers, want de specialisatie in ketens, en soms in lange ketens, is niet altijd gebouwd om iets te ontduiken — je zou het nu bijna denken als ik naar collega Elzinga luister — maar heeft ook gewoon te maken met specialisatie en de organisatie van werk. Het is niet altijd eenvoudig voor bonafide bedrijven, die alle inspecties uitvoeren en alle eisen in hun contracten stellen, om precies te weten wat er enkele verdiepingen lager in de keten gebeurt. Ik denk dat collega Kneppers terecht een vraag stelde op dat punt. Het is ook nog niet zo eenvoudig om te kunnen vaststellen wat de relatie daar dan is. Is het een werkelijke werknemer-werkgeversopdracht, of is het een reële zelfstandigheidsrelatie?

De disculpatiegrond voor de opdrachtgever op wie verhaal genomen wordt, is naar aanleiding van vragen van onder andere onze fractie in de schriftelijke voorbereiding al goed en uitvoerig besproken. Ik vat het maar even voor mijzelf als volgt samen: er is geen richtsnoer voor de disculpatie anders dan een open norm en alle omstandigheden van het geval tellen mee om verwijtbaarheid vast te stellen. Eén ding is helder: het is geen risicoaansprakelijkheid van de opdrachtnemer. Er is ook een balans, omdat — ik keer terug naar mijn openingsparagraaf — de werknemer in de praktijk zal moeten aantonen dat het hier echt aan de orde is. Dan zal hij kunnen slagen. Ik vrees echter wel dat het een lastige, uphill battle zal zijn.

Ter afronding stel ik vast dat er ook een paar praktische verbeteringen in het wetsvoorstel staan, zoals voorschriften voor loonstrookjes, giraal betalen van het minimumloon en informatie-uitwisseling van de cao-handhavers. Het spreekt mij ook zeer aan dat de minister de ambitie heeft om dit bij het Europees voorzitterschap aan de orde te stellen. Over een uphill battle gesproken … Ik ga ervan uit dat mocht dit wet worden, dat ook het niveau is dat hij Europees wil bereiken. Dat zou goed zijn voor de harmonisatie van de interne markt. Ook daarmee kunnen weer misstanden worden voorkomen.

Ik heb een aantal reserves uitgesproken. Mijn fractie is benieuwd naar de toelichting van de minister. Ik zie ook een aantal uitvoeringsproblemen, die al aan de orde zijn gesteld. Ik denk dat wij met name moeten leren van de invoering van een aantal complexe wetgevingsvoorstellen van de laatste maanden. Laten we proberen om het zorgvuldig en zo goed mogelijk te doen. Als we daar een wat langere termijn voor nodig hebben, zou dat de voorkeur moeten hebben. Daar is mijn fractie voor. Het is nuttig en wenselijk om dat te doen, wellicht met uitzondering van de flexparagraaf, want die betreft eigenlijk een reparatiestukje.

Tot slot. We hebben vandaag geen maidenspeeches maar wel farewell speeches. Ik ben de laatste spreker, dus ik kan het mij veroorloven om nog mijn collega Terpstra te danken voor zijn zeer collegiale en leerzame interventies, waarbij zijn zelfrelativering voor mij altijd een voorbeeld is geweest. Ook dank ik collega Kneppers voor de vele zaken die wij samen hebben bepleit en de moeizame afwegingen die wij hebben gemaakt in deze Kamer. Voor degenen die dit vak niet beoefenen zeg ik dat je met elkaar een heleboel werk in een heel korte tijd moet doen. Dan is collegialiteit belangrijk.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Backer. Dat waren wijze woorden.