Plenair Bikker bij behandeling Bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast



Verslag van de vergadering van 23 juni 2015 (2014/2015 nr. 36)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank u voor uw woorden. Namens mijn fractie wens ik ook onze nieuwe Voorzitter, mevrouw Broekers, van harte geluk. Ik neem aan dat u de gelukwensen straks met veel egards zult overbrengen. Verder wens ik ook u al het goede in uw voorzitterschap hier. Het is mooi om zo kennis te maken.

Voorzitter. Mooie collectieve momenten bouwen de gemeenschap op. Of het nu om een stadsfeest, een sporttoernooi of het inluiden van een nieuw jaar gaat. Wat is het dan onverteerbaar en ergerlijk dat er met grote regelmaat een groep vandalen is die zich richt op afbraak. We kennen allemaal de voorbeelden van wedstrijden die hun glans verloren door wangedrag van zogenaamde supporters of van jaarwisselingen die eindigden in een puinhoop met ontoelaatbaar geweld tegen hulpverleners. Dat willen wij niet tolereren. Deze Kamer zal het daar snel over eens zijn.

Dit roept echter wel de vraag op waar dit gedrag vandaan komt en wat de passende middelen zijn om het tegen te gaan en beter nog te voorkomen. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken wil volgens mij niet de verwachting wekken dat het dit hele probleem oplost. Wel wordt gepoogd om de slagkracht van de betrokken autoriteiten te vergroten en zo het probleem aan te pakken. De fractie van de ChristenUnie ziet het nut van het gebiedsverbod, het groepsverbod en de meldingsplicht. Het zijn duidelijk instrumenten die voorkomen dat de vrede verstoord wordt door relschoppers die hun gang kunnen gaan en pas verwijderd kunnen worden als het kwaad al is geschied. Tegelijkertijd zijn het wel stevige instrumenten. Zij raken de persoonlijke vrijheid van het individu en daarom moet er een grondige motivering zijn voor de toepassing daarvan.

Nu is de oorspronkelijke wet uit 2010 al tot stand gekomen met het oog op de bestrijding van voetbalvandalisme, maar blijkt deze naar het oordeel van verschillende gemeenten, KNVB en betaaldvoetbalorganisaties lastig toe te passen op voetbalvandalisme. Dat is het hoofdargument van de regering om op dit moment met een wijzigingsvoorstel te komen. Daarmee ligt meteen de eerste vraag voor: hoe kan het dat de oude wet niet de passende jas is die deze betrokkenen zochten? Als deze wensen al in 2010 bekend waren — dat suggereert de literatuur in ieder geval wel — waarom bevatte de oorspronkelijke wet deze mogelijkheden dan niet? Kan de minister dat verklaren?

Het huidige wetsvoorstel heeft duidelijk goede bedoelingen. Voor de fractie van de ChristenUnie is dat helder, maar er moet nog wel een aantal essentiële vragen beantwoord worden alvorens wij kunnen concluderen of die goede bedoelingen ook de gewenste uitkomst hebben. Het gaat om de volgende punten: de rechtmatigheid en effectiviteit van dit voorstel, de positie van de burgemeester, de plek die private organisaties krijgen en ten slotte de wortels van deze wet. Ik zal deze punten hierna wat uitgebreider langslopen.

Ik begin met de rechtmatigheid en effectiviteit van deze wet. Door de Raad van State werd al verzucht dat de gereedschapskist van de burgemeester eigenlijk te vol raakt. Die conclusie is al eerder getrokken. Bij de totstandkoming van de voetbalwet werd door velen, ook in dit huis, gewezen op de reeds bestaande instrumenten in de Gemeentewet, de bijzondere wetten en de mogelijkheden in de APV. Senator Holdijk schetste dat mede namens onze fractie treffend. Bovendien is de regelgeving overlappend. Waarom is niet gekozen voor een grondiger voorstel, dat overlap voorkomt en helderheid schept? Waarom is niet bekeken hoe het komt dat meerdere instrumenten weinig benut worden? De kritiek van sommigen dat het toenmalige wetsvoorstel wel voetbalwet heette, maar vooral een instrument werd voor de aanpak van andere vormen van overlast, lijkt bewaarheid. Deelt de minister die mening? En zo ja, waarom wordt dan opnieuw gekozen voor een brede formulering en niet voor een echt toegespitste voetbalwet?

De fractie van de ChristenUnie heeft haar twijfels over de aanpassing die het mogelijk maakt om first offenders een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Wie naar de jurisprudentie bij artikel 172a kijkt, moet constateren dat toepassing meestal staat of valt met goede dossiervorming. Zonder duidelijk dossier met aanknopingspunten geen vrijheidsbeperkende maatregelen, zo oordeelt de rechter. Dat is natuurlijk zeer terecht, want het gaat hier om de grondrechten van een individu die worden ingeperkt van overheidswege. Niet voor niets laat de minister weten dat het criterium "herhaaldelijk" in de wet staat. Maar dat geldt niet voor de first offenders, want dan is de toets "ernstige verstoring" van de openbare orde. Hoe definieert de minister "ernstige verstoring" nu precies? Is dat niet altijd een strafbaar feit? Zo ja, dan is de strafrechtelijke route toch allereerst de aangewezen weg? Mijn fractie hoort ook graag of en hoe bij deze maatregel de dossiervorming van een first offender is. Op het gehoor zal men zeggen: die kan er niet of nauwelijks zijn. Maar dan zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit toch zo stevig dat ik me afvraag wanneer dit artikel kan worden toegepast door een burgemeester.

Dat brengt me bij het tweede punt: de bevoegdheden van de burgemeester. De VVD-fractie uitte in 2010 al de vrees dat de burgemeester als de lokale sheriff zou worden gezien. Bij dit wetsvoorstel las ik soortgelijke bedenkingen van de collega's van D66, PvdA en GroenLinks. Zojuist sprak de heer De Graaf daar ook al over. Dat zijn terechte bedenkingen. Voor de fractie van de ChristenUnie loopt die discussie langs twee lijnen. De ene raakt de rechtsstatelijke principes. De nieuwe bevoegdheden breiden de mogelijkheden uit om vrijheden te benemen; dat raakt direct de grondrechten. Ik vroeg de minister al waarom voor first offenders niet de strafrechtelijke route gekozen wordt. Is het niet veel gepaster om dit via justitiële weg, via de rechter met zijn expertise, invulling te geven? Ik ben benieuwd naar de visie van de minister op dit punt.

De tweede lijn ziet op de gevolgen die het heeft voor het ambt van burgemeester; vanouds apolitiek, maar met dit wetsvoorstel opnieuw meer beleidsinhoudelijk en daarmee meer politiek. Dat maakt kwetsbaar. De democratische verantwoording is bovendien ingewikkeld. In de nota Majesteitelijk en magistratelijk over de staat van het burgemeestersambt die het ministerie van Binnenlandse Zaken vorig jaar het licht deed zien, zien we deze zorgen terug. De fractie van de ChristenUnie vraagt naar de aard van de verdere bezinning die het kabinet aan deze nota wil verbinden. Leidt deze bijvoorbeeld tot een nieuwe indeling van de gereedschapskist van de burgemeester? En indien dit daadwerkelijk overwogen wordt, waarom is dit wetsvoorstel dan zo dringend dat niet even een pas op de plaats gemaakt kan worden?

Ten derde de rol voor private organisaties, waarover meerdere van mijn collega's al hebben gesproken. De sanctie van een private organisatie kan een rol gaan spelen bij het opleggen van een gebiedsverbod. In reactie op de Raad van State benadrukt de regering dat de burgemeester desondanks een eigen, zelfstandige afweging moet maken. Daarom vraag ik om nu eens precies te schetsen waar de meerwaarde van deze bepaling in zit. Wat moet de burgemeester voor meerwerk doen indien er geen private organisatie met een sanctie is? Welke organisaties behalve de KNVB vallen hier nog meer onder? Hoe wordt voorkomen dat dit steeds verder uitwaaiert en dat private sancties al te gemakkelijk een individu in de positie brengen dat zijn grondrechten worden ingeperkt?

Ten slotte de wortels van deze wet en de taak van de overheid. De overheid is er om de gerechtigheid te dienen en om de samenleving zo te beschermen dat goed samenleven daadwerkelijk mogelijk is. De kerkvader Augustinus schreef eens over die gerechtigheid dat een goede overheid traag is in het straffen en gemakkelijk in het vergeven. De straf is er ter bescherming van staat en samenleving en richt zich op herstel van de rechtsorde. Ik begon mijn bijdrage al met de vraag hoe het nu toch mogelijk is dat een klein aantal vandalen het feest of het woongenot voor velen bederven. Van de zijde van de gemeenten werd met name voor jonge overlastgevers benadrukt dat repressie alleen niet de oplossing is. Daarmee tonen de gemeenten een Augustiniaanse wijsheid.

Deze wet lijkt echter vooral zijn wortels te hebben in het repressiedenken. Maar alleen met repressie lost een rechtsstaat zijn problemen nooit op. Als een besef van normen of van beschaving jegens politie en andere publieke dienstverleners ontbreekt, brengen we dat met deze wet niet terug. Dat heeft veel meer van doen met de "dikke ik" waar onze minister-president terecht genoeg van heeft. Ik vraag de minister om juist op dit punt de handschoen op te pakken, samen met burgemeesters, KNVB en supportersverenigingen. Want wie niet naar de wortels kijkt, blijft onkruid wieden. Juist daarom ook de vraag wanneer deze wet in zijn geheel wordt geëvalueerd. In de eerdere tussentijdse evaluatie werd verwezen naar het Engelse model. Ik zou graag zien dat dit, maar ook andere goede buitenlandse ervaringen, bij die evaluatie worden betrokken. Ook hierop zou ik graag een reactie ontvangen van de minister, want ik ben benieuwd hoe hij dat ziet.

Voorzitter, ik kom tot een afronding. De fractie van de ChristenUnie wil een effectieve aanpak van vandalen en heeft daarom zeer welwillend naar dit voorstel gekeken. Maar ook dan blijven een aantal belangrijke vragen staan, als het gaat om de rechtmatigheid, het nut van weer een nieuw instrument en de rol van de burgemeester en van private organisaties. Daarom zie ik uit naar de beantwoording door de minister.