Plenair Köhler bij behandeling pakket Belastingplan 2016 en Wet Common Reporting Standard



Verslag van de vergadering van 14 december 2015 (2015/2016 nr. 12)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 20.32 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Mijn eerste inbreng in het plenaire debat in deze Kamer sinds mijn benoeming in juni, gaat over het Belastingplan voor volgend jaar. Een plan waar de coalitie van VVD en PvdA pas na veel geschuifel, een viertal nota's van wijziging en een novelle die hier boven de markt hangt, voldoende steun voor lijkt te verwerven.

De staatssecretaris, en via hem zijn ambtenaren, wil ik danken voor de zeer snelle beantwoording van de vragen over de novelle bij het Belastingplan. Hierdoor kunnen we deze vandaag in onze beraadslagingen betrekken, nog voor de Tweede Kamer deze novelle bespreekt. Eindelijk leiden de manoeuvres van D66 tot enige bestuurlijke vernieuwing. Maar of we daar blij mee moeten zijn, betwijfel ik.

De regeringscoalitie van VVD en PvdA claimt dat hun plan om de belastingen te verlagen de optimale mix van maatregelen bevat om zowel de werkgelegenheid te bevorderen als om te komen tot evenwichtige inkomensverhoudingen. De SP is het daar niet mee eens. Allereerst enkele opmerkingen over de werkgelegenheid. De 4,5 miljard euro belastingverlaging voor burgers zou volgens het kabinet 28.000 banen opleveren. Dat is niet veel: als die miljarden in de zorg worden gestoken, of geïnvesteerd in de sociale huisvesting, levert dat een veelvoud aan banen op. Als minister Asscher een banenplan zou lanceren dat meer dan €150.000 per baan kost, zou hij worden hij weggehoond. Maar goed, 28.000 banen veronderstelt het kabinet. Daarbij baseert het zich op het rekenmodel van het Centraal Planbureau. Volgens dat model ontstaan die banen vooral door de arbeidskorting, een belastingvoordeel voor werkenden, te verhogen. Dat vergroot het verschil met mensen zonder betaald werk. Die zouden daardoor harder naar werk gaan zoeken. Het aanbod bepaalt de vraag, althans volgens de theorie van de aanbodeconomen. Zo komen er op termijn meer mensen aan het werk, in theorie.

Op de tegenwerping dat er al honderdduizenden werklozen vergeefs op zoek zijn naar een baan en dat het geen banen oplevert als daar door de arbeidskorting geprikkeld nog honderdduizenden werkzoekenden bijkomen, hebben deze theoretici ook een antwoord. Voor de korte termijn kan dat wel zo zijn, maar als de werkloosheid dadelijk veel minder is, gaat hun theorie wel weer op. Dat kan misschien wel tien jaar duren, maar dat doet voor de regering niet af aan de aantrekkingskracht van het rekenmodel. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de voorspelde 28.000 CPB-modelbanen niet voor de nabije toekomst, maar voor de langere termijn worden voorzien?

Ik ga uitgebreid in op deze rekenarij, omdat deze theorie verhindert dat de coalitie meewerkt aan verbetering van het belastingplan. Toen de heer Dijkgraaf in de Tweede Kamer namens de fracties van SGP, ChristenUnie, CDA en SP een voorstel indiende om de gezinnen met één kostwinner wat beter te bedelen, werd dat afgewezen, want het zou volgens het rekenmodel te veel banen kosten. De heer Dijkgraaf, zelf overigens een aanhanger van de CPB-modellen, betoogde nog met kracht van argumenten waarom de manier waarop het CPB het model toepaste bij zijn voorstel niet adequaat was. Maar daar mocht staatssecretaris Wiebes niet op ingaan, want de regering verlaat zich per definitie op de CPB-berekening, dus in dit geval ook. Kafka op het Binnenhof.

Overigens zal belastingverlaging heus wel wat banen opleveren. Als de mensen netto meer inkomen krijgen, kunnen ze meer besteden en daardoor groeit de economie en komen er banen bij. Maar daarvoor hoef je mensen zonder betaald werk — ouderen en mensen met een uitkering — niet te laten achterblijven bij de mensen met betaald werk, wat in de belastingvoorstellen van de regering juist wel gebeurt. En daarbij is het goed om vooral de mensen met lage inkomens er geld bij te geven, want zij zullen dat sneller weer in de economie pompen. Maar dat gebeurt in de voorstellen van het kabinet juist niet.

Daarmee kom ik op wat het kabinet "evenwichtige inkomensverhoudingen" noemt. De hogere arbeidskorting komt vooral ten goede — althans in de oorspronkelijke voorstellen van het kabinet — aan mensen met een laag of modaal loon. Dat was voor de VVD natuurlijk niet evenwichtig genoeg. Daarom moest er ook belastingverlaging voor de hogere middengroepen en voor de hoogste inkomens komen. Dus verlaging van de belasting in de tweede en derde schijf en verlenging van de derde schijf. Dat betekent dat je pas bij een hoger inkomen in de hoogste belastingschijf van 52% valt. Van die laatste maatregel profiteert krap 7% van de belastingplichtigen, de 7% mensen met de hoogste inkomens. Toch schrijft de staatssecretaris in zijn antwoorden dat deze maatregel ten gunste komt van de midden- en hoge inkomens. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hij het midden tussen 0 en 100 boven de 93 legt?

Met dit Belastingplan trekt de staatssecretaris namens de regering als een sinterklaas langs de huizen. De meeste mensen krijgen een leuk cadeau, de rijkere mensen een wat luxer cadeau en de mensen met een minimuminkomen krijgen helemaal niets. Deze sinterklaas rijdt hun huisje stilletjes voorbij. Als VVD'er kan hij ermee thuiskomen, maar hij doet het ook namens de PvdA. Dat valt me, ondanks alles wat we van die partij inmiddels gewend zijn, toch nog tegen.

Hier komt D66 opeens in beeld, als een streaker tijdens een voetbalwedstrijd. Hevig staat zij naar sinterklaas te gebaren. "Wat is er toch?", vraagt sinterklaas. "Moet ik de arme mensen ook wat geven?" "Nee sinterklaas", zegt D66. "Moet ik dan de rijke mensen een minder groot cadeau geven?" "Nee, dat zeker niet", roept D66. "Ik wil alleen wat aandacht." "Oké", zegt sinterklaas, "hier heb je een paar pepernoten. Dan kan ik verder."

De regering heeft om voor sinterklaas te spelen wel geld moeten lenen. Maar als het om cadeaus aan hun kiezers gaat, zijn de VVD, de PvdA, het CDA en D66 hun strenge woorden over het financieringstekort, waarmee ze eerder draconische bezuinigingen motiveerden, opeens vergeten.

De mensen met een minimuminkomen, met een bijstands- of een Wajonguitkering — zo'n miljoen mensen moeten daarvan rondkomen in dit land — zijn al tientallen jaren meer en meer achtergebleven bij de rest van Nederland. In de voorstellen van het kabinet gaan zij er, als zij geen kinderen hebben, dit jaar als enige groep niet in koopkracht op vooruit. Terwijl de andere huishoudens er gemiddeld 1,5% — dat is tegen de €500 per jaar — op vooruitgaan. Deze achterstelling is voor de SP onaanvaardbaar.

De twee miljoen huishoudens met lage inkomens blijven steeds verder achter bij de twee miljoen huishoudens met hoge inkomens. En dat wordt door de belastingen onvoldoende rechtgezet. Onder het kabinet Rutte-Asscher gingen de lage inkomens in de periode 2012-2015 7% in koopkracht achteruit. De hoge inkomens gingen er 3% op vooruit. Ik ontleen deze cijfers aan een artikel dat mijn voorganger in deze Kamer, Geert Reuten, vorige maand publiceerde in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Als de staatssecretaris het wil nakijken, kan hij het daar vinden. Als het kabinet al streeft naar evenwichtige inkomensverhoudingen, dan is het daar tot nu toe niet in geslaagd.

Ook met het Belastingplan 2016 wordt het verschil tussen de mensen met lage en hoge inkomens weer groter. Huishoudens met een laag inkomen gaan er gemiddeld €130 per jaar op vooruit, huishoudens met een middeninkomen €650 en huishoudens met een hoog inkomen krijgen er meer dan €1.000 per jaar bij. Voor zover de staatssecretaris liever in percentages rekent, wat ik me in dit geval vanuit zijn positie heel goed kan indenken omdat die de zaak zouden verhullen, merk ik op dat ook in percentages de verbetering van de koopkracht uiteenloopt: een hoger percentage voor de huishoudens met hoge inkomens dan voor de huishoudens met lage inkomens. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom het kabinet dit evenwichtige inkomensverhoudingen noemt?

De SP wil deze tendens naar steeds grotere ongelijkheid keren door de belastingen naar draagkracht te heffen en de sterkste schouders de zwaarste lasten te laten dragen. Gemeten aan deze uitgangspunten, scoort het Belastingplan 2016 dat we nu bespreken geen voldoende.

Extra aandacht vragen we voor de almaar toenemende groep kinderen die in armoede opgroeien. In ons toch zo rijke land leven 400.000 kinderen die door het lage inkomen van hun ouders niet volwaardig mee kunnen doen in de samenleving. Wat vindt de staatssecretaris daarvan, in het licht van de door de regering bepleite participatiemaatschappij?

Ook de ouderen hebben de laatste jaren veel ingeleverd. In de voorstellen van de regering wordt er eenmalig wat bij gegeven, vooral bij de ouderenkorting, om de koopkracht volgend jaar te repareren. Maar over het algemeen gaan de ouderen er volgend jaar weinig tot niets op vooruit en in 2017 vervallen de eenmalige maatregelen weer. Dan kan het kabinet in de vierde nota van wijziging wel schrijven dat er dan weer 100 miljoen bijkomt voor ouderen en in de novelle daar nog eens 100 miljoen bovenop doen, maar dat neemt niet weg dat de ouderen er in 2017 per saldo honderden miljoenen euro's op achteruit gaan. Als ik de laatste antwoorden van de staatssecretaris lees, zijn dit bedragen van 250 miljoen ten gevolge van de belastingplannen 2015 en 2016 samen. Als ik alle cijfers, ook die van de heer Van Rooijen, helemaal goed begrijp, dan moeten we daarbij ook nog een achteruitgang van 275 miljoen optellen door de verhoging van de inkomensafhankelijke bijdrage in de ziektekostenverzekering voor ouderen. Graag vraag ik de staatssecretaris of hij deze cijfers kan bevestigen. De SP concludeert in ieder geval dat ouderen in de voorstellen van het kabinet onderbedeeld worden.

Het is onmogelijk alle gebreken van ons belastingstelsel in deze bijdrage aan de orde te stellen. Daarom ga ik nu niet in op het continu dalende aandeel van de belastingopbrengsten van bedrijven. Evenmin kom ik toe aan de grootschalige belastingontwijking door internationale bedrijven of de halfhartige opstelling van het kabinet op dit punt. Wel wil ik ingaan op de belasting op vermogens, want dit Belastingplan bevat ook een onderdeel over de aanpassing van de vermogensrendementsheffing; voldoende aanleiding om het ook dit jaar over de groeiende vermogensverschillen te hebben.

"Rijkste Nederlanders flink rijker" kopte de Volkskrant begin november. Ik citeer: "Volgens de nieuwste Quote 500 zagen de 500 rijkste Nederlanders hun gezamenlijk vermogen dit jaar voor het eerst sinds de financiële crisis weer met meer dan 10% toenemen. Het aantal miljardairs groeide met vier tot zestien." De vermogensverschillen in Nederland horen bij de hoogste in de Westerse wereld. De 10% rijkste mensen bezitten meer dan 60% van het vermogen. Als je zoveel verdient dat je een deel van inkomen opzij kunt zetten en gaat beleggen, dan groeit dat vermogen door de jaren heen verder zonder dat je er iets voor hoeft te doen. Je profiteert van het werk van anderen. Niet voor niets spreken sommige economen in dit verband van het onverdiend inkomen.

Dit inkomen uit vermogen wordt maar licht belast: 30% van een fictief rendement van 4%. Een beetje miljonair haalt makkelijk 5% rendement en betaalt dan maar 24% belasting. De SP vindt dat we niet langer een fictief rendement moeten belasten, maar het werkelijke rendement dat mensen uit hun vermogen halen. We constateren met instemming dat de Tweede Kamer vorige maand een SP-motie heeft aangenomen die de regering oproept snel met voorstellen in die richting te komen. Wat ons betreft gaat de belasting op vermogenswinst ook flink omhoog, van 30% naar 40% en voor miljonairs nog meer. Laten we de onverdiende inkomens drastisch beperken. Met dat geld kunnen we onze collectieve voorzieningen verbeteren.

Het kabinet is op dit punt met een beperkt voorstel gekomen. Het stelt voor om de vermogensrendementsheffing in de buurt te brengen van de werkelijk behaalde rendementen. Het fictief rendement voor mensen met een klein vermogen, die dat vooral op een spaarrekening hebben staan, gaat omlaag en het veronderstelde rendement voor mensen met een groot vermogen, die dat goeddeels beleggen, gaat omhoog.

De SP vindt dat redelijk, hoewel het nog lang niet aan onze voorstellen tegemoetkomt. Het is alleen een verschuiving binnen het kwart van de bevolking dat een vermogen van meer dan €250.000 bezit. 3 miljoen mensen gaan erop vooruit. Alleen de 300.000 meest vermogende Nederlanders gaan wat meer belasting betalen. De SP kan met deze verschuiving instemmen.

Wel hebben we een vraag over de berekening van het fictieve rendement op vastgoed, zoals de tweede woning. In het voorstel van de staatssecretaris wordt ervan uitgegaan dat de netto huuropbrengsten nul zijn en dat de gemiddelde waardestijging van koopwoningen van 4,25% in rekening wordt gebracht. De staatssecretaris schrijft er echter zelf bij dat dit fictieve rendement op deze manier nog te laag is berekend. Wij vragen hem dan ook voor volgend jaar met een betere berekening voor het rendement op vastgoed te komen. Dat is ook nodig, omdat juist bij het vastgoed het niet eenvoudig zal zijn om snel over te gaan op het belasten van het werkelijk behaalde rendement.

Het voorstel voor een verbeterde vermogensrendementsheffing steunen we, maar de rest van het Belastingplan in deze vorm niet. Daarvoor zou het gewijzigd moeten worden, zodat ook de mensen die dat het hardst nodig hebben er in koopkracht op vooruitgaan. Als altijd zien de leden van de SP-fractie met interesse uit naar de reactie van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Köhler. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. U bent op 9 juni dit jaar beëdigd als lid van deze Kamer. Daarmee bent u, 44 jaar na uw eerste echte kennismaking met de politiek, weer terug op het politieke toneel.

Die eerste kennismaking vond plaats bij de Pacifistisch Socialistische Partij in 1971. Direct nadat u lid was geworden van deze partij werd u actief bij de partijafdeling in Den Haag. En al snel werd u, als 18-jarige, landelijk actief als jongerensecretaris. Vanuit die positie werd u scholingssecretaris en later politiek vicevoorzitter. In een interview zei u hierover dat dit geen doelbewuste stappen waren, maar meer een toevallige samenloop van omstandigheden. Er werd een beroep op u gedaan en u verklaarde zich bereid. Als vicevoorzitter was u onder andere belast met het schrijven van een strategiestuk. Geen gemakkelijke taak, want het waren roerige tijden in de partij. Er leefden grote interne tegenstellingen over de koers van de partij en de samenwerking met andere partijen. In die turbulente jaren zeventig kreeg u ook enige landelijke bekendheid als algemeen secretaris van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen.

In 1980 deed men weer een beroep op u. Dit keer om gemeenteraadslid te worden in Amsterdam. Deze functie hebt u vervuld tot 1987, waarbij u het laatste jaar fractievoorzitter was van Links Akkoord, een samenwerkingsverband tussen CPN, PSP, PPR en EVP. In 1987 verliet u de Amsterdamse gemeentelijke politiek om landelijk bestuurder te worden van de Vervoersbond FNV en later directeur van het Projectbureau Aanvullend Openbaar Vervoer. In 1994 keerde u terug in de Amsterdamse gemeenteraad en werd u fractievoorzitter van de inmiddels jonge, nieuwgevormde partij GroenLinks. Vier jaar later werd u benoemd tot wethouder van Verkeer en Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. Als wethouder in Amsterdam pleitte u onder meer voor het rekeningrijden en de autoloze zondag en verzette u zich tegen de liberalisering van de taximarkt.

In 2001 werd u adviseur sociale zekerheid en inkomenspolitiek bij de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland. Vier jaar later werd u directeur van de Vereniging Milieudefensie. In die hoedanigheid protesteerde u onder andere tegen de verbreding van de A4 tussen Leiderdorp en Burgerveen en droeg u bij aan een akkoord dat een meer milieuvriendelijke aanleg van de Tweede Maasvlakte waarborgde. "Er ligt nu een resultaat waar het milieu en de inwoners van Rotterdam wel bij varen", zei u in 2009.

U hebt in een interview in 1987 gezegd dat u weliswaar in discussies soms cynisch kunt zijn, maar nooit qua levenshouding. Ik wens u toe dat dit nu, zoveel jaar later, met een rijke schat aan politieke ervaring, nog steeds het geval is. Ik wens u ook veel succes met uw verdere bijdrage aan het werk van de Kamer. Ik schors de beraadslaging om de collegae en mijzelf de gelegenheid te geven om u te feliciteren.