Verslag van de vergadering van 21 december 2015 (2015/2016 nr. 14)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 19.35 uur
De heer Van Rij i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. In de eerste plaats feliciteer ik de heer Köhler met zijn maidenspeech, want daartoe ben ik nog niet in de gelegenheid geweest.
Vorige week dinsdag heeft de staatssecretaris van Financiën in eerste termijn uitvoerig antwoord gegeven op de vragen uit deze Kamer. Daarna heeft de Tweede Kamer de novelle inzake het belastingpakket goedgekeurd. In deze tweede termijn wil ik mij beperken tot een viertal zaken: de noodzaak tot een belastinghervorming en de kloof tussen een- en tweeverdieners, het box 3-plan van het kabinet en de emigratieheffing, de novelle en de ouderenkorting en de implementatie van de moeder-dochterrichtlijn.
De staatssecretaris heeft vorige week het volgende gezegd: "Grote hervormingen lukken nooit in één keer. Als je er niet aan begint, lukt het nooit en als je er wel aan begint, moet je gewoon even volhouden". Verder zei hij: "Mijn oproep aan de Kamer is ongeveer gelijk aan de oproep die zij aan mij doet: laten we doorgaan, desnoods stap voor stap". Dat zijn mooie woorden, zo net voor de kerst uitgesproken. Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA heeft duidelijke plannen voor de verdere stappen. Ik mag in dat verband verwijzen naar de recente publicatie Het grote belang van een nieuw belastingplan, met als ondertitel Beschouwingen over de hervorming van het belastingstelsel. Met instemming hebben wij kennisgenomen van de opmerking van de staatssecretaris dat de grenzen voor wat betreft het gebruik van inkomensafhankelijke, gerichte fiscale instrumenten is bereikt. Ik gaf namens de CDA-fractie in eerste termijn al aan dat het einde van het gebruik van de gerichte fiscale instrumenten definitief in zicht is. Wel vraag ik mij af hoe realistisch het is dat het kabinet-Rutte II in de weinige tijd die het nog gegeven is, namelijk maximaal dertien maanden, nog met verregaande voorstellen gaat komen. Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich?
Ronduit positief is de lof die de staatssecretaris vorige week de heer Schalk van de SGP toezwaaide: "Wat mij betreft heeft de heer Schalk natuurlijk inhoudelijk raak geschoten met het onderwerp". Dat gaat over de gegroeide kloof in beschikbaar inkomen tussen eenverdieners en tweeverdieners, al dan niet met kinderen. De motie-Schalk is tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in deze Kamer met een meerderheid aangenomen. De CDA-fractie heeft die motie con amore gesteund. Ook vorige week heb ik in de eerste termijn hiervoor aandacht gevraagd. Wij hebben zelf een handreiking gedaan, waar de staatssecretaris niet concreet op ingegaan is. Zou de staatssecretaris ervoor openstaan om de afbouw van de algemene heffingskorting voor de niet-verdienende partner minder sterk te temporiseren dan voorgesteld in het amendement-Dijkgraaf/Omtzigt, zodat ook de negatieve werkgelegenheidseffecten volgens het MICSIM-model marginaal zullen zijn? Of zegt hij: dat is een onbegaanbare route voor mij? Indien dat het geval zou zijn, zie ik nog niet goed in hoe wij zijn bemoedigende woorden over constructief overleg moeten plaatsen. Kan hij concreter worden in hoe hij dit voor zich ziet bij de totstandkoming van het Belastingplan 2017?
De leden van de CDA-fractie zijn inderdaad niet verrast, maar wel diep teleurgesteld door het antwoord van de staatssecretaris van Financiën over de door de CDA-fractie en anderen bepleite ontkoppeling van het box 3-plan en het belastingpakket 2016. We zullen er nu geen woorden meer aan vuil maken, maar het moge duidelijk zijn dat wij het onbegrijpelijk vinden dat de regeringspartijen elkaar zo krampachtig vasthouden. In het Nederlands kennen wij het gezegde "Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald". Daar is het kabinet Oost-Indisch doof voor. Het box 3-plan van het kabinet is in de woorden van de memorie van toelichting "ontegenzeggelijk complexer". Wij zeggen: het zal door geen enkele belastingplichtige worden omarmd, omdat het zo ver afstaat van de realiteit en in strijd is met de wetsgeschiedenis van box 3 en de wetssystematiek van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het zal tot onnodige grenseffecten leiden met als gevolg negatieve budgettaire consequenties en, last but not least, het helpt de kleine spaarder niet. Die zal blijven interen op zijn vermogen wanneer hij voorzichtig belegt, dat wil zeggen in deposito's en banktegoeden.
Daarnaast doet er zich iets vreemds voor. De regering zegt zelf dat het box 3-plan een tijdelijk plan is. Uiteindelijk moeten ook in box 3 reële rendementen bij inkomsten uit vermogen worden belast. Dat zegt het kabinet wel, maar hoe serieus gaat de staatssecretaris aan de slag met de motie-Bashir/Van Weyenberg? Dat is een vraag. In die motie wordt de regering immers verzocht om te komen met een voorstel om reële rendementen te belasten, al in te dienen bij het Belastingplan 2017. En dan zou het stelsel van het belasten van reële rendementen al op 1 januari 2018 moeten ingaan. Zelf zegt de regering in de memorie van toelichting dat pas drie jaar na de inwerkingtreding van de Wiebestaks, dus niet eerder dan 1 januari 2020, bezien zal worden "… of, in welke mate, op welke termijn en onder welke voorwaarden een heffing op werkelijk rendement tot de mogelijkheden behoort". Een belangrijk alternatief wordt overigens op voorhand naar de prullenmand verwezen. Ik doel hiermee op bijlage 1 bij de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016. Het belasten van netto-inkomsten uit vermogen in combinatie met de invoering van een vermogenswinstbelasting ziet het kabinet niet zitten. Het zou uitvoeringstechnisch te ingewikkeld zijn, terwijl tientallen landen een dergelijk systeem hebben. Wat wil het kabinet dan? De motie-Bashir/Van Weyenberg acuut uitvoeren, maar eigenlijk twee alternatieven van tafel vegen? Dan is er nog maar één mogelijkheid: een vermogensaanwasdeling invoeren. Ik kijk met belangstelling uit naar het antwoord van de staatssecretaris.
Kortom, het is niet uitgesloten dat het box 3-plan van het kabinet gedurende een lange overgangstermijn van toepassing is. En dan kom ik terug bij mijn voorstel om in plaats van het voorgestelde box 3-plan de bestaande vrijstelling te verhogen onder gelijktijdige afschaffing van de vrijstelling. Het Centraal Planbureau heeft dat voor ons doorgerekend. In een bepaalde variant kan een dergelijke geleidelijke afschaffing van de vrijstelling al snel een paar honderd miljoen opleveren. Het plan van het kabinet zal, naar onze mening, ten minste een gat slaan in de begroting van 2017 en daaropvolgende jaren van tussen de 250 miljoen en wellicht 500 miljoen, omdat de belastingplichtigen boven 1 miljoen nooit met de progressieve vermogensbelasting akkoord zullen gaan. Zij gaan geen 30% over 5,5% betalen. Dat staat gelijk aan 1,65%. Dan kiezen zij natuurlijk voor een heffing in box 2, al dan niet volledig belast of in de vorm van een vrijgestelde beleggingsinstelling, ook na het amendement-Groot/Bashir. Eenvoudige rekensommen laten zien dat zulks voordeliger is. De staatssecretaris verweert zich door te zeggen dat het switchen naar box 2 nu ook al kan, maar nogmaals, dat doet die groep van miljonairs, bestaande uit ruim 37.000 belastingplichtigen, nu niet, omdat die met een materiële vermogensbelasting van 1,2% kan leven. Dat zal echter niet zo zijn bij 1,65%. Dat is een verhoging van 37,5%. Ik herhaal dat die groep van slechts 1% van het totaal aantal belastingplichtigen in box 3 nu nog goed is voor een opbrengst van 1 miljard euro, zijnde 25% van de totale 4 miljard die met box 3 jaarlijks wordt opgehaald.
De heer Backer i (D66):
Ik luister met grote belangstelling naar collega Van Rij. Ik vraag me het volgende af. Hoe weet hij zo zeker dat 37.000 Nederlanders op die manier met dat vermogen zullen gaan handelen in de toekomst? De zekerheid die hij daarbij uitspreekt, geeft ook iets van legitimiteit aan de beweging die zij volgens hem zouden maken. Kan hij daar wat meer over zeggen?
De heer Van Rij (CDA):
Dat wil ik graag doen. In de eerste plaats heb ik het over 37.000 belastingplichtigen met meer dan 1 miljoen die goed zijn voor 1 miljard. Mijn schatting is dat een kwart tot de helft, dus 250 tot 500 miljoen, van de belastingopbrengst van box 3 naar box 2 gaat. Waarom? Ik zal een heel eenvoudige rekensom geven. Wie 1 miljoen heeft — ik laat de vrijstelling even buiten beschouwing — betaalt 1,2% …
De heer Backer (D66):
De rekensom is te maken; daar gaat het mij eigenlijk niet om. Ik vind de gedachte achter de redenering zo interessant. Ik ga er niet van uit dat de heer Van Rij ze alle 37.000 kent, maar toch weet hij dat dit de natuurlijke stap is die zij zullen gaan maken omdat ze deze berekening maken — die ik begrijp en die we allemaal kunnen volgen — en hij weet ook dat ze op deze manier zullen handelen. Moet er door de wetgever worden geanticipeerd op een handelswijze die hij als een vaststaand feit hier bespreekt? Kan hij mij dat uitleggen?
De heer Van Rij (CDA):
Dat is precies mijn punt. Als je een wet maakt, moet je ook nadenken over gedragseffecten. Dat is hier niet gebeurd. Het is voor een belastingplichtige volstrekt legitiem om dit te doen, net zoals de heer Backer ongetwijfeld gebruikmaakt van de hypotheekrenteaftrek, of niet. Heel veel Nederlanders doen dat in ieder geval. Als iemand in box 3 nu 1,2% betaalt, betaalt hij straks 1,65%. In een alternatieve situatie betaalt hij misschien 1% of 1,2%. Dan gaat hij van box 3 naar box 2. Dat staat de wet toe. Daar is niets vreemds aan. Gedragseffecten onderzoeken is precies wat moet gebeuren, maar dat is niet gedaan. Daar wil het kabinet allemaal niets van horen. Het leeft in de waan dat er een briljant plan is gemaakt om kleinere spaarders te ontlasten en grotere vermogens zwaarder te belasten.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb eigenlijk nog een vraag aan de heer Backer over het vorige punt.
De voorzitter:
Doet u dat dan als de heer Backer aan het woord is? Dat is wel zo handig, want hij kan nu niet antwoorden.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Het gaat mij om het woord "legitimiteit" dat hij gebruikte. Daar kom ik dan zo op terug.
De voorzitter:
Heel graag.
De heer Van Rij (CDA):
Ik vervolg mijn betoog. Beide doelen die het kabinet stelt met dit tijdelijke plan om kleinere spaarders te ontlasten en grotere vermogens zwaarder te belasten, zullen niet worden bereikt. Wij zijn het niet met het kabinet eens en roepen het kabinet op om direct in het nieuwe jaar tot bezinning te komen. Om dat proces een duwtje in de goede richting te geven, dien ik graag de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Van Rij, Van Rooijen, Van Strien, Ten Hoeve, Schalk en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering op termijn streeft naar een nieuw systeem om reële rendementen uit vermogen te belasten in box3;
constaterende dat de regering nog niet een dergelijk langetermijnplan heeft gemaakt;
overwegende dat het box 3-plan, zoals voorgesteld door de regering, slechts bedoeld is als een tijdelijk regime, ingaand vanaf 1 januari 2017;
overwegende dat de kleine spaarders in onvoldoende mate worden geholpen met dat tijdelijk regime;
overwegende dat simpeler en rechtvaardiger oplossingen binnen het bestaande systeem van box 3 mogelijk zijn;
verzoekt de regering om uiterlijk bij de Voorjaarsnota met een nieuw voorstel te komen waarin die alternatieven voor een simpeler en voor kleine spaarders voordeliger tijdelijk regime zijn opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter K (34302, 34303, 34304, 34305, 34306, 34276, 34360).
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Ik heb een vraag over de motie, zodat ik die goed begrijp. Is de intentie dat voor de kleinere spaarders de belasting omlaaggaat en dat voor de grotere vermogens het tarief omhooggaat?
De heer Van Rij (CDA):
Ik dank mevrouw Vos voor deze vraag. Ik heb dit vorige week in mijn eerste termijn toegelicht. Als je in de huidige systematiek de vrijstellingen verhoogt, zal dat met name gericht zijn op de mensen met kleine vermogens tot €100.000. Zij profiteren daar direct van, net zoals in 2016 de vrijstelling met €3.000 omhooggaat. Tegelijkertijd zou je de vrijstelling boven 1 miljoen moeten afschaffen. Dat kost miljonairs meer. Zij financieren dat dan. Dat geldt ook voor de categorie tussen €100.000 en de 1 miljoen. Daar zou je dan de vrijstelling geleidelijk kunnen afschaffen. Dat is een idee. Er zijn in diezelfde geest ook wel andere alternatieven denkbaar. Daar roept deze motie toe op.
De leden van de CDA-fractie zijn er niet van overtuigd dat de emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghouders een juiste maatregel is. De beoogde wetswijziging is hoogstwaarschijnlijk in strijd met de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Wij steunen dan ook het voorstel dat de VVD tijdens de schriftelijke behandeling heeft gedaan, om de termijn op te rekken tot twintig jaar. Ten slotte vinden de leden van de CDA-fractie het ook disproportioneel dat hier zich ruim 30 fte's mee bezig moeten gaan houden.
De leden van de CDA-fractie zouden nog kort op de novelle willen reageren. De novelle bevat een aantal kleine aanpassingen op het Belastingplan 2016, zoals dat op 18 november jl. in de Tweede Kamer is aanvaard. Wat betreft de kinderopvangtoeslag was dat voor de CDA-fractie niet nodig geweest, want daar was al voldoende geld naartoe gegaan. De leden van de CDA-fractie hebben er met instemming kennis van genomen dat er voor de ouderenkorting 100 miljoen in de novelle bijgekomen is. Desalniettemin is dat nog steeds 200 miljoen te weinig om de €222 ook na 2017 structureel te maken. Collega van Rooijen van 50PLUS zal straks namens het CDA en 50PLUS over dit onderwerp een motie indienen. Voor het overige behelst de novelle weinig spannends.
Ik vraag de staatssecretaris met betrekking tot de moeder-dochterrichtlijn nog één keer op de door de VVD- en de CDA-fractie naar voren gebrachte argumenten inzake de hybride leningen in te gaan. De tot nu toe gegeven antwoorden waren niet overtuigend en zelfs onjuist naar onze mening. In de eerste plaats is een hybride lening geen lening in fiscale zin, maar een kapitaalverstrekking. In de tweede plaats worden hybride leningen niet alleen in intercompanyverband aangegaan, maar ook tussen derden. In de derde plaats implementeert Duitsland de regeling niet op dezelfde manier als Nederland. In de vierde plaats schrijft de richtlijn uitdrukkelijk niet voor dat er een situatie van gehele of gedeeltelijke dubbele heffing mogelijk moet worden gemaakt. De richtlijn wil begrijpelijkerwijs een einde maken aan situaties van dubbele non-heffing. De voorgestelde regeling in de implementatiewet achten wij dan ook in strijd met de richtlijn en zal het hoogstwaarschijnlijk onder het Europese recht niet houden vanwege de disproportionaliteit. Nederland moet wat de CDA-fractie betreft geen Nederlandse kop op een Brusselse richtlijn zetten. Sterker nog, Nederland moet zijn belangen in Brussel coûte que coûte verdedigen, nu en straks. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.