Verslag van de vergadering van 23 juni 2015 (2014/2015 nr. 36)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 15.49 uur
Mevrouw Beuving i (PvdA):
Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie collega Van Dijk en collega Bikker gelukwensen met hun zojuist gehouden maidenspeech. Voorts wil ik hier vermelden uit te zien naar de gedachtewisseling met de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie over het voorliggende wetsvoorstel, onder de vertrouwenwekkende leiding van de voorzitter.
In 2010 is de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de Wet mbveo, in werking getreden. Op basis van die wet kan de burgemeester bij herhaaldelijke verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring een gebiedsverbod, een groepsverbod en een meldingsplicht opleggen. Aan kinderen jonger dan 12 jaar kan hij ook een avondklok opleggen. De officier van justitie kan in soortgelijke situaties aan verdachten een gebiedsverbod, een contactverbod, een meldingsplicht en een begeleidingsplicht opleggen. De strafrechter kan bij een veroordeling een zogeheten vrijheidsbeperkende maatregel opleggen: een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldingsplicht.
In 2012 is de Wet mbveo vervroegd geëvalueerd. Naar aanleiding van de uit deze evaluatie naar voren komende knelpunten, heeft de regering besloten de wet aan te passen en daartoe het voorliggende wetsvoorstel ingediend. In het voorliggende wetsvoorstel krijgt de burgemeester de bevoegdheid om een gebiedsverbod, groepsverbod of meldingsplicht op te leggen, ook als iemand één keer betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoring of als hem door een private organisatie, zoals de KNVB of een voetbalclub, een sanctie zoals een stadionverbod is opgelegd wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. De strafrechter krijgt in het wetsvoorstel de bevoegdheid om een gebiedsgebod, bijvoorbeeld huisarrest, op te leggen. Bovendien wordt voorgesteld om de duur van de vrijheidsbeperkende maatregelen die de strafrechter kan opleggen, te verhogen van twee naar vijf jaar.
De PvdA-fractie zou graag nog eens heel precies van de minister vernemen waarom de regering heeft gemeend zo snel met een voorstel tot wijziging van de Wet mbveo te moeten komen. Waarom heeft de Wet mbveo niet meer tijd heeft gekregen zich in de praktijk te bewijzen? De Raad van State heeft opgemerkt dat uit de evaluatie niets blijkt van een structureel tekort aan wettelijke instrumenten om ernstige overlast in de publieke ruimte te bestrijden. Waarin schuilt volgens de minister dan toch de noodzaak om de Wet mbveo reeds nu te wijzigen?
De PvdA-fractie heeft — evenals een aantal andere fracties — in het voorbereidend onderzoek vragen gesteld aan de regering over de veelheid aan wetten en instrumenten die er inmiddels zijn om overlast te bestrijden en over de behoefte die er in de praktijk bestaat aan een integrale herziening van alle openbare-ordebevoegdheden. In de memorie van antwoord heeft de minister verwezen naar de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden en de toezegging van de toenmalige minister om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid van het openbare orderecht te verbeteren. De mondelinge behandeling van en de stemming over dat wetsvoorstel hebben echter al ruim een jaar geleden plaatsgevonden. Kan de minister verklaren waarom het toegezegde onderzoek nog niet is gestart en op welk moment dat alsnog zal gebeuren?
In het voorgestelde lid 2 van artikel 172a Gemeentewet wordt geregeld dat de burgemeester een bevel kan geven aan een persoon aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. Deze bepaling ziet met name op stadionverboden van de KNVB of een voetbalclub, maar is zodanig algemeen geformuleerd dat zij ook kan worden toegepast op bijvoorbeeld een gebiedsverbod rond een evenement, opgelegd door de organisator van dat evenement, of een horecaverbod.
De Raad van State heeft erop gewezen dat mogelijke toepassing op basis van ongespecificeerde private sancties, onvoldoende waarborg biedt voor de vereiste terughoudendheid bij het gebruik van deze figuur. Wij hebben in het voorlopig verslag de regering verzocht, nog eens ten gronde te reageren op deze opmerking van de Raad van State. In de memorie van antwoord heeft de minister er, onder meer in reactie op dit verzoek, op gewezen dat niet de private sanctie als zodanig, maar het gedrag dat tot die sanctie aanleiding gaf, bepalend is bij de beslissing van de burgemeester. Het enkele feit dat er een private sanctie is opgelegd, betekent dus niet dat de burgemeester de private sanctie automatisch en zonder eigen beoordeling kan versterken met een bestuurlijke maatregel, aldus de memorie van antwoord. Hij kan zijn bevoegdheid pas gebruiken als aan de voorwaarden van artikel 172a is voldaan en daarin ligt volgens de regering de waarborg dat niet louter met een verwijzing naar de private sanctie kan worden volstaan en dat de bevoegdheid niet zonder terughoudendheid zal worden ingezet.
Het voorgaande doet echter bij ons wel de vraag rijzen hoe de burgemeester de gedraging die aan de private sanctie ten grondslag ligt, kan vaststellen en beoordelen. Dat is voor de PvdA-fractie een belangrijke vraag. Hoe wordt voorkomen dat een private sanctie te gemakkelijk en wellicht onterecht wordt gevolgd door een bestuurlijke maatregel? Omdat de beoordeling van het geval bepalend is voor de eventueel op te leggen bestuurlijke maatregel, is er volgens de regering geen behoefte aan, zoals wel in het oorspronkelijke wetsvoorstel was vereist, een bij AMvB vast te leggen lijst van private sancties die gevolgd zouden kunnen worden door een bestuurlijke maatregel.
In de memorie van antwoord heeft de minister in dit kader slechts één voorbeeld van een gedraging gegeven die naar verwachting geen grond zal opleveren voor de burgemeester om een maatregel op te leggen. Van gedragingen die mogelijk wel grond opleveren voor de burgemeester een maatregel op te leggen, wordt geen enkel voorbeeld gegeven. De PvdA-fractie verzoekt de minister een royaal aantal voorbeelden te geven van situaties die naar verwachting geen grond zullen opleveren voor de burgemeester om een bestuurlijke maatregel op te leggen en datzelfde te doen voor situaties die mogelijk wel een dergelijke grond zullen opleveren.
Wij wachten het antwoord van de minister op onze vragen met belangstelling af.