Verslag van de vergadering van 23 juni 2015 (2014/2015 nr. 36)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 19.47 uur
Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):
Voorzitter. Graag wil ik de vier woordvoerders die vandaag hun maidenspeech hebben gehouden ook vanaf deze plaats nog een keer gelukwensen. Ook dank ik de minister voor de nauwkeurige en zorgvuldige beantwoording van de vragen die in de eerste termijn zijn gesteld. Het is ook mooi dat hij nog een toelichting heeft gegeven op enkele zaken die mijn fractie niet meer in de mondelinge behandeling aan de orde heeft gesteld, maar wel via schriftelijke vragen. Dit betrof de verhouding tussen het bestuursrecht en het strafrecht op dit punt. Dat was zeer verhelderend. Dat vonden wij adequaat en overtuigend. Dat geldt ook voor de beantwoording van de vraag waarom wij op dit moment met het wetsvoorstel komen en de vraag over de positie van de first offenders. Hoewel mijn bijdrage daarop niet expliciet inging, vind ik het goed om dit hier te melden.
Ik zal ingaan op twee onderdelen die ik in mijn eerste termijn aan de orde heb gesteld. Het eerste is de positie van de burgemeester in verband met de territoriale reikwijdte van zijn bevoegdheden. Ik vind het heel duidelijk dat de minister heeft gezegd dat het voorstel dat in het Juristenblad werd gelanceerd wat hem betreft inderdaad geen goed idee was. Hij zei dat hij ook overigens vond dat een gebiedsverbod zich alleen kan uitstrekken tot de grenzen waarbinnen de burgemeester zelf een bevoegdheid heeft. Hij noemde als voorbeeld dat het niet mogelijk is om iemand te verbieden de ferry op te gaan om een voetbalwedstrijd buitenslands te bezoeken. Geldt dat vooral vanwege het feit dat het in de meeste gevallen zal gaan om een bevel dat zich uitstrekt tot buiten het territoir van de gemeente waarbinnen de burgemeester bevoegd is? Dit geldt natuurlijk niet zozeer voor een burgemeester in wiens gebied die ferry toevallig ligt. Gaat het vooral om die territoriale bevoegdheid of gaat het om de vraag of de burgemeester eigenlijk het middel gebruikt met het doel uitwedstrijden te verbieden, wat niet past bij de aard van de bevoegdheid die hem is gegeven? Dan is sprake van een inhoudelijk bezwaar, namelijk het gebruik van de bevoegdheid op een manier die niet geëigend is. Het kan natuurlijk beide zijn, namelijk dat het om toepassing buiten het territoir gaat en dat toepassing ook niet geëigend is, maar ik vraag de minister om daarop in te gaan. Dat lijkt ons van belang voor de helderheid van het geheel.
Ik kom op mijn tweede en laatste punt. Wij hebben ook gesproken over de grondslag van het burgemeestersbevel in de situaties waarin een private organisatie, een voetbalclub, iemand een sanctie heeft opgelegd. Dan kan een burgemeestersbevel volgen wanneer ook aan de andere voorwaarden is voldaan. Tijdens het eerdere plenaire debat hebben wij geconstateerd dat bij een voorafgaande privaatrechtelijke sanctie altijd een eigen beoordeling door de burgemeester vereist is en dat hij zich niet gewoon kan verlaten op de sanctie of het oordeel van een private organisatie. Wij hebben ook geconstateerd dat deze bepaling is overgebleven nadat bij nota van wijziging die zogenaamde AMvB-eis is geschrapt. Na alles wat de minister heeft gezegd en de uitleg en de toelichting die hij hierop heeft gegeven, luidt mijn vraag of er niet toch een overbodige bepaling is overgebleven. Het kan misschien handig zijn dat die erin staat omdat een burgemeester op het idee kan komen om, wanneer er sprake is van een privaatrechtelijke sanctie, ook nog zo'n bevel te geven maar in wezen is dat overbodig. Is de minister bereid om bij een toekomstige wijziging van deze wet, via een veegwet, een veranderwet of een wijziging in dit verband, te overwegen om deze bepaling dan ook te schrappen wegens overbodigheid?