Verslag van de vergadering van 29 september 2015 (2015/2016 nr. 2)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.22 uur
De heer Bruijn i (VVD):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel dat in zijn huidige vorm het resultaat is van de parlementaire behandeling van het in 2010 ingediende wetsvoorstel clientenrechten zorg (Wcz). De Wcz was sinds 2007 in voorbereiding, mede naar aanleiding van een oproep vanuit de Patiëntenfederatie NPCF. Dat was de basis. De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed vinden in het doel van het wetsvoorstel, zijnde het meer cliëntgericht maken van de zorg, het voorzien in een laagdrempelige klachtenprocedure door informele klachtafhandeling en mediation, en het vergroten van de kwaliteit van zorg door meer openheid over –- en het leren van — incidenten en klachten. De leden van mijn fractie en ook die van andere fracties hebben vragen gesteld over de noodzaak van deze wet. De regering heeft diverse redenen gegeven om het wettelijk kader gericht op kwaliteit van zorg en klachten en geschillen aan te passen. De huidige Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wklcz) is negatief geëvalueerd in een groot aantal evaluaties. Met name ervaren cliënten klachtencommissies als partijdig. De behandeling van een klacht duurt te lang en het oordeel "gegrond" of "ongegrond" wordt als weinig bevredigend ervaren. De gang naar de burgerlijk rechter is vaak geen alternatief vanwege financiële en procedurele redenen, zo blijkt uit deze studies.
Het hoofdstuk "Kwaliteit van de beroepsuitoefening" uit de Wet BIG is niet van toepassing voor solistisch werkende zorgverleners zonder beschermde titel, terwijl dat aantal sterk groeit. Ook zijn er geen wettelijke eisen ten aanzien van kwaliteit, klachten en geschillen voor aanbieders van cosmetische ingrepen en aanbieders van alternatieve geneeswijzen. De IGZ heeft hier te weinig bevoegdheden. Er zijn onvoldoende waarborgen ter bescherming van de zorgverlener zelf. De definitie van verantwoorde zorg is verouderd. De meldplichten voor zorgaanbieders bij de IGZ zijn te beperkt vormgegeven. Dat geldt ook voor de dossierplicht in de WGBO, die niet de aantekening van een incident regelt. De regering heeft al met al onderbouwd dat een betere benutting van beschikbare instrumenten, in plaats van een wetswijziging, niet afdoende is, omdat het gaat om in de huidige wetgeving nog niet bestaande verplichtingen en waarborgen en om aanbieders die niet vallen binnen de reikwijdte van de huidige wetgeving.
De leden van de VVD-fractie danken de minister voor de schriftelijke beantwoording. Ook danken de leden van mijn fractie de betrokken veldpartijen, van wie een aantal ook aanwezig, waaronder zowel voor- als tegenstanders, zoals de Consumentenbond, de KNMG en vele andere, voor hun waardevolle overleggen en inbrengen. Wij hebben goede nota genomen van hun argumenten. De leden van mijn fractie hebben nog enkele aanvullende vragen.
Onze eerste vraag betreft de regeldruk. De regeldruk en de positie van kleinschalige zorgaanbieders zijn in de schriftelijke behandeling uitgebreid aan de orde geweest. Het is duidelijk dat diverse brancheorganisaties van kleine zorgaanbieders momenteel voor hun leden gezamenlijk een klachtencommissie hebben georganiseerd. Na inwerkingtreding van de Wkkgz kunnen deze leden ook de verplichte klachtenfunctionaris en de aansluiting bij de geschilleninstantie via hun brancheorganisatie realiseren. De minister heeft in de nadere memorie van antwoord aangegeven dat zij in het implementatietraject voor de Wkkgz nadrukkelijk rekening zal houden met de wijze waarop kleinschalige zorgaanbieders kunnen voldoen aan de eisen vanuit de Wkkgz en de wijze waarop zij de administratieve lasten zo veel mogelijk kunnen beperken. Dat kan bijvoorbeeld door gezamenlijk met andere aanbieders een klachtenfunctionaris te organiseren of door een model aan te reiken voor het veilig melden van incidenten voor kleine zorgaanbieders, waarmee de administratieve lasten zo beperkt mogelijk blijven. Hoe verwacht de minister, alles overziend, dat de uitvoeringslasten voor vooral de kleine zorgaanbieder zich zullen ontwikkelen? Is zij bereid om bij de evaluatie van deze wet, aangekondigd voor vijf jaar na inwerkingtreding, dit aspect nadrukkelijk mee te nemen en deze Kamer ter zake op de hoogte te stellen? Graag een toezegging.
Mijn volgende punt betreft de juridisering. De leden van mijn fractie hebben in de schriftelijke voorbereiding vragen gesteld over mogelijke juridisering en stijging van het aantal claims, zoals ook naar voren gebracht door onder andere de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). De angst bestaat bij sommigen dat een risico voor juridisering van het arts-patiëntcontact ontstaat als een geldelijke compensatie van een misser in de zorgverlening mogelijk of zelfs de gewoonte gaat worden. Anderzijds kan de rechter ook nu al een geldelijke compensatie opleggen en zorgen de nu functionerende klachtenfunctionarissen eerder voor dejuridisering, door het oplossen van zaken in onderling overleg. Bovendien kwam dankzij een artikel in Medisch Contact, ons vakblad, van 10 september jongstleden aan het licht dat de angst voor juridisering gebaseerd was op de aanname dat een geschillencommissie boetes kan uitdelen. Die aanname lijkt onjuist. Dit bleef ook onweersproken in nader overleg dat mijn fractie heeft gehad met de auteur, die overigens zeer correct gerectificeerd heeft. Indien deze onjuistheid kan worden bevestigd, kan dankzij genoemd artikel ten minste een deel van de zorg voor juridisering kennelijk worden weggenomen. Ik kom daar later nog op terug, als ik spreek over de bevoegdheden van de geschilleninstantie.
Mevrouw Martens i (CDA):
Is met "juridisering" en "boete" niet bedoeld dat het een spreekfout betreft, omdat het gaat over de claim? Daarmee blijven dus juridiseringsrisico's: een boete kan niet, maar de claimtoekenning wel, en die blijft.
De heer Bruijn (VVD):
Dat zou ik ook gedacht hebben, maar in het artikel, een belangrijk artikel in een belangrijk vaktijdschrift, luidde het allereerste woord in de kop van het artikel "boete". Dat laat er dus geen onduidelijkheid over bestaan dat het inderdaad gaat om boetes, niet om claims, niet om klachten en ook niet om andere procedures. Het gaat om boetes. Gelukkig kunnen we de zorg wegnemen, want uit nader onderzoek blijkt dat de geschillencommissie geen boetes kan uitdelen. Dat is voor iedereen goed nieuws. De zorg die gebaseerd was op de aanname dat geschillencommissies boetes kunnen uitdelen, quod non, kan dus in ieder geval worden weggenomen. Ik denk dat wij daar allemaal zoals wij hier zitten blij over zijn. U ook, mevrouw Martens.
Mevrouw Martens (CDA):
Dan blijft de claim staan. En u weet ook dat koppenmakers in de kranten soms iets anders zetten dan de tekst eigenlijk bedoelt te zeggen. Dat is geen vraag meer, voorzitter, maar een constatering.
De voorzitter:
Graag via de voorzitter. De procedure is hetzelfde.
De heer Bruijn (VVD):
Wat mevrouw Martens zegt, klopt inderdaad. Vandaar ook dat wij contact hebben opgenomen — dat heb ik zelf ook gedaan — met de betreffende auteur. Het woord "boetes" bleek toen wel degelijk zo bedoeld te zijn als het er stond. Het stond ook niet alleen als eerste woord in de kop, maar ook verderop in het artikel. Gelukkig bleek uit het overleg dat we hadden met de auteur en een aantal juristen dat de geschillencommissies geen boetes kunnen uitdelen. Daarmee is die zorg, waar dit hele artikel op gebaseerd was, gelukkig voor ten minst een groot deel weggenomen. Ik denk dat we daar allemaal heel blij over moeten zijn en dat mevrouw Martens dat zeker ook zou moeten zijn. Daar kunnen we elkaar snikkend over in de armen vallen, zou ik bijna zeggen.
De regering heeft uiteengezet waarom zij niet vreest voor juridisering. Uit diverse onderzoeken blijkt dat mensen informele geschiloplossing positief waarderen. In aangrenzende beleidsdomeinen leidt het toepassen van informele geschiloplossing tot een situatie waarin een ruime meerderheid van de cliënten tevreden is met de uitkomst van de afhandeling. In de verzorging, verpleging, thuis- en kraamzorg, en in de geestelijke gezondheidszorg zijn de geschillencommissies gestart in respectievelijk 2011 en 2013 en zijn er tot heden geen tekenen van claimcultuur of juridisering. In bijvoorbeeld de bouwsector zijn het interessant genoeg juist aanbieders die informele geschiloplossing uitdrukkelijk opnemen in hun reguliere contractvoorwaarden. Bij navraag blijkt dit onder meer het geval vanwege de in die raden aanwezige inhoudelijke expertise en de vaak snellere afhandeling. Er zijn geen aanwijzingen dat een commissie van beroepsgenoten sneller een claim zou toewijzen dan een rechter. De vraag is ook of het logisch zou zijn om dat te vrezen. Volgens sommigen ligt zelfs eerder het omgekeerde voor de hand. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?
Niettegenstaande het voorgaande heeft de regering, vanwege het aantal vragen dat over juridisering is gesteld en de zorgen die erover leven in het veld, aangegeven bereid te zijn om dit aspect mee te nemen bij de evaluatie van deze wet, vijf jaar na inwerkingtreding. Graag vraag ik de minister om een bevestiging hiervan. Ook wil ik de minister de toezegging vragen om de evaluatie ter zake ook aan deze Kamer te doen toekomen en ons vooraf te informeren over de opzet van die evaluatie. Voorts wil ik de minister vragen wat precies gemeten zal worden bij de aangekondigde nulmeting. Gaat het hier uitsluitend om het aantal claims per tijdseenheid, of wordt ook gekeken naar meldingen, procedures, patiënttevredenheid en tevredenheid bij zorgverleners en zorgaanbieders? Ten slotte: hoe kijkt de minister aan tegen de door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en andere aangedragen variant inhoudende dat de klachtencommissie een bindende uitspraak doet waarna de geschillencommissie de hoogte van de schadeclaim vaststelt? Zou het aldus verplicht naast elkaar laten bestaan van beide gremia niet juist meer, of zelfs veel meer, bureaucratie in de hand werken?
Ten slotte wil ik de minister verzoeken om in dit debat nader in te gaan op de angst voor ondermijning van meldingsbereidheid en de waarborgen voor de positie van de zorgverleners, zoals naar voren gebracht door met name de KNMG en de Brancheorganisaties Zorg. Vooralsnog deelt mijn fractie die angst niet. Mijn fractie denkt niet dat een arts die conform zijn professionele standaard handelt, zijn handelen zou wijzigen omdat we de Wkkgz krijgen. De vraag is ook of die arts dan een knip voor de neus waard zou zijn.
Ik kom te spreken over de geschilleninstantie. Naar aanleiding van vragen van mijn fractie vermeldt de regering in de nadere memorie van antwoord dat een geschilleninstantie een laagdrempelig alternatief biedt voor de gang naar de civiele rechter, die door veel cliënten als een te grote drempel wordt ervaren. Een stap dus naar een laagdrempeligere voorziening. Uit de memorie van antwoord heeft mijn fractie begrepen dat het begrip "alternatief" hier zo moet worden gelezen, dat het bestaan van een voor de zorgaanbieder krachtens de Wkkgz verplichte klachtenfunctionaris en een geschilleninstantie geenszins afdoet aan de mogelijkheid tot de rechtstreekse gang naar de rechter, mocht de cliënt die gang verkiezen. Kan de minister dit bevestigen? Ik refereer ook aan het eerdere interruptiedebat dat ik hierover voerde met mevrouw Martens.
Om die keuzemogelijkheid ook de facto reëel te laten zijn, is het belangrijk dat de cliënt deze keuzemogelijkheid dan ook expliciet aangereikt en uitgelegd krijgt, zo menen de leden van mijn fractie. Deelt de minister deze mening? Kan de minister aangeven hoe dit vorm zal krijgen?
Mevrouw Martens (CDA):
Begrijp ik het goed dat de heer Bruijn toch de geschillencommissie als laagdrempeliger blijft aanduiden en dat hij ook vindt dat de gang naar de rechter na de bemiddeling prettig is voor de cliënt? Het is allemaal bedoeld om het laagdrempeliger te maken en dichter bij de cliënt te brengen. Na de bemiddeling valt dan meteen de gang naar de rechter als alternatief voor de geschillencommissies. In mijn ogen is er met de klachtencommissies een laagdrempelig, intern en onafhankelijk oordeel mogelijk en blijft de rechter alleen maar voor de doorprocedeerders. Dat blijft toch iets geks.
De heer Bruijn (VVD):
Ik heb gezegd dat in de memorie van antwoord wordt gesteld dat de geschillencommissie een laagdrempelig alternatief biedt voor de gang naar de civiele rechter.
Mevrouw Martens (CDA):
Ik wil even accentueren dat de heer Bruijn zojuist heeft gezegd dat die daar juist niet voor bedoeld is. Nu citeert hij uit de memorie van antwoord dat het daar wel voor bedoeld is, waarvan akte.
De heer Bruijn (VVD):
Ik vrees dat ik nu verkeerd word geciteerd, maar ik vind het fijn dat mevrouw Martens dit zegt. Dat geeft mij de gelegenheid om het nog eens uit te leggen. De hele beweging is naar meer laagdrempeligheid. In plaats van de verplichte klachtencommissie krijgen wij een verplichte klachtenfunctionaris. Op veel plaatsen waar het volgens iedereen goed is geregeld, is er nu een klachtenfunctionaris. Die is in de beleving van de patiënt laagdrempeliger dan de klachtencommissie. Dat is een beweging.
De andere beweging is dat wij in plaats van alleen de gang naar de rechter nu ook de mogelijkheid krijgen van de gang naar een geschillencommissie. Dan moeten wij natuurlijk niet de geschillencommissie qua laagdrempeligheid vergelijken met de klachtencommissie. De klachtencommissie verschuift immers naar de klachtenfunctionaris. De geschillencommissie komt er als optie bij naast de rechter. Volgens sommigen is de geschillencommissie laagdrempeliger dan de rechter. Ik heb niet gezegd dat ik dat zelf zo ervaar, want ik heb daar geen ervaring mee; ik lees dat het volgens sommigen zo is. Het is heel belangrijk dat de geschillencommissie expertise aan boord heeft; daar heb ik wel ervaring mee. Bijvoorbeeld in de bouwsector kiezen de aanbieders er massaal voor om naar een geschillencommissie te gaan en niet naar de rechter, juist vanwege die expertise. Als je al bang zou zijn voor meer claims, dan vraag ik mij af of een commissie van beroepsgenoten, zijnde de geschillencommissie, meer geneigd zou zijn om een claim toe te kennen dan de onafhankelijke rechter die bovendien nauwelijks verstand van zaken heeft. Relatief weinig; laat ik voorzichtig zijn in mijn formulering. De hele beweging is er een van meer laagdrempeligheid en meer keuzemogelijkheden. Ik kan het niet anders zien, tenzij wij appels met peren gaan vergelijken. Maar dan moeten wij ook de huidige rechter vergelijken met de huidige klachtencommissie.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Bruijn (VVD):
Dank u, voorzitter.
Om de keuzemogelijkheid van de rechter ook de facto reëel te laten zijn, is het belangrijk dat de cliënt deze keuzemogelijkheid dan ook expliciet aangereikt en uitgelegd krijgt. Deelt de minister deze mening? Kan zij aangeven hoe dit de facto vorm zal krijgen? Dit klemt temeer, nu de keuze voor de gang naar de geschillencommissie de mogelijkheid van een inhoudelijke behandeling door een rechter afsnijdt. Immers, het bindend advies van de geschillencommissie kan uitsluitend nog aan een rechter worden voorgelegd voor procedurele toetsing, zoals uiteengezet in de memorie van antwoord op pagina 44. Graag vernemen wij de visie hierop van de minister. Hoe beschouwt de minister in dit verband de suggesties die vanuit het veld zijn gedaan aangaande de aan de klachtenfunctionaris te stellen kwaliteitseisen?
De Wkkgz verplicht zorgaanbieders om aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie die bevoegd is geschillen te behandelen en ook een schadevergoeding kan opleggen tot in ieder geval €25.000. Begrijpt mijn fractie het goed dat vorderingen tot schadevergoeding boven €25.000 altijd bij de gewone rechter moeten worden ingediend en de geschilleninstantie zich onbevoegd en een dergelijke vordering niet-ontvankelijk zal verklaren?
De geschilleninstantie behandelt dus zowel klachten met een claim tot schadevergoeding als klachten zonder financiële claim. De geschilleninstantie voert haar taak formeel uit door een bindend advies uit te brengen. Dit is in artikel 20 van de Wkkgz juridisch vertaald naar "uitspraak bij wege van bindend advies", naar mijn fractie aanneemt in de zin van titel 15, boek 7, van het Burgerlijk Wetboek, art. 7:900 en verder, resulterend in een vaststellingsovereenkomst. Kan de minister dit bevestigen? Dit betekent dat partijen verplicht zijn om de uitspraak van de geschilleninstantie na te komen. Een vonnis is het niet; het heeft immers geen executoriale titel. Als een partij niet nakomt, kan men hooguit nakoming vorderen, maar dus niet executeren. De facto kan het wel als een vonnis ervaren worden, omdat hoger beroep is uitgesloten en men ook verder geen rechtsbescherming meer heeft.
De geschilleninstantie kan ook bemiddelen en bevorderen dat een schikking tussen partijen wordt getroffen. Dat wordt bedoeld met "adviserende taken". In dat geval kunnen partijen alsnog onderling tot een duurzame oplossing voor het geschil komen. Dan is een uitspraak bij wege van bindend advies van de geschilleninstantie niet nodig, maar komen partijen zelf tot een afspraak over de wijze waarop het geschil wordt beëindigd. Maar ook in gevallen waarbij sprake is van een claim tot schadevergoeding is de bemiddelende rol van de geschilleninstantie mogelijk, zeker wanneer beide partijen met elkaar verder willen en het vertrouwen in de relatie willen behouden of herstellen. Gelukkig heeft de patiënt de mogelijkheid om claims en klachten tegelijkertijd in te dienen, zodat de klachtenfunctionaris over dat gehele pakket in één keer met die patiënt kan spreken. En gelukkig wordt dat niet uit elkaar getrokken, waardoor je alleen maar meer procedures, meer stappen, meer bureaucratie en meer kosten zou krijgen.
Kan de minister bevestigen dat de geschilleninstantie wel een bindend advies maar geen boete of waarschuwing kan opleggen, omdat de geschilleninstantie een privaatrechtelijk karakter heeft en verder geen bevoegdheden bij wet krijgt toegewezen? In de laatste nota naar aanleiding van het verslag staat dat een uitspraak ook het opleggen van een verbod en het geven van een "verklaring voor recht" kan inhouden. Dat is niet eerder aan de orde geweest. Zou de minister hierop willen ingaan? Wat kan een uitspraak van de geschillencommissie zoal inhouden?
Met betrekking tot de optimale samenstelling van de geschillencommissie geeft de minister in de memorie van antwoord aan dat deze afhankelijk is van diverse factoren zoals de soort klacht, het type zorgaanbieder en de lokale omstandigheden. Gelukkig, zo zeg ik ook in de richting van het CDA, zijn er ook hier weer keuzemogelijkheden. Dat was indertijd misschien een reden voor het CDA om in de Tweede Kamer deze wet te ondersteunen. Gelet op het grote toepassingsbereik van het wetsvoorstel en de veelsoortigheid van klachten die hiermee gepaard gaat, is het dus niet de bedoeling één specifieke geschilleninstantie voor te schrijven. Gelukkig maar, aldus mijn fractie. Het wetsvoorstel biedt volgens de memorie van antwoord ruimte aan partijen om hieraan zelf invulling te geven, opdat optimaal tegemoet kan worden gekomen aan de lokale behoefte, overeenkomstig de wens van partijen en zoals het ook in andere branches is geregeld met de geschillencommissies of de arbitragecommissies. Bedoelt de minister met dit laatste dat zowel de cliënt als de zorgverlener invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de individuele geschillencommissie in kwestie? Hoe ziet de minister dit in de praktijk voor zich?
De memorie van antwoord vervolgt met de stelling dat het denkbaar is dat de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken voor een aantal sectoren de rol van geschilleninstantie op zich gaat nemen. Bij de SGC is de voorzitter altijd een rechter, zodat juridische expertise aanwezig is. Is de minister niet van mening dat juridische expertise altijd aanwezig zou moeten zijn, dus ook in sectoren waarbij de SGC niet betrokken is of wordt? Is de minister bereid te bevorderen dat een jurist altijd deel uitmaakt van de commissie, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de AMvB inzake de erkenningsregeling? Is de minister bereid dit aspect mee te nemen bij de wetsevaluatie? Is zij bereid de genoemde AMvB voor te hangen bij deze Kamer?
Mijn fractie wacht de beantwoording door de minister met veel belangstelling af.
De voorzitter:
Het woord is zo aan de heer Don, maar eerst zal ik lang bellen omdat het zijn maidenspeech is.
Voorzitter: Broekers-Knol
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de heer Don, die, zoals gezegd, zijn maidenspeech zal houden.