Verslag van de vergadering van 26 mei 2015 (2014/2015 nr. 32)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.49 uur
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. De toon van het debat reflecteert ook waarom er zo veel camera's hier in het gangetje staan, want buiten deze Kamer gebeurt er van alles wat ons aangaat. Ik doel op de stemming voor de nieuwe Eerste Kamer.
Als ik de minister goed beluister, zegt hij: grof gesproken, is 80% bonafide en is 20% malafide, en we hebben daar 35 extra fte's voor. Als het waar is dat de wet gaat doen wat de minister beoogt — daar is nu al voorlichting over en dan zou het effect misschien nu al meetbaar zijn — zou er met minder fte's meer kunnen worden bereikt, want meer werkgevers worden bonafide. Dat zou een mooi effect zijn. Het omgekeerde zou ook het geval kunnen zijn, namelijk dat die percentages niet zo gevoelig zijn voor wettelijke interventie en dat er extra bij zal moeten. Ik vertrouw erop dat, als dat inderdaad de uitkomst na anderhalf of twee jaar is, de minister dan actie onderneemt. Ik wacht de beantwoording over de precieze invulling van de invoeringsdata van de diverse onderdelen af, maar het lijkt mij dat de minister de kant opgaat die in ieder geval mijn fractie maar ook een aantal andere fracties hebben betoogd, rekening houdend met de invoeringsproblemen.
De minister heeft het ibo een zzp genoemd maar ik weet inmiddels dat het om een interdepartementaal beleidsoverleg gaat. Als ik hem zo beluister, gaat het om het zoeken naar de kwadratuur van de cirkel, maar dat is geen reden om het niet te doen want het gaat hier om een van de allergrootste arbeidsmarktvraagstukken van de komende tien jaar. De vraag is hoe wij vormen kunnen vinden om het verschil in kosten tussen zzp'er en werknemer, het verschil in risico van loonderving in de verschillende situaties, het verschil in pensioenverzekeringen en voorzieningen op te lossen en daarmee een nieuwe vorm te geven aan flex en vast. Daardoor wordt de arbeidsmarkt naar mijn mening duurzamer dan die nu is. Ik dacht nog even na over de vraag van mevrouw Kneppers hoe je als opdrachtgever weet of er sprake is van een werkelijke relatie tussen werkgever en werknemer of van een schijnconstructie. Ik probeer voor mijzelf het antwoord daarop te formuleren, ook voor de Handelingen van dit debat. Het komt bij de opdrachtgever pas aan de orde in de vorm van een werkelijke loonvordering als de rechter heeft vastgesteld dat er loon is verschuldigd. Dan moet die relatie zijn vastgesteld. Het kan voor de opdrachtgever ook relevant zijn op het moment dat hij wordt aangesproken op de verwijtbaarheidsvraag. Heeft hij voldoende onderzoek gedaan? Naar mijn idee gaat zijn onderzoeksplicht dan niet zover dat hij alles zal moeten onderzoeken wat hier aan de orde is geweest over schijnzekerheid en werknemers. Dat lijkt mij te ver verwijderd van zijn inspanningsverplichting. De opdrachtgever moet wel alles doen in de sfeer van audits, opdracht, contractuele eisen en inspecties, maar ik denk niet dat het de plicht is van de opdrachtgever om een positief eindoordeel te geven. Dan gaat het wel erg ver.
Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):
Dat zou kunnen, maar dan zou ik graag van de minister willen weten of dat niet de preventieve werking is waar hij het over heeft.
De heer Backer (D66):
Uiteraard. Ik heb een eigen interpretatie gegeven, maar de minister is op dit punt de enige gezaghebbende. Ik rond daarmee af.