Verslag van de vergadering van 26 januari 2016 (2015/2016 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.54 uur
De heer Köhler i (SP):
Voorzitter. Het is er toch nog van gekomen: vandaag bespreekt onze Kamer de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. Wat we verder ook van deze wet vinden, van deregulering lijkt inmiddels geen sprake meer. Dat is niet erg, deregulering is op zichzelf geen doel. Wij toetsen het wetsvoorstel aan zijn doel: het tegengaan van schijnzelfstandigheid, voor zover de Belastingdienst daar iets aan kan doen.
Het tegengaan van schijnzelfstandigheid vindt de SP van groot belang: als er geen sprake is van een werkrelatie van een zelfstandige met een opdrachtgever, maar feitelijk van een arbeidsrelatie tussen werknemer en werkgever, dan moet die laatste ook het cao-loon en sociale premies betalen. De zelfstandige mag geen werknemer zonder rechten worden.
Dit probleem speelt vooral bij de groeiende groep van laagbetaalde zelfstandigen. Bijna nergens groeit het aantal zelfstandigen zo hard als in Nederland: de laatst gemeten tien jaar met ongeveer de helft. Volgens het Interdepartementaal beleidsonderzoek zelfstandigen zonder personeel, dat vorig jaar uitkwam, ligt dat vooral aan de fiscale faciliteiten, vooral de hoge zelfstandigenaftrek. Hierdoor is het niet alleen voordelig voor werkgevers — zij ontlopen immers de sociale premies — maar oppervlakkig gezien ook voor werknemers om een positie als werknemer om te zetten in die van een zelfstandige: zij houden van hun bruto-inkomen netto meer over.
Deze ontwikkeling is niet nieuw. Met dit proces kreeg ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw als vakbondsbestuurder in de taxisector al te maken. En toen ging de Belastingdienst, na enige aanpassing van de gekozen schijnconstructie, akkoord.
Overigens is het hogere netto-inkomen voor veel laaggeschoolde zelfstandigen maar van korte duur. Omdat zij niet over speciale kennis of kunde beschikken, is hun onderhandelingspositie ten opzichte van werkgevers zwak, zeker in tijden van hoge werkloosheid. Die werkgevers halen door tariefsverlagingen het belastingvoordeel alsnog naar zich toe.
Om deze ontwikkeling te keren is het nodig om iets te veranderen aan de zelfstandigenaftrek. Vele anderen hebben dit vandaag al betoogd. Dit zeggen ook de schrijvers van het Ibo zelfstandigen. Helaas doet het kabinet niets met deze aanbeveling. We kunnen het kabinet natuurlijk steeds vragen om dat alsnog te gaan doen en bij die vraag zullen wij ons ook aansluiten, maar wij weten dat dit niet meer dan een politiek gebaar is. Feitelijk vragen wij de VVD/PvdA-coalitie om een vierkante cirkel te tekenen. Wij zullen het per definitie hier niet over eens worden. Dus ondanks al ons gevraag zal er van de zijde van het kabinet geen voorstel op dat punt komen. Helaas.
Het aantal schijnzelfstandigen varieert volgens een recente studie in verschillende sectoren van 2% tot 14% van het aantal zelfstandigen. Het ibo spreekt overigens van 2% tot 17%. Ik weet ook niet waar het verschil vandaan komt. De OESO schat in haar Employment Outlook 2014 dat 15% van de zelfstandigen in ons land eigenlijk werknemer is. Dat is bovengemiddeld veel. Het gaat dan om meer dan 100.000 schijnzelfstandigen! Dat wil echter niet zeggen dat dit ook volgens onze wetten schijnzelfstandigen zijn, want in onze wetten en de jurisprudentie is het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen diffuus. Ik ben niet de enige die dat constateert. Veel te vaak wordt iemand die eigenlijk als werknemer functioneert, nog als zelfstandige gezien, zeker ook in rechterlijke uitspraken. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, verandert daar helaas niets aan. De Wet DBA beoogt alleen de handhaving van het bestaande wettelijke onderscheid tussen werknemer en zelfstandige te verbeteren.
Het kabinet stelt in zijn toelichting op het wetsvoorstel dat onder de bestaande wet, waarin wordt gewerkt met een VAR, een verklaring arbeidsrelatie, de werkgever van een schijnzelfstandige wordt gevrijwaard van naheffingen en de zelfstandige c.q. werknemer ervoor op moet draaien. Naleving van de wet is daardoor niet effectief af te dwingen. Daarom wordt de VAR afgeschaft. Wel kan men nu vooraf contracten door de Belastingdienst laten beoordelen en wordt er een groot aantal modelcontracten op de website van de dienst gepubliceerd. Dat gaat ons niet ver genoeg: wij willen voorkomen dat werkgevers nieuwe constructies verzinnen die door de Belastingdienst gezien het wettelijk toetsingskader goedgekeurd, terwijl die constructies vervolgens geheim blijven. Wij willen volledige transparantie, om een gelijk speelveld voor alle betrokkenen te creëren en om als wetgever te kunnen zien wat er onder de bestaande wet allemaal kan. Dat kan eventueel een reden zijn om de wet aan te passen en te komen tot de zo noodzakelijke herziening van het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige. Daarom is het voor de SP-fractie cruciaal dat alle vooraf goedgekeurde contracten openbaar worden gemaakt, desnoods geanonimiseerd. De staatssecretaris vindt dat in strijd met de wet, met de belastingwet welteverstaan. Maar met al zijn creativiteit kan hij toch wel een vorm vinden waarin alsnog aan onze wens wordt tegemoetgekomen? Ik daag hem daartoe uit.
Op een vraag van onze fractie heeft de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag geantwoord dat ook een zelfstandige een hem of haar voorgelegde overeenkomst of een al in werking zijnde overeenkomst aan de Belastingdienst ter beoordeling kan voorleggen. Maar op de website van de Belastingdienst wordt deze mogelijkheid niet geboden. Het wordt zelfs ontraden om dat te doen. Kan de staatssecretaris deze toezegging hier nog eens herhalen? Wil hij er ook voor zorgen dat buiten deze Kamer meer bekendheid wordt gegeven aan die mogelijkheid, om te beginnen op de website van de Belastingdienst?
De Belastingdienst zal contracten en overeenkomsten toetsen aan de bestaande wetgeving en de jurisprudentie. Daarbij is het van belang dat het toetsingskader dat de Belastingdienst gebruikt, openbaar wordt. Belangrijke punten hieruit staan nu wel op de website, maar wij willen graag dat het hele toetsingskader gepubliceerd wordt. Kan de staatssecretaris hiervoor zorgen?
De verschuiving door werkgevers van laagbetaalde loonarbeid naar nog lager betaalde arbeid van zelfstandigen kan niet alleen door betere naleving van de belastingwetten worden tegengegaan. Het gaat om meer dan schijnzelfstandigheid volgens die wetten. Daarom is het goed dat er ook in cao's regels worden opgenomen om deze onwenselijke tendens te keren.
Als een cao algemeen verbindend wordt verklaard, heeft die kracht van wet. Maar op onze vraag of de Belastingdienst contracten die hem worden voorgelegd ook aan betreffende cao-bepalingen toetst, antwoordt de staatssecretaris ontwijkend. Kennelijk wil hij de VVD en D66 niet tegen de haren in strijken. Het kan er ook niet om gaan dat hij vindt dat de Belastingdienst alleen fiscale regels kan toetsen, want de dienst toetst bij de hem voorgelegde contracten niet de fiscale maar de arbeidsrechtelijke regels. Waarom wordt er dan ook niet gelet op de cao-bepalingen, zo nodig in overleg met de Inspectie SZW? Wil de staatssecretaris hier nog eens op reageren, en dan niet alleen op mijn verwijzing naar D66 en de VVD, maar ook op het punt zelf?
De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kan bij een goede uitvoering leiden tot het meer aansprakelijk stellen van werkgevers die gebruikmaken van schijnzelfstandigen, met als achterliggend doel het aantal schijnzelfstandigen te laten afnemen en betrokkenen te helpen aan een normaal dienstverband als werknemer. Maar het is zeker niet vanzelfsprekend dat dit doel gehaald wordt. Sommige mensen vrezen dat er nieuwe schijnconstructies ontstaan, bijvoorbeeld door een langere keten van contracten via intermediairs, waardoor de zelfstandige uiteindelijk nog slechter af is.
Het is daarom goed dat de wet na invoering binnen drie jaar geëvalueerd wordt. Om te zien of de schijnzelfstandigheid afneemt, is het nuttig om met een nulmeting te werken. Is of komt er zo'n meting? Daarnaast lijkt het ons goed om al na de overgangsperiode een externe audit te laten doen naar de manier waarop de Belastingdienst de aan hem voorgelegde contracten heeft beoordeeld, zowel de goedgekeurde als de afgekeurde. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
De voorlopige conclusie van de SP-fractie is dat met de Wet DBA wordt beoogd tot een betere aanpak van schijnzelfstandigheid te komen. Daar zijn wij voor, maar of dit ook het gewenste effect heeft, zal sterk afhangen van de wijze van uitvoering door de Belastingdienst. Daarover heb ik namens mijn fractie een aantal vragen gesteld. Het hangt van het antwoord van de staatssecretaris op die vragen af wat het uiteindelijke oordeel van mijn fractie over het wetsvoorstel zal zijn.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik ken de SP niet als een heel erg goedgelovige partij. Zij zal niet bij voorbaat denken: het zal wel goed lopen; de regering zal het wel goed doen. Ik ken de SP juist als een partij die altijd buitengewoon kritisch is — wat mij betreft is zij dat terecht — over de uitwerking van wetgeving en de voorstellen die hier liggen. Ik hoor de heer Köhler zeggen: we zouden graag zien dat er over een paar jaar een evaluatie komt; dan kunnen we bezien of het aantal schijnzelfstandigen toeneemt. Ik hoor hem echter weinig kritisch reflecteren op de aanzetten in dit voorstel waardoor de schijnzelfstandigheid inderdaad kan worden bevorderd, in tegenstelling tot de goede bedoelingen die eronder liggen. Ik wil de heer Köhler uitnodigen om zijn natuurlijke kritische houding en zijn natuurlijke wantrouwen iets meer de vrije loop te laten in dit debat. Dat zou misschien helpen om de zaken wat scherper te krijgen.
De heer Köhler (SP):
Je kunt altijd bekijken of een glas halfleeg of halfvol is, maar ik geef er de voorkeur aan om te bekijken of het wel halfvol is. Als deze wetgeving kan leiden tot verbetering op dit punt, dan zijn we ervoor. Wat we zeker weten — althans, het wordt door bijna niemand meer betwist — is dat de huidige regelingen schijnzelfstandigheid in de hand werken. Voor opdrachtgevers c.q. werkgevers vormen ze een vrijwaring om met dit soort praktijken door te gaan. De staatssecretaris zegt ons ook — en hij is degene die daarover gaat — dat het onder het bestaande regime niet mogelijk is daar iets aan te doen. Het deel van de schijnzelfstandigheid dat kan worden weggenomen door de bestaande wetgeving beter te handhaven, zou langs deze weg kunnen worden aangepakt. Ik heb overigens ook betoogd dat het maar een deel is. Waarom zou dat langs deze weg lukken? Langs deze weg wordt het beter mogelijk om het bij de opdrachtgever te zoeken, en daar moet je zijn. Het heeft geen zin om her en der onder 500.000 zelfstandigen na te gaan of er misschien iemand met een verkeerd dienstverband werkt. Dat zet geen zoden aan de dijk. Daar kun je de stroom niet mee indammen. Maar op grond van de nieuwe wetgeving kun je terechtkomen bij de opdrachtgever. Dan kun je de opdrachtgevers die op grote schaal misbruik maken van de huidige wetgeving aanpakken.
De grote onrust die er nu is, ook bij opdrachtgevers, is voor ons temeer een bewijs dat opdrachtgevers die er misbruik van maken, zich betrapt voelen. Zij zeggen: goh, wat moeten we nu? Dadelijk kunnen zij met de schijnconstructies die zij altijd hadden, namelijk niet meer uit de voeten. Voor ons is dat een bewijs dat die wet invloed heeft. Het is waar dat men zal zoeken naar nieuwe schijnconstructies, maar we kunnen onmogelijk zeggen: wij willen een wet niet omdat degenen die te kwader trouw zijn ook dan wel zullen proberen die wet te ontduiken. Dan hoeven we bij de belastingwetgeving geen enkele wet meer aan te nemen, want bij elke nieuwe belastingwet zullen degenen die te kwader trouw zijn weer zoeken naar nieuwe mogelijkheden om onder de belastingregels uit te komen.
Het is dus niet bij voorbaat een argument voor ons om te zeggen: doe het maar niet. Maar wij zijn er helemaal niet zeker van dat het nu op grote schaal tot verbetering zal leiden. Daarom zijn wij zeer voor een evaluatie. Maar wij zijn ook zeer voor openbaarheid, aangezien er allemaal dingen aan het licht kunnen komen die de noodzaak zullen aantonen om meer principieel de zaak aan te pakken en het wettelijke onderscheid tussen werknemer en zelfstandige veel beter af te kaderen dan nu het geval is.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Wat mij nogal ironisch trof, is dat wij juist in de afgelopen dagen een brief hebben gekregen van een werkgever uit een branche waar omstandigheden heersen waar de heer Köhler en zijn partij zich tegen verzetten. Het gaat mij om de voorspelling die deze werkgever heeft gedaan. Terwijl er nu sprake is van een fatsoenlijke situatie en een reguliere arbeidsrelatie, zullen de nieuwe omstandigheden het volgens deze werkgever eerder aantrekkelijker, gemakkelijker en zelfs onvermijdelijk maken om te kiezen voor het arrangement dat de heer Köhler betreurt. De werkgever die in de brief aan het woord is, valt nu juist niet in de categorie die de heer Köhler zojuist zo vanzelfsprekend beschreef, maar valt precies in de categorie die hij zou moeten koesteren. Die werkgever waarschuwt ons dat hem het leven eerder moeilijker dan gemakkelijker wordt gemaakt. Wat betekent dat voor de heer Köhler?
De heer Köhler (SP):
Ik heb niet alleen deze brief ontvangen, maar ook een gesprek gevoerd met een andere werkgever, in de pakketbezorgingssector. Zo noem ik het maar even. Beiden zeggen dat ze met deze wet niets opschieten, want hun achterliggende probleem is natuurlijk niet alleen de schijnconstructie, maar überhaupt de mogelijkheid om werk vrij gemakkelijk te verschuiven van werknemers naar zelfstandigen, die in hun en mijn ogen eigenlijk niet zo mogen heten, maar helaas in de bestaande wetgeving wel zo heten. Zie ook de jurisprudentie over de mensen die de werknemerstatus hebben opgeëist in een proces tegen PostNL, waarbij de rechter in veel gevallen zegt: men mag u wel degelijk als zelfstandige beschouwen. Dat zijn gevallen waarvan ik zeg: hoe is het mogelijk? Om dat probleem op te lossen, moet het wettelijke onderscheid veranderen. Dat de situatie verslechtert door deze wet, kan er bij mij niet in. Want wat gaan die werkgevers doen? Dat staat ook in de brief. De modelcontracten, die nog veel mogelijk maken, worden dan gelegaliseerd. Maar dat is in de huidige situatie ook al zo. Als men in de huidige situatie een contract afsluit conform deze modelcontracten, is het ook gelegaliseerd. In dat opzicht verslechtert de wet ook niets op dit punt.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Het lijkt in ieder geval in de beleving van deze en andere werkgevers eerder eenvoudiger dan lastiger te worden om precies de route te bewandelen die de heer Köhler betreurt.
De heer Köhler (SP):
Het verbaast mij dan weer dat andere opdrachtgevers tegen de nieuwe wettelijke procedure hebben dat het allemaal zo veel ingewikkelder wordt. Volgens deze werkgever zou het dan eenvoudiger worden. De logica gebiedt mij te zeggen: op dat punt verbetert er helaas niets, maar verslechtert er ook niets, wat overigens de meer algemene typering van deze wet is. Wat het hele probleem van schijnzelfstandigheid betreft zoomt deze wet maar in op een heel klein stipje en beoogt die niet meer dan de nu falende handhaving van de bestaande wetgeving op een andere manier misschien beter te kunnen aanpakken. Dat heeft op zich onze steun wel, als het tenminste iets voorstelt en niet bij voorbaat tot een nieuw geheimgehouden circuit van overeenkomsten leidt. Dan zeggen wij: dan bouw je nu alweer de mislukking in, dus laat dan maar zitten. Maar ik vertrouw op de creativiteit van de staatssecretaris om op onze vragen met een bevredigend antwoord te komen.