Verslag van de vergadering van 6 oktober 2015 (2015/2016 nr. 3)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.30 uur
Mevrouw Nooren i (PvdA):
Voorzitter. We zouden vandaag bijna vergeten dat de heer Atsma zijn maidenspeech heeft gehouden. Ik feliciteer hem van harte. En hoewel hij zijn verhaal met motivatie deed, was het misschien leuker geweest als het over een ander onderwerp was gegaan. Ik hoop dat ook een keer iets van het fietsen mag doorklinken in zijn verhaal. Wie weet, als we het hier een keer over sport hebben.
Ik begin met een gedicht; we hebben het toch over kunst.
Het is de schilder: Rembrandt
Harmenszoon van Rijn!
De kleurentoovenaar,
die meer dan Tulp kon toov'ren
Uit spier en lijkenvet,
uit doctorshoed en poov'regering
Versierselen van kant,
waarin die bieden aan
Hun standseer offeren,
hun trots en eigenwaan.
Dit is een van de dertien gedichten die in 1955 door Vestdijk werden geschreven in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ter ere van de 350ste geboortedag van Rembrandt. Over wat kunst is, lopen de meningen uiteen, maar bij de werken van Rembrandt merken we toch dat dit anders ligt. De heer Atsma meldde het al: in 1956 werden de schilderijen waarover we het vandaag hebben, voor het laatst in Nederland in de openbaarheid getoond. Toen, en ook nu nog, vonden de meeste Nederlanders dat schilderijen van Rembrandt behoren tot ons nationaal cultureel erfgoed en dat ze, als het even kan, door iedereen te bezichtigen moeten zijn. Dat vindt ook de PvdA-fractie.
Wij begrijpen dan ook goed dat, als unieke werken van Rembrandt, zoals de twee huwelijksportretten, door particulieren te koop worden aangeboden, bezien wordt of zij aangekocht kunnen worden door nationale musea, al dan niet met steun van de rijksoverheid. We begrijpen dat dit met het huidige voornemen tot aankoop kan worden gerealiseerd. Daarbij is het voor de PvdA-fractie belangrijker dat de werken openbaar worden tentoongesteld dan wie de eigenaar van de werken is.
Wij hebben als PvdA-fractie kennis genomen van het feit dat de meerderheid van de fractievoorzitters van de Tweede Kamer een oproep aan het kabinet heeft gedaan om het met enige spoed financieel mogelijk te maken om de schilderijen van Oopjen Coppit en Maerten Soolmans te kunnen kopen, en dat het daarvoor nodige besluit tot begrotingswijzigingen op brede steun in de Tweede Kamer kan rekenen. We danken de regering voor de toegestuurde stukken, ook voor die van vandaag. De vragen die we hebben, gaan over de consequenties van het voornemen om de twee schilderijen te kopen, en over het vrijmaken van gelden uit de rijksbegroting.
Ik begin met dat laatste. We spreken vandaag over twee incidentele suppletoire begrotingen, namelijk die ter wijziging van de begrotingsstaten van het ministerie van OCW en het ministerie van Financiën. Vandaag hebben we daarover nog aanvullende stukken gezien. Wat betreft de eerstgenoemde wordt op de incidentele suppletoire begroting een mutatie vermeld van 80 miljoen onder het kopje "Opdrachten: beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis". Kan de minister aangeven welk verband deze kwalificatie heeft met het verwerven van de schilderijen? In de incidentele suppletoire begroting ter wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Financiën wordt melding gemaakt van een kasschuif van 12 miljoen, die weer verband houdt met ICT-uitgaven die in 2016 in plaats van 2015 zullen worden gerealiseerd. Kan de minister aangeven wat dit betekent voor de op Prinsjesdag gepresenteerde begroting voor 2016?
Over het hanteren van de kasschuif hebben we een wat algemenere vraag. Een kas-verplichtingenstelsel laat het intertemporeel schuiven met budget toe. In de ogen van de PvdA-fractie moet voorkomen worden dat deze begrotingstechniek te pas en te onpas uit de kast wordt gehaald. Kan de minister aangeven wat de criteria zijn voor het hanteren van een kasschuif? Is het denkbaar dat er sprake is van een vertraging in beleid zonder dat er sprake is van een kasschuif? En zo ja, ligt dan het gevaar op de loer dat er geen bestendige lijn is in het gebruikmaken van kasschuiven en dat daarmee een belangrijk begrotingsprincipe onder druk komt te staan?
Wat betreft de financiering van de aankoop hebben wij vragen over het aanwenden van mogelijke toekomstige dividenden uit staatsdeelnemingen, die als gedeeltelijke dekking worden gehanteerd. In de eerste plaats verbaast het mijn fractie dat dergelijke informatie niet uit de begrotingsstukken en de toelichting daarop is af te leiden. Maar ook bij de handelwijze plaatsen wij onze vraagtekens. Begrijpen wij goed dat wordt vooruitgelopen op dividend uit staatsdeelnemingen dat eventueel en op zijn vroegst pas in 2016 beschikbaar komt? Hoe verhoudt dit zich tot het kas-verplichtingenstelsel dat ik zojuist aanhaalde? Is deze handelwijze naar het oordeel van de regering in lijn met de Comptabiliteitswet? En zo ja, op welke onderdelen baseert de regering zich dan? Is het eigenlijk usance dat er op basis van kwartaalcijfers van zekere staatsdeelnemingen reeds middelen worden vrijgemaakt? Wat gebeurt er dan wanneer volgend jaar blijkt dat die dividendverwachting toch niet zal uitkomen of dat juist andere deelnemingen een lager dividend dan verwacht uitkeren? Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister op deze vragen.
Ons volgende punt heeft betrekking op de bijdrage van particulieren en fondsen voor het verwerven van de schilderijen. In de variant waarin het Rijk samen met het Rijksmuseum de werken zou kopen, was het nadrukkelijk de bedoeling dat ook private partijen en fondsen een financiële bijdrage zouden leveren. Sterker nog: de directeur van het Rijksmuseum heeft zelfs geopperd dat hij het volledige bedrag uit de particuliere markt zou kunnen halen als hij daar voldoende tijd voor zou hebben. De Nederlandse regering vraagt vandaag via een incidentele suppletoire begrotingswijziging om 80 miljoen beschikbaar te stellen voor het Nederlandse deel van de aankoopkosten. In de afgelopen maanden is aanvankelijk in relatieve stilte gewerkt aan het voorbereiden van de aankoop van de schilderijen. Hierin is verandering gekomen toen de directeur van het Rijksmuseum zich publiekelijk uitsprak over het feit dat de schilderijen mogelijk beschikbaar zouden komen en dat het Rijksmuseum er interesse in had. Welke invloed hebben de gang van zaken in de afgelopen weken, waaronder de media-optredens van onder anderen de directeur van het Rijksmuseum, het feit dat de schilderijen gedeeld bezit worden van Frankrijk en Nederland en het voornemen van de regering om 80 miljoen beschikbaar te stellen voor de aankoop, op een eventuele bereidheid van particulieren en fondsen om bij te dragen in de kosten van de aankoop? Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Zijn er fondsen en particulieren die mee willen betalen?
Voor de financiering van de werken wordt gebruikgemaakt van gelden uit het nationaal museaal aankoopfonds. Daarin resteert nu nog maar bedrag van 4 miljoen, hebben wij begrepen. De PvdA-fractie vraagt de minister uit te leggen hoe deze aanpak past in het nationale cultuurbeleid. Welke risico's lopen we, nu de beschikbare middelen in het nationaal museaal aankoopfonds in onze ogen ernstig beperkt zijn? Klopt onze veronderstelling dat dit betekent dat de mogelijkheden van de overheid om bij te dragen aan de aankoop van andere werken nu ernstig beperkt zijn?
Naar wij hebben begrepen is het aankoopproces in een stroomversnelling gekomen toen openbaar werd dat een van de opties zou zijn dat het Rijksmuseum samen met de Nederlandse Staat beide schilderijen zou kopen. Daarbij werd gemeld dat de verkoop van beide schilderijen aan Nederland door de Fransen als een ongewenste optie zou worden beschouwd en dat de Fransen dreigden met een exportverbod.
We begrijpen dat dit een proces in gang heeft gezet, waarbij een gezamenlijke aankoop van Frankrijk en Nederland op korte termijn door onze regering werd ingeschat als de enige optie om de werken tentoon te kunnen stellen in het Rijksmuseum en te vermijden dat beide schilderijen zouden worden gekocht door rijke particulieren.
Wat wij niet goed begrijpen is dat een snelle overeenkomst met de verkopende partij de enige manier was om dit te voorkomen. Als Frankrijk de export van de werken naar Nederland zou blokkeren, zou dat toch ook een niet te nemen hobbel zijn voor andere particuliere kopers? We vragen de minister om de gang van zaken op dit punt toe te lichten.
Ik kom bij ons laatste punt. Er is een afspraak gemaakt met het Louvre om deze huwelijksportretten afwisselend in het Rijksmuseum en in het Louvre te exposeren. Wat de PvdA-fractie betreft zouden toonaangevende schilderijen en andere kunstwerken vaker van locatie mogen wisselen, om kunst makkelijk bereikbaar en toegankelijk te maken voor zo veel mogelijk inwoners van Europa. In het debat in de Tweede Kamer heeft de minister laten weten dat zij positief staat tegenover afspraken om kunstwerken over en weer uit te wisselen. Welke specifieke acties gaat de minister ondernemen om dit daadwerkelijk te realiseren?
Wij hebben vandaag een bijzonder debat over de aankoop van twee bijzondere schilderijen. Het ziet ernaar uit dat deze binnenkort te bezichtigen zijn in het openbaar. Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen over het proces tot nu toe en over de rijksbijdrage aan de aankoop.