Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.18 uur
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Voorzitter. Op de eerste plaats wil ik ook vanaf deze plek de spreker voor mij, de heer Schalk, van harte feliciteren met zijn maidenspeech. Mooi om zijn bevlogen bijdrage aan het debat te kunnen horen. Dank daarvoor.
Voorzitter. De fractie van GroenLinks heeft over het wetsvoorstel Wet normalisering rechtspositie ambtenaren nog een paar zorgen. Die zijn deels van fundamentele aard en deels gebaseerd op vraagtekens over de mogelijke uitvoering van de wet.
Om te beginnen vinden wij het typerend dat het wetsvoorstel spreekt over "normalisering" van de rechtspositie van ambtenaren. Die term — je had ook "harmonisering" kunnen zeggen — zou kunnen veronderstellen dat ambtenaar zijn iets niet-normaals is, iets wat afwijkt van wat de norm zou moeten zijn. Die norm zou dan de rechtspositie van medewerkers in de private sector, in het bedrijfsleven, zijn. De markt als norm, dat is iets waar wij nou niet altijd vanzelfsprekend voor warmlopen. Het lijkt misschien een beetje op een uiting van doorschietend liberaal denken, waar wij de positie van mensen die voor de publieke zaak werken mee tekortdoen.
De publieke sector is mijn fractie even lief als welke andere sector dan ook en wij hebben er geen behoefte aan om de ene sector normatief boven de andere te stellen, ook niet als het gaat om de rechtspositie. Wij vinden het wel belangrijk dat de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van mensen in een specifieke sector of arbeidsomgeving toegesneden zijn op hun specifieke taak. Gelukkig zien de initiatiefnemers en de Tweede Kamer dat ook als het gaat om bijvoorbeeld de positie van Defensiepersoneel en politiemedewerkers. De vraag is dan of het ambtenaarschap, in de betekenis van werken in dienst van de publieke zaak en direct aangestuurd worden door een politiek bestuur, voldoende eigenheid met zich meebrengt voor een specifieke rechtspositie. Die vraag neem ik nu door.
Inherent aan het ambtenaarschap is dat het in talrijke beleids-, publieks-, advies- en managementfuncties vaak lastig manoeuvreren is tussen algemene, abstracte belangen van de publieke zaak of juist heel specifieke belangen van mensen in de publieke sector en de soms concrete en soms indirecte politiek-bestuurlijke belangen van bestuurders bij ministeries, provincies, gemeenten en waterschappen. Die positie rechtvaardigt wat ons betreft in elk geval voor een grote groep functies op onderdelen andere waarborgen voor de rechtspositie dan in het bedrijfsleven noodzakelijk en gebruikelijk is. Zo moeten ambtenaren flexibel en loyaal om kunnen gaan met periodieke politieke koerswisselingen, moeten zij zich beperken in hun eigen vrijheid van meningsuiting om hun politieke bazen niet voor de voeten te lopen en spelen hun werkzaamheden zich altijd af in het spanningsveld van enerzijds vertrouwelijkheid jegens hun politieke bazen en anderzijds de openbare ruimte waarin openbaar bestuur zich afspeelt. Als geen ander moeten deze ambtenaren kunnen omgaan met belangentegenstellingen in de samenleving en binnen het politiek bestuur en daarin zelf ook al op al even transparante wijze opereren. Die positie is lang niet altijd vergelijkbaar met die van een medewerker in de private sector.
Tegenover de loyaliteit jegens wisselende politieke bazen moet wat ons betreft ook omgekeerd loyaliteit bestaan van het openbaar bestuur jegens de mensen die voor hem, voor ons dus, werken. Daarbij past volgens onze fractie dus ook een zekere mate van bescherming van de rechtspositie. Graag horen wij van de initiatiefnemers en het kabinet wat zij in petto hebben om de eigenheid van de positie van dergelijke groepen ambtenaren en de bijbehorende bescherming daarvan te waarborgen. Dat vragen wij des te meer, omdat in veel ambtelijke vertrouwensfuncties bij een onverhoopt conflict de gang naar de openbare civiele rechter belemmerd kan zijn, juist vanwege het vertrouwenskarakter.
Ons tweede punt gaat over de mogelijke implementatie van de zogeheten normalisering van de rechtspositie. In de praktijk zal dat een buitengewoon veelomvattende operatie zijn. Uit de antwoorden van het kabinet blijkt dat meer dan honderd wetten moeten worden aangepast, naast een veelvoud aan regelingen en voorschriften in alle bestuurslagen van ons land. Het verandert de verhouding werkgever-werknemer en gaat over de rechtspositie van misschien wel meer dan een half miljoen mensen. Aanvaarding van dit wetsvoorstel leidt dan ook tot een forse transitie in het openbaar bestuur. Nu heeft dit kabinet, het spijt me echt dat te moeten zeggen, geen gelukkige hand van leidinggeven aan de uitvoering van grote transities. Ik noem alleen al de uit de hand gelopen reorganisatie van de politie, de zelfs een week geleden door de Koning aangehaalde problemen met het pgb en de uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst, die een staatssecretaris de kop hebben gekost. Op een ander moment komen we hier ongetwijfeld nog over te spreken. Waar het me nu om gaat, is de vraag of de initiatiefnemers inzicht hebben in de complexiteit van de implementatie door alle bestuurslagen heen. Hoe denken zij deze langdurige en veelomvattende operatie in goede banen te laten leiden? Is er enige zekerheid te geven over een vlekkeloze uitvoering van een operatie die de rechtspositie van honderdduizenden mensen die voor ons werken raakt?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of deze operatie wel in een behoefte voorziet, gegeven het specifieke spanningsveld waarin een grote groep ambtenaren veelal terecht een specifieke rechtspositie heeft die past bij de specifieke omstandigheden van hun werk. Voorziet dit wetsvoorstel nu daadwerkelijk in een behoefte of veroorzaakt het meer ellende dan het oplost? Graag op dit punt een nadere onderbouwing van de initiatiefnemers.
Ambtenaren opereren binnen een politiek spanningsveld waarin de politieke kleur van hun opdrachtgevers na elke verkiezingen sterk kan wisselen. Dat verdient bescherming tegen politieke willekeur. GroenLinks staat voor een sterke publieke sector, waar mensen met plezier en vertrouwen kunnen werken voor de publieke zaak. Wij vinden dat de overheid als werkgever dat ook moet kunnen waarborgen indien de rechtspositie daarvoor geen bijzondere aanleiding meer zou geven. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de initiatiefnemers en zullen deze antwoorden meewegen in ons finale oordeel over deze initiatiefwet.