Verslag van de vergadering van 29 september 2015 (2015/2016 nr. 2)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 15.04 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst wil ik de heer Don ook publiekelijk feliciteren met zijn maidenspeech. De SP is natuurlijk een andere partij dan de ChristenUnie, maar het Leger des Heils kan ook bij ons niet stuk.
Voorzitter. Via een lange weg bereikt ons nu een wetsontwerp dat aanvankelijk slechts een onderdeel zou zijn van een veel bredere wet over cliëntenrechten in de zorg. Het onderdeel dat in dit wetsvoorstel is uitgewerkt betreft klachten en geschillen in de zorg, en niet de medezeggenschap en andere aspecten. De beweging die is ingezet ter versterking van de positie en de invloed van cliënten in de zorg vindt mijn fractie belangrijk. Dat blijkt ook uit onze eerdere bijdragen in deze Kamer en onze inzet om verzekerden meer zeggenschap te geven bij zorgverzekeraars. Daarover komen we in het kader van het wetgevingsprogramma van deze minister later nog te spreken.
Mijn fractie staat sympathiek tegenover het doel van dit wetsvoorstel. Als we letten op de titel ervan, is er wel iets veranderd ten opzichte van het aanvankelijke wetsontwerp. Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, staat uitdrukkelijk in het teken van de kwaliteit van de zorg. Dat is wat ons betreft niet een aspect van dit wetsvoorstel, maar het kader waarbinnen het op nieuwe leest geschoeide klachtrecht moet gaan functioneren. De winst van dit wetsvoorstel is dat klachten- en geschillenregelingen worden gestandaardiseerd en afgestemd op bestaand en te ontwikkelen kwaliteitsbeleid.
In de bestaande klachtenregeling worden al langere tijd zwakke plekken aangewezen. Die hebben te maken met het informele karakter van klachtenregelingen, het soms ontbrekende vertrouwen in klachtencommissies, ontevredenheid bij cliënten over de afhandeling van klachten en de moeilijke gang naar geschilleninstanties. Dit alles heeft de roep doen ontstaan naar een wettelijk kader, geformaliseerde procedures en een betere waarborging van onafhankelijkheid. In de asymmetrische verhouding tussen arts en patiënt, of tussen zorgaanbieder en cliënt, moet er worden gelet op de positie van de zwakste partij. Dat is de patiënt c.q. de cliënt. Het gaat tenslotte om zijn of haar gezondheid, lichaam en leven. Die positie wordt nu versterkt, onder meer door een vorderingsrecht dat in de oude wettelijke regeling ontbrak.
In de nieuwe wet krijgt de zorgaanbieder de verplichting een klachtenfunctionaris aan te wijzen. De cliënt krijgt informatie over de wijze waarop een klacht kan worden ingediend en als er na een weg van behandeling geen uitkomst is, dan is de procedure om op te schalen naar een geschilleninstantie. De aanpak is erop gericht een klacht dicht bij de zorgaanbieder op te vangen en zo mogelijk daar al op te lossen. Vormen van mediation kunnen al vroeg worden ingezet. Deze aanpak lijkt ons zeer juist: men moet beginnen bij de situatie die aanleiding gaf tot de klacht, de mensen daar aanspreken en de bestaande kwaliteitsmechanismen ook daar inzetten.
Nu geeft de minister aan dat naast de aangewezen klachtenfunctionaris er nog altijd klachtencommissies kunnen blijven bestaan. Dat gebeurt dan in vrijwilligheid, want er is geen wettelijke verplichting meer daartoe. De behoefte de klachtencommissies te handhaven komt op in situaties waarin er sprake was van tevredenheid met de gang van zaken. Mijn fractie heeft een vraag over de verhouding tussen een nog bestaande klachtencommissie en een aan te wijzen klachtenfunctionaris. Tevredenheid over een huidige regeling hoeft immers niet te betekenen dat de cliënt daarmee werkelijk het beste gediend is. De tevredenheid over de huidige klachtencommissies kan ook zien op de mate waarin klachten nu kunnen worden beheerst. Hoe zal een klachtencommissie zich straks moeten verhouden tot de wettelijk aangewezen klachtenfunctionaris? Mogen zorgaanbieders cliënten bijvoorbeeld eerst doorverwijzen naar de eigen klachtencommissie en daarna pas naar de klachtenfunctionaris? En hoe zit het met de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris, die immers nog altijd door de zorgaanbieder wordt aangewezen? Het lijkt mij belangrijk om het in dit debat ook te hebben over de kwaliteitseisen, de maatstaven die we aanleggen voor de kwaliteit van de klachtenfunctionaris. We willen de minister ook vragen welke rol zij ziet voor eventuele ombudsfuncties in de zorg. Die ontwikkelen zich ook. Kunnen zij een alternatief zijn voor de klachtbehandeling?
In de schriftelijke voorbereiding is bijzondere aandacht uitgegaan naar de kleinere zorgaanbieders, de kleine zelfstandigen of zo men wil: de solisten in de zorg. Er is gesproken over de regeldruk — dat punt is al eerder aan de orde geweest vanmiddag — en over de mogelijke financiële consequenties die hier zwaar kunnen wegen. Maar voor kleine zorgaanbieders moet het uitgangspunt natuurlijk eveneens zijn dat hun zorg van goede kwaliteit is en dat de cliënt bij hen in veilige handen is. Nu zegt de minister dat zij geen verdere vormvereisten stelt als men maar voldoet aan de wet en een klachtenfunctionaris aanwijst. Zij kunnen de regels dus op eigen wijze implementeren. Tot welke uitkomst gaat dit leiden? Wat betekent dit voor de kleine zorgaanbieders? Graag horen we meer hierover, aangezien de minister, na aanvaarding van dit wetsvoorstel, regels gaat geven voor de implementatie. Deze wet zou ertoe kunnen leiden dat een aantal kleine zorgaanbieders omvalt of niet meer zal kunnen functioneren, omdat zij nu eenmaal niet meer aan de kwaliteitseisen zullen voldoen. Hoe is deze wet uitvoerbaar zonder dat hij onbedoelde effecten gaat opleveren in de wereld van de kleine zorgaanbieders?
De nieuwe wet zal leiden tot een herinrichting en professionalisering van de praktijk van klachtbehandeling. Er worden vast nieuwe protocollen gemaakt. Ook komen er aanwijzingen voor het gedrag en het handelen van zorgaanbieders. Wordt dat proces begeleid? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierbij? De praktijkgevolgen van de wet raken natuurlijk rechtstreeks de kwaliteit en de kwaliteitsstandaarden in de gezondheidszorg. Dat is uitdrukkelijk ook de bedoeling van dit wetsvoorstel, want daarin wordt de klachtbehandeling in het kader van kwaliteitszorg geplaatst. Graag horen we nog in dit debat van de minister een uiteenzetting over de ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid in de zorg in relatie tot de verdere ontwikkeling van klachtrecht en geschillenbeslechting. Hoe ziet zij dit?
Een ander thema dat onze fractie nog bezighoudt, is het onderscheid tussen klacht en claim. De nieuwe wet is erop gericht om klachten in een vroeg stadium af te vangen en zo mogelijk tot een bevredigende oplossing te brengen. Lukt dat niet dan is er de gang naar de geschilleninstantie, die een bindend advies geeft. Uiteindelijk kan dan ook nog de gang naar de rechter worden gemaakt. Niet alle klachten hoeven echter te eindigen in een claim en de klachtenprocedure moet niet juridificeren, zo is de gedachte. Toch is het realistisch ervan uit te gaan dat niet alle mensen die klagen zich altijd gemakkelijk neerleggen bij gedane uitspraken door een klachtenfunctionaris. De nu opgezette regeling baant wel degelijk ook een weg voor mensen die tot de hoogste instanties door willen gaan met hun procedures. Mijn fractie meent dat dit risico geen reden kan zijn om cliënten en patiënten het recht te ontzeggen op een onafhankelijke procedure, maar ziet wel degelijk de keerzijde van deze regeling. Hoe kijkt de minister tegen dit probleem aan?
Wij wachten de verdere gedachtewisseling in dit debat af en horen graag de antwoorden van de minister op de door ons gestelde vragen.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Bruijn een interruptie wil plaatsen.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik wacht het af, voorzitter.
De heer Bruijn i (VVD):
Ik ga die verwachting dan maar invullen. Ik heb eigenlijk twee vragen aan de heer Kuiper. Hij had het net over de kleine zorgaanbieders. Die zouden volgens de heer Kuiper misschien kunnen omvallen, als ik hem goed heb begrepen. De berekeningen laten zien dat de extra kosten ongeveer €100 per aanbieder zouden kunnen zijn. Als die aanbieder omvalt als hij €100 extra kosten krijgt, dan zou hij zonder deze regeling ook wel zijn omgevallen, denk ik, dus ik deel die zorg niet. Bovendien zijn er veel kleine aanbieders die dit allang zo doen, en die vallen allemaal niet om. Dat is mijn eerste vraag.
Dan mijn tweede korte vraag. U bent bezorgd dat deze wet de weg opent naar een procedure tot aan de hoogste organen, maar die weg is nu ook allang open voor de patiënt. De patiënt kan nu ook naar de rechter, in hoger beroep et cetera. Daar verandert niets aan. De bedoeling van de wet is om door een betere afhandeling, laagdrempeliger, dicht bij de patiënt zelf, die gang naar die hogere rechtsorganen onnodig te maken en de patiënt zelfs zodanig beter te behandelen dat hij die gang zelf ook niet nodig vindt.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
De eerste vraag gaat over het omvallen van kleine zorgaanbieders. Dat is natuurlijk niet wat ik beoog. Wat ik zie, is dat het risico bij de kleine zorgaanbieders mogelijk groot is. Zij hebben geen buffers, zij staan er alleen voor. Dan hebben wij te maken met regeldruk. Ik ben het met u eens dat het volgens de berekeningen die wij hebben gezien, op te brengen moet zijn. Er is ook de dreiging van een claim, die tot €25.000 kan gaan. Dat is voor een kleine zorgaanbieder een heel groot bedrag.
Volgens mij moet het gaan om een prikkel om kwaliteit te leveren. Dat geldt ook voor de kleine zorgaanbieder, die in deze dynamiek natuurlijk kwetsbaarder is dan een grote zorgorganisatie. Dat is wat ik wilde zeggen. Mijn hoofdregel is hier dat ook de kleine zorgaanbieder, de solist, de kwaliteit moet leveren waar we in dit land voor willen staan. De vorm waarin zorg wordt geboden, moet niet een beperking zijn van de kwaliteit ervan. Dat is de eerste vraag.
Dan de tweede vraag. Ik ben het met u eens dat het zo moet werken dat de klacht wordt afgevangen dicht bij de bron, waar iets ontstaat waar mensen ontevreden over zijn. Ik zou niet willen dat het wordt gejuridificeerd en dat mensen doorprocederen tot de hoogste instantie. Ik heb de verwachting dat deze wet zo kan werken, maar ik heb hierover een vraag gesteld aan de minister. Je hebt nu eenmaal mensen die toch doorgaan. We leven niet in een Utopia, waar alles precies gaat zoals het in onze voorstellingen op z'n allerprachtigst kan zijn. Het is realistisch om te bedenken dat er mensen zijn die doorgaan met procederen en die wel willen juridificeren. Daarover hoor ik graag het oordeel van de minister.